ECLI:NL:RBNHO:2020:2193

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
15-254208-19 en 15-760012-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van jeugdigen wegens poging tot zware mishandeling met messen

Op 24 maart 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een jeugdige verdachte, die samen met medeverdachten betrokken was bij een gewelddadig incident waarbij messen zijn gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een oproep van medeverdachten, naar een garagebox is gekomen waar een conflict gaande was tussen de slachtoffers en de medeverdachten. Tijdens de confrontatie zijn de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], door de verdachte en medeverdachten met messen verwond. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan medeplegen van poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, en dat de verdachte een mes heeft gebruikt om de slachtoffers te verwonden. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie van 71 dagen opgelegd, waarvan 49 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 100 uren, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en toezicht. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers, die voortvloeien uit de verwondingen die zij hebben opgelopen tijdens het incident. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan beide slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15-254208-19 en 15-760012-18 (TUL)
Uitspraakdatum: 24 maart 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 10 maart 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.C.A. Bos-Van Hasselt en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.C. Sassen, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks [datum] te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de buik en/of rug en/of hoofd, althans in het lichaam van voornoemde slachtoffer(s) gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks [datum] te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan slachtoffer [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
-meerdere malen voornoemde slachtoffer(s) heeft/hebben geslagen/gestompt en/of
-met een mes, althans een scherp (steek)voorwerp in de buik en/of rug en/of hoofd, althans het lichaam van voornoemde slachtoffer(s) heeft/hebben gestoken/geprikt en/of
-een mes, althans een dergelijke scherp (steek)voorwerp (dreigend) voorhanden heeft/hebben gehad en/of getoond en/of (daarmee) een zwaaiende/stekende beweging(en) in de richting van het hoofd en/of het lichaam van voornoemde slachtoffers heeft/hebben gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit verdachte vrij te spreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde jegens aangever [slachtoffer 1] en verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde jegens aangever [slachtoffer 2] .
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat er sprake is van noodweer(exces).
3.3.
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat verdachte onder primair ten laste is gelegd, te weten het medeplegen van poging tot doodslag op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Gelet op de dossierstukken en het verhandelde ter zitting is niet wettig en overtuigend bewezen dat het opzet van verdachte gericht is geweest op de dood van de slachtoffers, ook niet in voorwaardelijke vorm in de zin dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op dit gevolg.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , op grond van het volgende.
*Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van [datum] (dossierpagina’s 78 - 83), inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Ik was op [datum] samen met [slachtoffer 2] ] en [getuige] bij de garagebox van [slachtoffer 2] te [plaats] . Omstreeks 14.45 uur kwamen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] binnen in de garagebox. Ze zeiden dat ze het wilden oplossen. Ik zag dat [medeverdachte 1] toen een machete pakte uit de voorkant van zijn broek (broeksband). Dat mes was wel tussen de 50 en 60 centimeter lang. Het was een groot mes. Ik noem zo’n mes een kapmes. [medeverdachte 1] belde [verdachte] en na ongeveer vijf minuten kwam hij. Ik bleef ze aankijken.
Ik zag dat [slachtoffer 2] mij wilde helpen en hij stuurde ze de garagebox uit. We begonnen toen met elkaar te vechten. [medeverdachte 1] hield het mes in zijn rechterhand en begon hiermee om zich heen te zwaaien. Hij zwaaide met dit mes in mijn richting. Ik stond een (1) of twee (2) meter van hem vandaan.
Ik zag dat [medeverdachte 2] een soort dolk bij zich had. Deze dolk pakte hij uit zijn broeksband. Ik trok [medeverdachte 2] bij [slachtoffer 2] vandaan en ik belandde met [medeverdachte 2] op een bank die in de garagebox stond. In eerste instantie lag [medeverdachte 2] onder mij en daarna door de worsteling kwam ik onderop. Ik voelde op dat moment niets. Ik moet echter wel op dat moment gestoken zijn door [medeverdachte 2] met de dolk in mijn buik. Ik dacht op dat moment dat ik dood zou gaan in die garagebox. Ik kwam er toen ook achter dat ik in mijn buik gestoken was.
