ECLI:NL:RBNHO:2020:2201

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
15-254222-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van jeugdige verdachte wegens poging tot doodslag en zware mishandeling met messen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 13-jarige verdachte, die samen met medeverdachten betrokken was bij een gewelddadig conflict waarbij messen zijn gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met zijn broer en een derde medeverdachte, een confrontatie zocht met de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], in een garagebox. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte [slachtoffer 2] in de rug gestoken met een mes, wat leidde tot een klaplong, en heeft hij [slachtoffer 1] meerdere keren geslagen en gestoken. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en medeplegen van zware mishandeling. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten zichzelf in de situatie hadden gebracht en dat er geen noodweersituatie aanwezig was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 80 dagen jeugddetentie, waarvan 63 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 80 uren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht en begeleiding door de Jeugdbescherming.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15-254222-19
Uitspraakdatum: 24 maart 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 10 maart 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.C.A. Bos-Van Hasselt en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T.H. Kapinga, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1 primair:
hij op of omstreeks [datum] te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 2]van het leven te beroven, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de buik en/of rug en/of hoofd, althans in het lichaam van voornoemd slachtoffer gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 1 subsidiair:hij op of omstreeks [datum] te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan slachtoffer
[slachtoffer 2]opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
  • meerdere malen voornoemd slachtoffer heeft/hebben geslagen/gestompt en/of
  • met een mes, althans een scherp (steek)voorwerp in de buik en/of rug en/of hoofd, althans het lichaam van voornoemd slachtoffer heeft/hebben gestoken/geprikt en/of
  • een mes, althans een dergelijk scherp (steek)voorwerp (dreigend) voorhanden heeft/hebben gehad en/of getoond en/of (daarmee) een zwaaiende/stekende beweging(en) in de richting van het hoofd en/of het lichaam van voornoemde slachtoffer heeft/hebben gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
hij op of omstreeks [datum] te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan slachtoffer
[slachtoffer 1]opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
  • meerdere malen voornoemd slachtoffer heeft/hebben geslagen/gestompt en/of
  • met een mes, althans een scherp (steek)voorwerp in de buik, althans het lichaam van voornoemd slachtoffer heeft/hebben gestoken/geprikt en/of
  • een mes, althans een dergelijk scherp (steek)voorwerp (dreigend) voorhanden heeft/hebben gehad en/of getoond en/of (daarmee) een zwaaiende/stekende beweging(en) in de richting van het lichaam van voornoemd slachtoffer heeft/hebben gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 (primair en subsidiair) en 2 ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake is van (putatief) noodweer(exces).
3.3.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van “medeplegen”, in de zin dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten gericht op de poging tot doodslag op [slachtoffer 1] . Verdachte zal van dit bestanddeel van de tenlastelegging van feit 1 primair worden vrijgesproken.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair (poging tot doodslag op [slachtoffer 1] ) en 2 (medeplegen van poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] ) ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
*Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van [datum] (dossierpagina’s 78 - 83), inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Ik was op [datum] samen met [slachtoffer 2] en [getuige] bij de garagebox van [slachtoffer 2] te [plaats] . Omstreeks 14.45 uur kwamen [medeverdachte 1] en [verdachte] binnen in de garagebox. Ze zeiden dat ze het wilden oplossen. Ik zag dat [medeverdachte 1] een machete pakte uit de voorkant van zijn broek (broeksband). Dat mes was wel tussen de 50 en 60 centimeter lang. Het was een groot mes. Ik noem zo’n mes een kapmes. [medeverdachte 1] belde [medeverdachte 2] en na ongeveer vijf minuten kwam hij. Ik bleef ze aankijken.
Ik zag dat [slachtoffer 2] mij wilde helpen en hij stuurde ze de garagebox uit. We begonnen toen met elkaar te vechten. [medeverdachte 1] hield het mes in zijn rechterhand en begon hiermee om zich heen te zwaaien. Hij zwaaide met dit mes in mijn richting. Ik stond een (1) of twee (2) meter van hem vandaan.
Ik zag dat [verdachte] een soort dolk bij zich had. Deze dolk pakte hij uit zijn broeksband. Ik zag dat [verdachte] in de rug van [slachtoffer 2] stak met deze dolk. Ik trok [verdachte] toen bij [slachtoffer 2] vandaan en ik belandde met [verdachte] op een bank die in de garagebox stond. In eerste instantie lag [verdachte] onder mij en daarna door de worsteling kwam ik onderop. Ik voelde op dat moment niets. Ik moet echter wel op dat moment gestoken zijn door [verdachte] met de dolk in mijn buik. Ik dacht op dat moment dat ik dood zou gaan in die garagebox. Ik kwam er toen ook achter dat ik in mijn buik gestoken was.
