bijstandsuitkering op grond van de Pw naar de alleenstaandennorm. Eiseres heeft eerder bijstand ontvangen. Bij besluit van 14 juni 2018 is dit recht op bijstand voor de periode 28 april 2015 tot 14 juni 2018 ingetrokken, wegens schending van de inlichtingenplicht, omdat eiseres niet heeft vermeld werkzaamheden te verrichten voor het commerciële bedrijf [naam 1] B.V. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar heeft zij beroep ingesteld. Dit beroep is nog aanhangig. Vanaf 19 juni 2018 heeft eiseres opnieuw bijstand ontvangen, omdat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij is gestopt met de werkzaamheden voor [naam 1] .
2. Naar aanleiding van twee anonieme meldingen dat eiseres niet gestopt zou zijn met haar werkzaamheden voor [naam 1] , bestaande uit het verkopen van pannen, hebben handhavers van verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verstrekte bijstand. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport ‘Rechtmatigheidsonderzoek Handhaving’. Uit dit rapport blijkt het volgende.
- De advocaat van [naam 1] heeft een overzicht verstrekt van ontvangen betalingen van orders van de verkoper met verkopersregistratienummer [nummer] . Tussen 1 januari 2018 en 20 april 2019 is € 55.728,10 aan betalingen ontvangen. Op het document staat behalve het verkoopregistratienummer [nummer] , de naam [naam 2] vermeld en de naam [naam 3] . De voornaam van eiseres is [naam 3] .
- Het verkopersregistratienummer [nummer] is bij een eerder huisbezoek op documenten in de administratie van eiseres aangetroffen.
- Uit waarnemingen ter plaatse blijkt dat eiseres tussen eind december 2018 en half april 2019 gebruik heeft gemaakt van twee auto’s. Een Citroën C4 Cactus en een Peugeot 307. In beide auto’s zijn bij waarnemingen witte dozen aangetroffen met het logo van [naam 1] .
- Eiseres is op 9 april 2019 gehoord. Hierbij heeft zij verklaard dat de dozen in de door haar gebruikte Citroën C4 Cactus, van de eigenaar van de auto, [naam 4] zijn. Hij werkt volgens eiseres al jaren voor [naam 1] . De opsteller van het rapport concludeert naar aanleiding van deze mededeling dat de heer [naam 4] , noch zijn gezinsleden, zichtbaar voor [naam 1] werken. De Peugeot 307 staat op naam van de dochter van eiseres. Eiseres is met deze auto naar het gehoor gereden. Als de auto wordt bekeken tijdens het gehoor, worden hierin vier reistassen en enkele plastic tassen met [naam 1] pannen aangetroffen. Volgens eiseres zijn dit showmodellen en retourzendingen, die een waarde van € 8.000 - € 9.000 vertegenwoordigen. Eiseres verklaart hierover dat zij een contract gaat krijgen om als vertegenwoordiger te gaan werken voor [naam 1] . Zij gaat werken op basis van provisie. Zij verklaart dat zij in de 2 tot 3 weken voor het gesprek bij zes klanten van [naam 1] is geweest. Zij zegt hierover niets te hebben bijgehouden, omdat zij nog niet in het bezit van een agenda is. Voor die tijd zou zij nog niet hebben gewerkt voor [naam 1] . Zij heeft een vriendin geholpen, maar heeft hiervoor nooit betaald gekregen. Zij kreeg alleen af en toe een pan.
3. Bij besluit van 8 mei 2019 heeft verweerder de per 19 juni 2018 aan eiseres toegekende uitkering beëindigd omdat eiseres op geld waardeerbare arbeid heeft verricht, waarvan zij de omvang niet heeft aangetoond. Hierdoor is het recht op uitkering niet vast te stellen. Verweerder heeft bij afzonderlijk besluit van 21 mei 2019, het primaire besluit 1, het recht van eiseres op een uitkering op grond van de Pw over de periode van 19 juni 2018 tot 8 mei 2019 ingetrokken en een bedrag van € 11.576,37 aan te veel ontvangen uitkering teruggevorderd, omdat volgens verweerder uit de opgave van [naam 1] en de verklaring van eiseres blijkt dat eiseres op geld waardeerbare arbeid heeft verricht. Door het ontbreken van een deugdelijke administratie van de werkzaamheden en het schenden van de inlichtingenverplichting, is het recht op een uitkering niet vast te stellen. Volgens verweerder was er dus geen recht op uitkering en heeft eiseres te veel uitkering ontvangen.