Ik zag dat ze alle drie op [slachtoffer 2] in aan het slaan waren. Met alle drie bedoel ik, [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Ik ben dus in mijn buik gestoken met een dolk door [medeverdachte 2] .
U vraagt aan mij of ik buiten mijn steekwond op mijn buik nog ander letsel heb. Ik heb verder nog een bult op mijn achterhoofd, letsel aan mijn linker bil en letsel aan mijn linker hand.
*Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van [datum] (dossierpagina’s 85 - 92), inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Ik zat rustig in mijn garage. Er kwamen twee negroïde personen aanlopen. In eerste instantie dacht ik dat ze gewoon voorbij liepen, totdat ik mij omdraaide en zag en hoorde dat zij [slachtoffer 1] uit de garage riepen dat hij naar buiten moest komen en zijn telefoon af moest geven. Ik ging tussen [slachtoffer 1] en die twee jongens in staan. Ik zei tegen die twee negroïde jongens dat het beter was als ze gewoon weg zouden gaan. Die twee jongens belden nog even een maatje. Ik ging gewoon verder met het afplakken van de ledjes. Op een gegeven moment kwam die vriend aan die ze hadden gebeld. Hij liep gelijk de garage in. En toen kwamen ze een beetje stoer praten. Ik zei tegen hun: "Ga weg". Ik hoorde hun zeggen dat zij geen problemen met mij hadden. Ik zei dat ik ook geen problemen had met hun maar ze stonden wel in mijn garage. Ik wilde gewoon dat ze weg gingen. Daar luisterden ze niet naar. De eerste jongen die [slachtoffer 1] had bedreigd, pakte een machete uit zijn broekspijp. Toen zei hij: "Wat wil jij nou gek komen doen". Toen kwam die andere jongen erbij die ze gebeld hadden. Die eerste jongen die [slachtoffer 1] bedreigd had, pakte mijn weed af. Ik zei tegen hem dat hij van mijn spullen af moest blijven. Toen kreeg ik een beuk maar ik wilde mij niet zo snel laten kennen dus ik dacht, ik vecht terug. Het waren misschien twee klappen maar voordat ik het wist, werden er messen getrokken. Voor mijn gevoel had ik er eentje in mijn rug. Toen ben ik door gaan vechten. Toen zijn we naar voren van de garage gegaan. Toen ben ik op de scooter gevallen van [getuige] . Met een (1) jongen op mij. Toen stond er nog een (1) jongen boven mij met een machete in zijn hand. Ik probeerde mij te verdedigen door zijn maat tussen ons in te houden. Als hij zou slaan dan zou hij zijn vriend raken. Toen ben ik uiteindelijk losgekomen. Toen stonden ze zo voor me. Toen gaf ik er een (1) een beuk. Toen vielen wij weer en daarna wilden ze wegrennen. Ik wilde nog achter ze aan rennen maar ik bloedde helemaal en ik werd duizelig.
V: Wie van deze mannen toonde in eerste instantie die machete?
A: Man 1.
V: Waar haalde man 1 die machete vandaan?
A: Vanuit zijn linkerbeen. Hij deed zijn joggingbroek naar voren en toen haalde hij hem zo uit zijn broek.
V: Hadden man 2 en man 3 ook nog een mes bij zich?
A: Man 3 weet ik niet zeker, maar er was nog een mes. Dat was een mes van 10 á 15 centimeter. Dat was meer een puntiger mes, wat meer steekgericht. Volgens mij kwam die uit man 2 zijn broekzak.
V: Door wie ben jij gestoken?
A: Door nummer 3 met die machete tegen mijn hoofd.
V: Man 3 heeft jou met die machete op jouw hoofd geslagen?
A: Ja. Dat was wel redelijk tegen het einde aan. Daarvoor heb ik hem ook op mijn hand gekregen maar ik zou niet meer weten op welk moment dat gebeurd is. Maar dat is volgens mij wel met die machete gebeurd. De kans is groot dat dit door man 3 is gebeurd.
V: Wat deden [getuige] en [slachtoffer 1] op het moment dat jij met man 1 en man 3 in gevecht was?