U vraagt mij wat ik gezien heb van het insteken op [slachtoffer 2] . Ik zag dat [verdachte] met de dolk instak op [slachtoffer 2] . Ik zag dat ze alle drie op [slachtoffer 2] in aan het slaan waren. Met alle drie bedoel ik, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] .
U vraagt aan mij hoe de steekpartij binnen in de garagebox nou ging. Binnen in de garagebox richtten de drie jongens ( [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) zich op mij. [slachtoffer 2] ging mij verdedigen en toen richtten ze zich op [slachtoffer 2] met hun drieën. Ik zag dat [verdachte] in de rug van [slachtoffer 2] stak. Toen trok ik [verdachte] van [slachtoffer 2] af en belandde ik met [verdachte] op de bank en moet ik gestoken zijn in mijn buik. Ik ben dus in mijn buik gestoken met een dolk door [verdachte]
U vraagt aan mij of ik buiten mijn steekwond op mijn buik nog ander letsel heb. Ik heb verder nog een bult op mijn achterhoofd, letsel aan mijn linker bil en letsel aan mijn linker hand.
*Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van [datum] (dossierpagina’s 85 - 92), inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Ik zat rustig in mijn garage. Er kwamen twee negroïde personen aanlopen. In eerste instantie dacht ik dat ze gewoon voorbij liepen, totdat ik mij omdraaide en zag en hoorde dat zij [slachtoffer 1] uit de garage riepen dat hij naar buiten moest komen en dat [slachtoffer 1] zijn telefoon af moest geven. Ik ging tussen [slachtoffer 1] en die twee jongens in staan. Ik zei tegen die twee negroïde jongens dat het beter was als ze gewoon weg zouden gaan. Die twee jongens belden nog even een maatje. Ik ging gewoon verder met het afplakken van de ledjes. Op een gegeven moment kwam die vriend aan die ze hadden gebeld. Hij liep gelijk de garage in. En toen kwamen ze een beetje stoer praten. Ik zei tegen hun: "Ga weg". Ik hoorde hun zeggen dat zij geen problemen met mij hadden. Ik zei dat ik ook geen problemen had met hun maar ze stonden wel in mijn garage. Ik wilde gewoon dat ze weg gingen. Daar luisterden ze niet naar. De eerste jongen die [slachtoffer 1] had bedreigd, pakte een machete uit zijn broekspijp. Toen zei hij: "Wat wil jij nou gek komen doen". Toen kwam die andere jongen erbij die ze gebeld hadden. Die eerste jongen die [slachtoffer 1] bedreigd had, pakte mijn weed af. Ik zei tegen hem dat hij van mijn spullen af moest blijven. Toen kreeg ik een beuk maar ik wilde mij niet zo snel laten kennen dus ik dacht, ik vecht terug. Het waren misschien twee klappen maar voordat ik het wist, werden er messen getrokken. Voor mijn gevoel had ik er eentje in mijn rug. Toen ben ik door gaan vechten. Toen zijn we naar voren van de garage gegaan. Toen ben ik op de scooter gevallen van [getuige] . Met een (1) jongen op mij. Toen ben ik uiteindelijk losgekomen. Toen stonden ze zo voor me. Toen gaf ik er een (1) een beuk. Toen vielen wij weer en daarna wilden ze wegrennen. Ik wilde nog achter ze aan rennen maar ik bloedde helemaal en ik werd duizelig.
V: Wie van deze mannen toonde in eerste instantie die machete?
A: Man 1.
V: Waar haalde man 1 die machete vandaan?
A: Vanuit zijn linkerbeen. Hij deed zijn joggingbroek naar voren en toen haalde hij hem zo uit zijn broek.
V: Hadden man 2 en man 3 ook nog een mes bij zich?
A: Man 3 weet ik niet zeker, maar er was nog een mes. Dat was een mes van 10 á 15 centimeter. Dat was meer een puntiger mes, wat meer steekgericht. Volgens mij kwam die uit man 2 zijn broekzak.
V: Dus man 2 heeft jou in je rug gestoken?
A: Yes.
V: Heb je ook echt gezien dat man 2 jou in je rug gestoken heeft?
A: Nee, maar hij was wel het dichtste bij me. Ik was meer met man 1 en man 3 aan het vechten zeg maar. Dus het moet man 2 wel zijn geweest.
V: Wat deden [getuige] ] en [slachtoffer 1] op het moment dat jij met man 1 en man 3 in gevecht was?
A: [getuige] stond volgens mij buiten de hele tijd. En [slachtoffer 1] ging ook mee vechten. Hij is ook een (1) keer in zijn buik gestoken.
V: Wat voor letsel heb je allemaal opgelopen?
A: Steekwonden op de rug.
V: Een (1) diepe snee he?
A: Yes. En die heeft dus waarschijnlijk ook die klaplong veroorzaakt.