Daarnaast heeft verweerder besloten aan eiseres een boete op te leggen van € 1.850,00, omdat eiseres niet alles heeft gemeld dat van belang kan zijn voor de door haar ontvangen uitkering. Eiseres heeft hiermee volgens verweerder de inlichtingplicht geschonden.
Eiseres heeft op 17 juni 2019 een nieuwe aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Pw. Deze aanvraag geldt volgens verweerder voor de periode 20 mei 2019 tot 1 juli 2019, omdat zij vanaf 1 juli 2019 inkomsten uit arbeid heeft. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat onvoldoende duidelijk is geworden of eiseres op geld waardeerbare activiteiten heeft ondernomen.
Intrekking uitkering en terugvordering te veel ontvangen uitkering4.1 Eiseres voert aan dat uit haar verklaring noch uit het door verweerder verrichte onderzoek kan worden afgeleid dat zij over de gehele in geding zijnde periode werkzaamheden heeft verricht voor [naam 1] B.V. Volgens eiseres heeft verweerder dit ten onrechte afgeleid uit het overzicht dat verweerder heeft ontvangen van [naam 1] . Op dit overzicht is een verkoopnummer vermeld dat volgens eiseres toebehoort aan haar vriendin, mevrouw [naam 2] . Weliswaar is op het overzicht de naam [naam 3] vermeld, maar hieruit kan volgens eiseres niet worden afgeleid dat het op het overzicht vermelde bedrag van € 55.728,10 door haar is gerealiseerd. Volgens eiseres volgt uit de vermelding van de naam [naam 3] immers niet zonder meer dat zij daarmee wordt bedoeld. En als dat wel zo zou zijn, is nog niet duidelijk welk deel van het totale bedrag aan haar kan worden toegerekend. Eiseres stelt nooit enige provisie van [naam 1] te hebben ontvangen. Voorts betoogt eiseres dat het overzicht ziet op de periode 1 januari 2018 tot en met 20 april 2019, terwijl de uitkering is ingetrokken en teruggevorderd vanaf 19 juni 2018. Mogelijk is dat tot 31 mei 2018 € 55.000,00 is ontvangen door [naam 1] B.V. en het resterende bedrag van € 728,10 op een of meer andere momenten. Volgens eiseres heeft verweerder niet alleen op basis van het overzicht tot intrekking en terugvordering kunnen overgaan.
4.2 Volgens vaste rechtspraak is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Van betekenis is in dit verband dat voor de verlening van bijstand, gelet op het bepaalde in artikel 31, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de Pw, niet alleen van belang is het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken.
In het rapport is vermeld dat tijdens een huisbezoek bij eiseres in 2018 orderbonnen van [naam 1] zijn aangetroffen waarop het verkoopregistratienummer [nummer] is vermeld. Verweerder heeft [naam 1] gevorderd alle orderbonnen met dit registratienummer over te leggen. Naar aanleiding van deze vordering is door de advocaat van [naam 1] een overzicht van binnengekomen betalingen per order van verkoper met het registratienummer [nummer] overgelegd. Uit dit overzicht blijkt dat in de periode 1 januari 2018 tot en met 20 april 2019 € 55.728,10 aan betalingen zijn ontvangen. Op het overzicht staat mevrouw [naam 2] als verkoper vermeld, zodat aannemelijk is dat [nummer] het verkoopregistratienummer van mevrouw [naam 2] is. Op het overzicht staat echter ook de voornaam van eiseres, [naam 3] . Eiseres heeft tijdens het gehoor verklaard haar vriendin, mevrouw [naam 2] te hebben geholpen bij de verkoop van pannen. Gelet hierop en op de voorgeschiedenis van eiseres, waarbij eerder is geconcludeerd dat zij werkzaamheden heeft verricht voor [naam 1] terwijl zij een bijstandsuitkering ontving, is aannemelijk dat eiseres, in het bijzijn van mevrouw [naam 2] , op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. De enkele niet nader onderbouwde stelling dat mogelijk het leeuwendeel van het bedrag in het overzicht zou zijn gerealiseerd voor 31 mei 2018 en slechts een heel klein deel daarna, is onvoldoende om te concluderen dat de werkzaamheden niet gedurende de hele te beoordelen periode zouden zijn verricht.