A: [getuige] stond volgens mij buiten de hele tijd. En [slachtoffer 1] ging ook mee vechten. Hij is ook een (1) keer in zijn buik gestoken.
V: Je hebt wel duidelijk gezien dat man 3 met die machete op jouw hoofd heeft geslagen?
A: Ja.
V: Dat weet je 100% zeker?
A: Ja.
V: En je bent ook op je hand geraakt maar hebt niet gezien wanneer dat gebeurd is.
A: Nee. Maar toen hij mij op mijn hoofd sloeg toen stond ik, ik stond net op en toen zag ik hem zwaaien en toen was het pok. Dus dat heb ik wel echt gezien.
*Een schriftelijk bescheid, te weten een medische verklaring betreffende [slachtoffer 2] van [SEH-arts] SEH-arts KNMG van het [Ziekenhuis] Ziekenhuis te [plaats] van [datum] (dossierpagina’s 95–99), inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Conclusie:
Steekverwonding thv hoofd en hand
Dwarse MC5 fractuur rechter hand.
*Een proces-verbaal van verhoor van [getuige] van [datum] (dossierpagina’s 131 - 134), inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
[slachtoffer 2] zag dat NN3 aan kwam lopen en toen is [slachtoffer 2] de garagebox in gegaan. Ik zag dat NN3 ook meteen de garagebox in liep. Ik was op dat moment als enige buiten de garagebox. Ik zag dat NN1, NN2 en NN3 op een rij naast elkaar voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] stonden met hun rug naar mij toe. Ik zag dat NN2 continu omkeek naar mij om mij in de gaten te houden. Ik zag dat NN3 een dreigende houding aannam. Daarmee bedoel ik borst vooruit en dat hij zichzelf groot maakte. Hij is sowieso van zichzelf al groot. Ik zag dat NN1 een mes uit zijn broeksband haalde. Ik zag dat het een machete kapmes was van ongeveer 50 centimeter lang, dit is inclusief het handvat. De machete was helemaal zwart. Ik hoorde dat [slachtoffer 2] daarop naar NN1 schreeuwde: "Doe dat ding weg! Doe dat ding gewoon weg!" Ik zag dat NN1 het mes niet wegdeed. Ik zag dat [slachtoffer 2] NN1 aanraakte om het mes op afstand te houden. Direct hierna zag ik dat NN1 en NN3 op [slachtoffer 2] in begonnen te slaan. Ik zag dat NN1 met de machete slaande bewegingen maakte in de richting van [slachtoffer 2] . Ik heb niet gezien of dit mes [slachtoffer 2] raakt omdat het allemaal zo snel ging maar ik denk het wel. Vrijwel direct toen [slachtoffer 2] aangevallen werd ging [slachtoffer 1] op NN3 af, die stond het dichtstbij. Ik zag dat NN2 toen meteen op [slachtoffer 1] af ging. Ik zag dat er een gevecht ontstond tussen NN2 en [slachtoffer 1] . Ik zag dat NN2 toen een mes uit zijn broeksband haalde. Dit was een zwart mes van ongeveer 20 centimeter lang inclusief het handvat.
Ik heb gezien dat NN1, NN2 en NN3 allemaal geslagen hebben met hun vuisten en met de messen op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Het meeste geweld was op [slachtoffer 2] .
NN1 en [slachtoffer 2] vielen tijdens het gevecht op de grond. Ik zag dat de machete op de grond viel. Ik zag dat NN3 de machete oppakte toen die op de grond viel. Ik zag dat NN1 voor [slachtoffer 2] stond en hem een vasthield bij zijn trui ter hoogte van zijn borst. NN3 stond op dat moment achter NN1. Ik zag dat NN3 met de machete een slaande beweging maakte over NN1 heen. Ik zag dat [slachtoffer 2] door de machete geraakt werd. Dit moet wel op zijn hoofd geweest zijn want daar had hij veel bloed en op zijn schouders zag ik niks.
*De verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd:
Ik kreeg een belletje van een vriend van mij, [medeverdachte 1] . Hij zei ´we moeten even wat regelen, kom naar daar´. Ik wilde mijn vrienden helpen. Ik zag een mes op de grond liggen. Ik pakte het mes en ging er mee zwaaien.