*Een schriftelijk bescheid, te weten een medische verklaring betreffende [slachtoffer 2] van [SEH-arts] SEH-arts KNMG van het [Ziekenhuis] Ziekenhuis te [plaats] van [datum] (dossierpagina’s 95–99), inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Conclusie:
Steekverwonding thv thorax
Pneumothorax rechts wv thoraxdrain
*Een proces-verbaal van verhoor van [getuige] van [datum] (dossierpagina’s 131- 134), inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
[slachtoffer 2] zag dat NN3 aan kwam lopen en toen is [slachtoffer 2] de garagebox in gegaan. Ik zag dat NN3 ook meteen de garagebox in liep. Ik was op dat moment als enige buiten de garagebox. Ik zag dat NN1, NN2 en NN3 op een rij naast elkaar voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] stonden met hun rug naar mij toe. Ik zag dat NN2 continu omkeek naar mij om mij in de gaten te houden. Ik zag dat NN3 een dreigende houding aannam. Daarmee bedoel ik borst vooruit en dat hij zichzelf groot maakte. Hij is sowieso van zichzelf al groot. Ik zag dat NN1 een mes uit zijn broeksband haalde, een machete kapmes van ongeveer 50 centimeter lang, dit is inclusief het handvat. De machete was helemaal zwart. Ik hoorde dat [slachtoffer 2] daarop naar NN1 schreeuwde: "Doe dat ding weg! Doe dat ding gewoon weg!" Ik zag dat NN1 het mes niet wegdeed. Vrijwel direct toen [slachtoffer 2] aangevallen werd ging [slachtoffer 1] op NN3 af, die stond het dichtstbij. Ik zag dat NN2 toen meteen op [slachtoffer 1] af ging. Ik zag dat er een gevecht ontstond tussen NN2 en [slachtoffer 1] . Ik zag dat NN2 toen een mes vooruit zijn broeksband haalde. Dit was een zwart mes van ongeveer 20 centimeter lang inclusief het handvat.
Ik heb gezien dat NN1, NN2 en NN3 allemaal geslagen hebben met hun vuisten en met de messen op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Het meeste geweld was op [slachtoffer 2] . Ik weet wel dat NN1 en [slachtoffer 2] samen tijdens het gevecht op de grond vielen.
NN1, NN3 en [slachtoffer 2] waren nog steeds aan het vechten alleen was dit nu buiten de garagebox. Ik zag dat NN2 richting NN1, NN3 en [slachtoffer 2] rende. Ik zag dat NN2 met het kleinere zwarte mes met zijn rechterhand een steekbeweging maakte in de richting van de rug van [slachtoffer 2] . Ik zag dat NN2 [slachtoffer 2] raakte op zijn rug. Ik zag dat de hand van NN2 de rug van [slachtoffer 2] raakte.
*De verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd:
Ik was met mijn broer [medeverdachte 1] . Mijn broer belde [medeverdachte 2] en die was er vrij snel. Toen begon het vechten in de garagebox. Wij waren met z’n drieën en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] stonden aan de andere kant. Er was slaan, duwen en trekken. Het klopt dat ik met [slachtoffer 1] aan het vechten was.
3.5.
Bewijsoverweging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten en heeft dit als volgt onderbouwd.
De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van het medeplegen van een poging tot doodslag van [slachtoffer 2] , omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die hem heeft gestoken. Uit het dossier blijkt dat alleen [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte (samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) [slachtoffer 2] zou hebben gestoken en dit is onvoldoende om dit vast te kunnen stellen. [slachtoffer 2] zelf heeft enkel een vermoeden dat man 2 hem heeft gestoken omdat deze het dichtst bij hem stond. Getuige [getuige] heeft ook alleen vermoedens wie wat zou hebben gedaan.
Mocht de rechtbank vinden dat er wel kan worden vastgesteld dat verdachte heeft gestoken, dan verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken omdat er geen opzet bij verdachte is geweest op de dood van [slachtoffer 2] , ook niet in voorwaardelijke zin. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat ze wetenschap hebben van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij de kans ten tijde van de gedragingen bewust hebben aanvaard. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de jonge leeftijd van verdachte. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Dat is hier niet het geval geweest. De verdediging wijst daarbij ook op de medische stukken. Er is onvoldoende voor het aannemen van de aanmerkelijke kans op de dood.
De verdediging verzoekt verdachte ook vrij te spreken van het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft geen handelingen verricht en er is geen sprake van medeplegen. Ook ten aanzien van [slachtoffer 1] wijst de verdediging op de medische informatie, welke onvoldoende is om te onderbouwen dat sprake is geweest van een poging tot zware mishandeling.
De rechtbank overweegt als volgt.