De rechtbank is van oordeel dat een toereikende feitelijke grondslag bestaat voor de conclusie dat eiseres in de te beoordelen periode op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht voor [naam 1] . Het was vervolgens aan eiseres om deze conclusie met controleerbare informatie te ontkrachten. Hierin is eiseres niet geslaagd. Zij heeft geen objectieve informatie overgelegd waaruit een andere lezing blijkt, zoals bijvoorbeeld verklaringen van [naam 1] of mevrouw [naam 2] .
4.3Eiseres heeft geen melding gemaakt van deze door haar verrichte werkzaamheden. Nu het eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat het verkopen van pannen voor haar recht op bijstand van belang kon zijn, heeft eiseres haar inlichtingenverplichting geschonden door die activiteiten niet te melden bij verweerder. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandsbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. Eiseres is daarin niet geslaagd. Zij heeft geen administratie of boekhouding over de door haar verrichte werkzaamheden bijgehouden. Evenmin heeft zij andere objectieve en verifieerbare gegevens verstrekt over de omvang en duur van haar werkzaamheden, waardoor het recht op bijstand niet, ook niet schattenderwijs, kan worden vastgesteld. De enkele stelling dat zij niet de gehele periode van 19 juni 2018 tot 8 mei 2019 werkzaamheden heeft verricht en pas voor het eerst op 15 maart 2019 een klant heeft bezocht, is onvoldoende. Zeker ook gelet op de voorgeschiedenis waarbij sprake is geweest van een eerdere beëindiging van de bijstand om dezelfde reden, had het op de weg van eiseres gelegen om haar stelling met stukken te onderbouwen. De stelling van eiseres dat zij geen provisie heeft ontvangen, doet aan het voorgaande evenmin af, omdat voor dergelijke activiteiten normaal gesproken, en dus los van de vraag of dat in de concrete situatie gebeurt, een beloning wordt verkregen of kan worden bedongen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op het vorenstaande terecht het recht op bijstand heeft ingetrokken wegens schending van de inlichtingenplicht.
6. Eiseres heeft tegen de terugvordering geen zelfstandige gronden aangevoerd, zodat deze geen bespreking behoeft.
Afwijzing van de aanvraag voor bijstand
7. Eiseres heeft op 20 mei 2019 een nieuwe aanvraag voor bijstand ingediend. Verweerder is gelet op de verklaringen van eiseres ervan uitgegaan dat de aanvraag geldt voor een afgesloten periode van 20 mei 2019 tot 1 juli 2019. Eiseres zal vanaf 1 juli 2019 inkomsten uit arbeid hebben.
8.2Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat het aan eiseres is om haar bijstandsafhankelijkheid aannemelijk te maken. Hierin is zij volgens verweerder niet geslaagd. Door de eerdere gedragingen van eiseres, waarbij verschillende verklaringen later niet door haar in stand konden worden gehouden, heeft verweerder weinig waarde gehecht aan de verklaringen van eiseres. Verweerder heeft eiseres om een onderbouwing van haar verklaringen gevraagd, waarbij verweerder het aan eiseres heeft overgelaten hoe zij de onderbouwing wenst te geven. Eiseres heeft volgens verweerder volstaan met de enkele verklaring dat zij geen werkzaamheden heeft verricht. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hiermee onvoldoende duidelijk is geworden of eiseres op geld waardeerbare activiteiten heeft ondernomen. Dat zij periodiek, gedurende de Ramadan, geen werkzaamheden heeft verricht, wil volgens verweerder niet zeggen dat zij daadwerkelijk is gestopt met deze werkzaamheden. Daarbij komt dat de Ramadan slechts een deel van de periode beslaat, omdat deze heeft geduurd van 5 mei 2019 tot en met 3 juni 2019. Over de periode na 3 juni 2019 heeft eiseres geen informatie verstrekt volgens verweerder.