Zoals uit de hiervoor weergegeven gebruikte bewijsmiddelen blijkt, volgt de rechtbank de verklaringen van de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en getuige [getuige] . De rechtbank hecht meer waarde aan deze verklaringen dan aan de verklaring van verdachte, nu deze verklaringen gedetailleerd zijn, elkaar op essentiële onderdelen ondersteunen en een verklaring geven voor het letsel wat nadien bij de aangevers is vastgesteld. De rechtbank gaat er daarbij vanuit, gelet op het geconstateerde letsel bij aangevers, zoals blijkt uit de medische informatie, dat de aangevers met messen zijn gestoken. Dat verdachte, zoals hij heeft verklaard, geen wapens heeft gezien en dus ook geen verklaring heeft voor deze steekverwondingen, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Immers, hij is het gehele gevecht aanwezig geweest terwijl er daadwerkelijk met messen is gestoken, iets wat verdachte simpelweg niet gemist kan hebben. Daarbij komt nog dat getuige [getuige] zich niet heeft bemoeid met de vechtpartij maar de gebeurtenis op korte afstand heeft kunnen waarnemen, wat bijdraagt aan de waarde van deze getuigenverklaring.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat op basis van de gebruikte bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte degene is geweest die aangever [slachtoffer 2] in zijn rug heeft gestoken, waardoor deze een klaplong heeft opgelopen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verdachte, door met een mes in de rug van [slachtoffer 2] te steken, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden en daarmee het voorwaardelijke opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2] . De rug en het bovenlichaam zijn zeer kwetsbare onderdelen van het menselijk lichaam, waarin zich meerdere vitale organen bevinden. De jonge leeftijd doet daaraan niet af. De rechtbank acht dan ook de onder 1. primair tenlastegelegde poging tot doodslag op het slachtoffer [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
Op basis van de gebruikte bewijsmiddelen gaat de rechtbank met betrekking tot dit feit uit van de volgende gang van zaken. Verdachte is samen met zijn broer [medeverdachte 1] als eerste bij de garagebox verschenen. [medeverdachte 1] had een machete bij zich en verdachte een kleiner zwart mes. [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 2] gebeld en gevraagd te komen. [medeverdachte 1] heeft aangevers een machete getoond en daarmee slaande bewegingen gemaakt richting aangevers. Een vechtpartij volgde, waarbij verdachte en de twee medeverdachten aangevers hebben geslagen. Verdachte heeft een zwart mes uit zijn broeksband gehaald en daarmee onder meer aangever [slachtoffer 1] in zijn buik gestoken.
Naar het oordeel van de rechtbank is bij dit feit wel sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. Nog daargelaten of verdachte en zijn broer [medeverdachte 1] , naar aanleiding van een al langer spelend conflict, die dag bewust op zoek waren naar aangever [slachtoffer 1] , zagen zij hem op enig moment in de garagebox van aangever [slachtoffer 2] staan en zijn zij, nadat medeverdachte [medeverdachte 2] was gebeld en gekomen, gezamenlijk de confrontatie aangegaan met die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waarbij verdachte en zijn broer ieder een mes hebben getrokken. Door op een dergelijke manier gezamenlijk het gevecht aan te gaan, is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking bij een poging tot zware mishandeling.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder primair 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1 primair:
hij op [datum] te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2]van het leven te beroven, immers heeft hij opzettelijk met een mes in de rug van voornoemd slachtoffer gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
hij op [datum] te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan slachtoffer
[slachtoffer 1]opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
  • meerdere malen voornoemd slachtoffer heeft/hebben geslagen/gestompt en
  • met een mes in de buik van voornoemd slachtoffer heeft/hebben gestoken en
  • met een mes zwaaiende/stekende bewegingen in de richting van het lichaam van voornoemd slachtoffer heeft/hebben gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van (putatief) noodweer en heeft bepleit verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
De verdediging heeft daarbij aangegeven dat verdachte bang was dat er - gezien de voorgeschiedenis - weer wat met zijn broer zou gebeuren en is om die reden bij de garagebox gebleven. Als de rechtbank er vanuit gaat dat verdachte heeft gestoken, dan is dit geweest uit bescherming van medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en zichzelf. Aangever [slachtoffer 1] heeft bij een eerder incident zijn broer met een mes gesneden. [slachtoffer 1] was nu in het bijzijn van twee jongens. Verdachte mocht er redelijkerwijs vanuit gaan dat de andere jongens moesten worden gestopt. Er is minst genomen sprake van putatief noodweer. Verdachte mocht redelijkerwijs menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij dan wellicht de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Er is sprake geweest van een noodweersituatie, namelijk van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door aangevers van verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Bij deze inschatting en afwegingen dient rekening te worden gehouden met het feit dat verdachte 13 jaar oud is.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte en zijn broer, medeverdachte [medeverdachte 1] , kwamen aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij de garagebox tegen en zijn daar, zoals eerder overwogen, bewust de confrontatie aangegaan met aangevers. Op het moment dat de woordenwisseling met aangevers volgde, heeft verdachte er niet voor gekozen om weg te gaan. Zijn broer heeft zelfs medeverdachte [medeverdachte 2] gebeld voor hulp. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachte en zijn medeverdachten zichzelf aldus bewust in deze situatie gebracht, zodat van een noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding geen sprake is.
De rechtbank acht dan ook geen noodweersituatie aanwezig. Er is aldus geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair: poging tot doodslag;
Feit 2: medeplegen van poging tot zware mishandeling.

5.Strafbaarheid van verdachte

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van noodweerexces. Het handelen van verdachte heeft voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De wijze van verdediging heeft in redelijke verhouding gestaan tot de ernst van de aanranding en er was geen andere uitweg in plaats van de gekozen wijze van verdediging. Er was een realistische mogelijkheid dat verdachte, [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] zou worden gestoken met een mes. Onder die omstandigheden was er geen mogelijkheid om zich te onttrekken aan de bedreigende situatie, anders dan door zelf geweld toe te passen. Van de 13-jarige verdachte kon onder deze omstandigheden ook niet worden verwacht dat hij rustig na zou denken over de vraag hoe hij zich exact zou moeten verdedigen.
Zoals hiervoor overwogen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een noodweersituatie, wat betekent dat het beroep op noodweerexces ook niet slaagt.
De rechtbank is van oordeel dat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen waarvan 133 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest (17 dagen), met een proeftijd van twee jaren, en een werkstraf voor de duur van 60 uur, subsidiair 30 dagen jeugddetentie.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om, naast de algemene voorwaarden, als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
De officier van justitie heeft daarbij gevorderd te bepalen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
6.2.
Standpunt van de verdachte
De raadsman van verdachte heeft – in geval van een bewezenverklaring – bepleit in grote mate rekening te houden met de leeftijd van verdachte. Een stok achter de deur door middel van jeugddetentie is niet passend voor een 13-jarige. De raadsman heeft de rechtbank ook verzocht bij de strafbepaling te kijken naar de rapportages die zijn verschenen over verdachte. De conclusie uit het Pro-Justitia rapport is dat het feit aan verdachte in (licht) verminderde mate kan worden toegerekend. Verdachte is niet goed in staat om situaties te overzien, in te schatten en dan tot de juiste keuze te komen. In het rapport van de Raad komt naar voren dat er hulp moet komen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit de dossierstukken en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte, samen met zijn broer, medeverdachte [medeverdachte 1] , en medeverdachte [medeverdachte 2] , bewust de confrontatie heeft gezocht met aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Vervolgens is het tot een gevecht gekomen waarbij verdachte, nog maar 13 jaar oud, zich schuldig heeft gemaakt aan een poging het slachtoffer [slachtoffer 2] van het leven te beroven door hem met een mes in zijn rug te steken. Het slachtoffer heeft daardoor een klaplong opgelopen en meerdere dagen in het ziekenhuis moeten blijven. Door deze poging tot doodslag is de rechtsorde ernstig geschokt en is de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden.
Ook heeft verdachte zich, samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij slachtoffer [slachtoffer 1] , door hem meermalen te slaan, met een mes zwaaiende en/of stekende bewegingen te maken en hem met een mes te steken in de buik.
De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten daarna vaak langdurige en ernstige (psychische) gevolgen ondervinden, zoals ook blijkt uit de schriftelijke verklaringen van de slachtoffers. Daarnaast is algemeen bekend dat dergelijke feiten in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaken.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij zich kennelijk alleen maar bezig heeft gehouden met een al langer lopend conflict met aangever [slachtoffer 1] en niet heeft stilgestaan bij de gevolgen voor de slachtoffers.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 31 januari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld;
- het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 3 maart 2020, uitgevoerd door
[GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog;
- een rapportage van de Raad van 4 maart 2020.
Uit het psychologisch onderzoek blijkt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Bij betrokkene is sprake van een ongespecificeerde aandachtsdeficiëntie-/ hyperactiviteitsstoornis en een ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. Gedurende het onderzoek bleek het de deskundige moeilijk om werkelijk in contact en gesprek te raken met betrokkene over zijn beleving en daarmee de door hem gemaakte keuze in het ten laste gelegde. In algemene zin lijkt het aannemelijk dat betrokkene niet goed in staat was om de situatie te overzien en in te schatten. Betrokkene is vanuit de genoemde stoornissen minder dan anderen in staat om situaties te overzien en de juiste keuzes te maken. De deskundige adviseert verdachte het ten laste gelegde in (licht) verminderde mate toe te rekenen.
Het recidiverisico wordt door de deskundige momenteel verhoogd ingeschat. Er is al langere tijd sprake van schoolproblemen en van een gebrek aan copingvaardigheden bij moeilijke situaties. Betrokkene ervaart weinig steun van zowel volwassenen als van leeftijdgenoten en onduidelijk is hoe betrokkene het contact met leeftijdgenoten überhaupt ervaart. Daarnaast is de gediagnosticeerde ADHD een risicofactor gezien de verhoogde impulsiviteit en het gebrek aan concentratie en overzicht. Bij betrokkene is sprake van een gebrekkig inzicht in de eigen problematiek en, als gevolg daarvan, een gebrekkige motivatie voor behandeling of begeleiding.
Hij volgt momenteel een agressieregulatietraining bij de Hoofdtrainer en heeft goed contact met deze trainer. Door het huisarrest is het nog onvoldoende gelukt het theoretische geleerde ook in de praktijk te brengen buiten de thuissituatie. Om die reden is het van belang dat de training voorlopig nog door blijft lopen. Vervolgens zou gedacht kunnen worden aan een sociale vaardigheidstraining en een vaardigheidstraining emotieregulatie, omdat betrokkene op al deze gebieden vaardigheden te kort komt. Naast de training van de Hoofdtrainer is begeleiding door de Jeugdbescherming Amsterdam aangewezen. Genoemde training en begeleiding kan worden opgelegd binnen de bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke veroordeling.
De rechtbank sluit zich aan bij de conclusie van voornoemde deskundige en maakt deze tot de hare.
De rapportage van de Raad houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
De Raad heeft zorgen over de ontwikkeling van [verdachte] . [verdachte] is eind vorig jaar geschorst
van school en zit sindsdien thuis. Hij is zijn dag- en nachtritme aan het omdraaien
en thuis zijn er meerdere escalaties geweest tussen [verdachte] en moeder. [verdachte] en moeder werken binnen de maatregel toezicht en begeleiding, opgelegd als schorsende voorwaarde, mee met de al ingezette hulpverlening. Moeder geeft aan graag verandering te willen. Moeder neemt beslissingen in het belang van [verdachte] en vraagt, indien nodig, om hulp. Intensieve systeemtherapie is nodig om de relatie tussen [verdachte] en moeder te verbeteren en de verwachting is dat het gezin hieraan meewerkt. Daarnaast is het zicht op [verdachte] en zijn opvoedomgeving gewaarborgd binnen het kader van de jeugdreclasseringsmaatregel. Het recidive risico is hoog.
De Raad is van mening dat als [verdachte] schuldig wordt bevonden een geheel onvoorwaardelijke werkstraf passend is, zodat [verdachte] een consequentie van zijn handelen ervaart en verantwoordelijkheid voor zijn handelen kan nemen. Daarnaast adviseert de Raad om [verdachte] een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. De Raad heeft meegewogen dat gezien de leeftijd en de diagnoses van [verdachte] jeugddetentie niet wenselijk en niet in het belang van [verdachte] is. Een geheel voorwaardelijke jeugddetentie is echter passend gezien de ernst van het delict, de beperkte openheid van [verdachte] over zijn aandeel, de verwondingen van de slachtoffers en de maatschappelijke impact. Het feit dat [verdachte] op jonge leeftijd al betrokken is bij een dusdanig ernstig feit maakt dat er zorgen zijn over zijn gewetensontwikkeling. Het is naar de mening van de Raad dan ook belangrijk dat er een signaal wordt afgegeven waardoor [verdachte] de ernst van zijn handelen ervaart. Daarnaast is een geheel voorwaardelijke jeugddetentie een 'stok achter de deur' voor het meewerken aan de voorwaarden van de maatregel Toezicht en Begeleiding. De Raad adviseert de maatregel toezicht en begeleiding op te leggen, om de hulpverlening te waarborgen. Het is belangrijk dat [verdachte] hulpverlening krijgt gericht op het vergroten van zijn vaardigheden in moeilijke situaties, sociale situaties en emotieregulatie, waar op dit moment vanuit de Hoofdtrainer aan gewerkt wordt. Daarnaast is het belangrijk dat zijn ontwikkeling en thuissituatie vanuit een jeugdreclasseringskader gemonitord blijven. Binnen de maatregel Toezicht en Begeleiding adviseert de Raad als bijzondere voorwaarden het contactverbod tussen [verdachte] en de medeverdachte en slachtoffers te verlengen voor drie maanden. De Raad vindt het in het belang van [verdachte] dat het coaching traject van de Hoofdtrainer ingezet wordt om hem weerbaarder maken voor de invloed van anderen en hem leert om te gaan met lastige situaties. Ook adviseert de Raad om het huisarrest (met afbouw) te verlengen. Het afbouwen van het huisarrest is ten tijde van de zitting pas drie weken bezig, waardoor kadering nog nodig is. Het is belangrijk dat [verdachte] geleidelijk met zijn vrijheden leert omgaan en zich hierin kan bewijzen.
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert de rechtbank de minderjarige verdachte een
voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, onder de algemene voorwaarden en de onder de bijzondere voorwaarden dat de minderjarige:
- meewerkt aan hulpverlening van de Hoofdtrainer;
- meewerkt aan systeem therapie zoals MST;
- meewerkt aan hulpverlening nader te bepalen door de Jeugdreclassering;
- dat het de minderjarige verboden wordt contact te leggen of te laten leggen met de
slachtoffers en de mededader [medeverdachte 2] voor drie maanden;
- onderwijs volgt tot het behalen van zijn diploma of startcertificaat;
- zich houdt aan het huisarrest, afbouw nader te bepalen door de jeugdreclassering,
waarbij aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam te Amsterdam opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
De vertegenwoordigster van Raad heeft ter zitting aangegeven dat [verdachte] nog leerbaar is. Hij heeft een goede klik met de trainer van de Hoofdtrainer. [verdachte] heeft een lang huisarrest gehad en moet nu gaan oefenen met meer vrijheid. De Raad adviseert daarom het contactverbod met medeverdachte [medeverdachte 2] en de slachtoffers te verlengen voor de duur van drie maanden. Het huisarrest kan worden afgebouwd.
De Raad is van mening dat er, gelet op de ernst van het feit, zijn houding en een hoge kans op recidive, een flinke stok achter de deur moet komen. De Raad adviseert een jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan het voorarrest met daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie.
De Raad adviseert te bepalen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ook adviseert de Raad een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen.
De vertegenwoordigster van de Jeugdbescherming Regio Amsterdam heeft ter zitting aangegeven achter het advies van de Raad te staan.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat, hoewel de ernst van de feiten een flinke onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigt, de jeugdige leeftijd van verdachte (ten tijde van de bewezenverklaarde feiten 13 jaar), zijn blanco strafblad, de (duur van de) schorsingsvoorwaarden (waaronder huisarrest) en zijn (licht) verminderde toerekenbaarheid maakt dat het niet geboden is dat hij opnieuw vast komt te zitten.
Wel is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie moet worden opgelegd met een proeftijd van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk deel van de jeugddetentie zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad verbinden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten een poging tot doodslag en het medeplegen van een poging tot zware mishandeling. Gelet op het hoge recidivegevaar, zoals blijkt uit het rapport van de GZ-psycholoog en het rapport van de Raad, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en/of het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank is verder van oordeel dat ook een taakstraf in de vorm van een werkstraf van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.Vorderingen benadeelde partijen

Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Jeugdigen onder de 14 jaar zijn civielrechtelijk niet aansprakelijk voor hun onrechtmatige gedragingen. De vorderingen zouden gericht kunnen zijn tegen de ouders van verdachte, maar die zijn hiervoor niet aangeschreven en zijn zonder procesvertegenwoordiging ter zitting aanwezig. Van de ouders kan niet worden verwacht dat zij inhoudelijk kunnen reageren op vorderingen die niet aan hen zijn gericht en verstrekt. Daarnaast is er jurisprudentie waaruit blijkt dat de verzekering van de ouders verantwoordelijk is. Als de ouders verzekerd zijn, zullen zij eerst overleg moeten hebben met de verzekering over de vordering.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen wel ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de ontvankelijkheid als volgt:
In artikel 51g, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering is het volgende bepaald:
“Indien de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft op een als doen te beschouwen gedraging van een verdachte die de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt en aan wie deze gedraging als een onrechtmatige daad zou kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan, wordt zij geacht te zijn gericht tegen diens ouders of voogd.”
Artikel 496, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering luidt als volgt:
“Indien ouders of voogd op de terechtzitting zijn verschenen, worden zij, nadat de verdachte, een medeverdachte, een getuige of een deskundige zijn verklaring heeft afgelegd, in de gelegenheid gesteld daartegen in te brengen wat tot verdediging kan dienen. In het in artikel 51g, vierde lid, bedoelde geval kunnen de ouders of de voogd vragen stellen aan een getuige of deskundige, maar alleen betreffende de vordering tot schadevergoeding; zij worden in de gelegenheid gesteld verweer te voeren tegen die vordering.”
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van de benadeelde partijen geacht worden te zijn gericht tegen de ouders van verdachte, nu verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten 13 jaar oud was. Verder is de rechtbank van oordeel dat de ouders van verdachte voldoende gelegenheid hebben gehad verweer te voeren tegen de vordering. Zij hebben, nadat de vordering van de benadeelde partij ter zitting nader is toegelicht, het woord gevoerd en aldus in de gelegenheid geweest verweer te voeren tegen de vordering. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de benadeelde partijen ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
De benadeelde partij
[slachtoffer 2]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.464,09 ingediend wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit reiskosten € 105,00, kleding € 125,00, eigen risico zorgverzekering € 144,09, daggeldvergoeding ziekenhuis € 90,00 en immateriële schade
€ 5.000,00.
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd de vordering wegens materiële schade geheel toe te wijzen en de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 2.500,00.
De verdediging heeft verzocht verzoekt de reiskosten aan de rechtbank te beperken tot één keer. Daarnaast is er geen onderbouwing voor de materiële schade op het punt van de kleding en dient deze niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging gewezen op de rol van de benadeelde partij zelf. De benadeelde partij heeft zichzelf ook niet onbetuigd gelaten in deze zaak, hij heeft zelf ook geweld toegepast. De benadeelde partij stelt dat er vijf steekwonden zijn in vitale organen, hetgeen niet klopt met de medische stukken in het dossier. Verder heeft de verdediging verzocht bij toewijzing van enig bedrag, dat bedrag te delen door het aantal verdachten.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële en immateriële schade tot een bedrag van
€ 2.964,09 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Het voormelde bedrag wordt toegekend voor materiële schade, te weten de reiskosten, het eigen risico zorgverzekering, kosten kleding en daggeldvergoeding ziekenhuis. Ook komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van
in totaal € 2.964,09 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
hoofdelijk
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de ouders van verdachte in zoverre zullen zijn bevrijd. De rechtbank ziet geen aanleiding, zoals door de verdediging is verzocht, het toe te wijzen bedrag te delen door het aantal verdachten.
Daarnaast dienen de ouders van verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De benadeelde partij
[slachtoffer 1]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.687,28 ingediend wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit reiskosten € 62,28, kleding € 125,00 en immateriële schade € 3.500,00.
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd de vordering wegens materiële schade geheel toe te wijzen en de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 1.500,00.
De verdediging heeft verzocht de reiskosten aan de rechtbank te beperken tot één keer. Daarnaast is er geen onderbouwing voor de materiële schade op het punt van de kleding en dient deze niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging gewezen op de rol van de benadeelde partij zelf. Er is sprake van een langlopend conflict, waarbij de benadeelde partij zelf ook een fiks aandeel heeft gehad. Hij is degene geweest die eerder heeft gestoken/gesneden in de nek van de broer van verdachte. De behandeling van deze vordering levert een onevenredige belasting op van het strafproces, immers alle zaken (tussen de partijen) zouden moeten worden meegenomen in deze afweging. Verder heeft de verdediging verzocht bij toewijzing van enig bedrag, dat bedrag te delen door het aantal verdachten.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële en immateriële schade tot een bedrag van
€ 1.687,28 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Het voormelde bedrag wordt toegekend voor materiële schade, te weten de reiskosten en de schade aan kleding. Ook komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van
in totaal € 1.687,28 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
hoofdelijk
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de ouders van verdachte in zoverre zullen zijn bevrijd. De rechtbank ziet geen aanleiding, zoals hiervoor reeds overwogen, het toe te wijzen bedrag te delen door het aantal verdachten.
Daarnaast dienen de ouders van verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
TACHTIG (80) DAGEN.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
DRIEËNZESTIG (63) DAGEN nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- meewerkt aan hulpverlening van de Hoofdtrainer;
- meewerkt aan systeem therapie zoals MST;
- meewerkt aan hulpverlening nader te bepalen door de Jeugdreclassering;
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
voor de duur van een jaaren met [medeverdachte 2]
voor de duur van drie maanden;
- onderwijs volgt tot het behalen van zijn diploma of startcertificaat;
- zich
voor de duur van drie maandenhoudt aan huisarrest, waarbij verdachte thuis, op de
[adres] , of op het adres van zijn oma, [adres]
, of bij tante op [adres] verblijft, te bepalen door de
jeugdreclassering, en enkel het huis mag verlaten om naar School2Care of een andere
dagbesteding (goedgekeurd door de jeugdreclassering) te gaan, zolang de jeugdreclassering
dit noodzakelijk acht. De verdachte dient enkel het huis onder begeleiding van ouders,
stiefvader of de hulpverlening te verlaten. Het huisarrest kan stapsgewijs verder worden
afgebouwd, nader te bepalen door de jeugdreclassering.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd te Amsterdam, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde (bijzondere) voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
TACHTIG (80) URENtaakstraf in de vorm van een
werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door VEERTIG (40) DAGEN jeugddetentie.
De werkstraf dient binnen een termijn van negen maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis te zijn voltooid.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.964,09, bestaande uit € 464,09 voor de materiële en
€ 2.500,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt de ouders van verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de ouders van verdachte in zoverre zullen zijn bevrijd.
Veroordeelt de ouders van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.687,28, bestaande uit € 187,28 voor de materiële en
€ 1.500,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt de ouders van verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de ouders van verdachte in zoverre zullen zijn bevrijd.
Veroordeelt de ouders van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P. van der Lelie, voorzitter,
mr. R. van der Heijden en mr. G.A.M. van Dijk, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van de griffier W. van den Bergh,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 maart 2020.
mr. G.A.M. van Dijk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.