3.5.
Bewijsoverweging.
De verdediging heeft gepleit dat verdachte met betrekking tot aangever [slachtoffer 1] dient te worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde en heeft dit als volgt onderbouwd.
Verdachte is niet verantwoordelijk voor de verwondingen bij aangever [slachtoffer 1] . Ook is er geen sprake van medeplegen. Er blijkt niets van een gezamenlijk plan of van een gezamenlijke uitvoering van geweld jegens [slachtoffer 1] . Verdachte is gebeld en ter plaatse gekomen. Hij had geen mes meegenomen en wist toen hij aankwam niet dat de broers [medeverdachten] messen bij zich hadden. Dat [medeverdachte 2] in gevecht raakt met [slachtoffer 1] en daarbij een mes trekt, mag niet voor rekening en risico van verdachte komen. Verdachte heeft geen enkele geweldshandeling toegepast richting [slachtoffer 1] .
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Zoals uit de hiervoor weergegeven gebruikte bewijsmiddelen blijkt, volgt de rechtbank de verklaringen van de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en getuige [getuige] . De rechtbank hecht meer waarde aan deze verklaringen dan aan de verklaring van verdachte nu deze verklaringen gedetailleerd zijn, elkaar op essentiële onderdelen ondersteunen en een verklaring geven voor het letsel wat nadien bij aangevers is vastgesteld. De rechtbank gaat er daarbij vanuit, gelet op het geconstateerde letsel bij aangevers, zoals blijkt uit de medische informatie, dat de aangevers met messen zijn gestoken/geslagen. Verdachte heeft verklaard geen mes te hebben meegenomen maar te hebben gezien dat zowel [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als de beide aangevers messen bij zich hadden. Dat beide aangevers in het bezit waren van een mes wordt echter door geen enkele andere verklaring ondersteund en komt de rechtbank ook uiterst onwaarschijnlijk voor nu alleen de beide aangevers steekletsel hebben opgelopen. Daarbij komt nog dat getuige [getuige] zich niet heeft bemoeid met de vechtpartij maar de gebeurtenis op korte afstand heeft kunnen waarnemen, wat bijdraagt aan de waarde van deze getuigenverklaring.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat op basis van de gebruikte bewijsmiddelen is komen vast te staan dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als eerste bij de garagebox zijn verschenen. [medeverdachte 1] had een machete bij zich en [medeverdachte 2] een kleiner zwart mes. [medeverdachte 1] heeft verdachte gebeld en gevraagd te komen. [medeverdachte 1] heeft aangevers de machete getoond en daarmee slaande bewegingen gemaakt richting aangevers. Tijdens de vechtpartij hebben verdachte en de twee medeverdachten aangevers geslagen. Verdachte heeft aangever [slachtoffer 2] met de machete, die hij van de grond heeft gepakt, op het hoofd geslagen en medeverdachte [medeverdachte 2] heeft aangever [slachtoffer 1] met het kleinere mes in de buik gestoken. Aangever [slachtoffer 2] heeft als gevolg hiervan een steekverwonding op hoofd en hand en een gebroken hand opgelopen; aangever [slachtoffer 1] een steekverwonding in de buik.
De rechtbank is ook van oordeel dat sprake is “medeplegen”, in de zin van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. Nog daargelaten of de medeverdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , naar aanleiding van een al langer spelend conflict, bewust op zoek waren naar aangever [slachtoffer 1] , zagen zij hem op enig moment in de garagebox van [slachtoffer 2] staan en zijn zij, nadat verdachte was gebeld en gekomen, gezamenlijk bewust de confrontatie aangegaan met die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waarbij door verdachten een tweetal messen is gebruikt. Door op een dergelijke manier gezamenlijk het gevecht aan te gaan, is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking bij een poging tot zware mishandeling.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
subsidiair:
hij op [datum] te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan slachtoffer [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
-meerdere malen voornoemde slachtoffers heeft/hebben geslagen en
-met een mes in de buik en hoofd van voornoemde slachtoffers heeft/hebben gestoken en
-met een mes zwaaiende/stekende bewegingen in de richting van het lichaam van voornoemde slachtoffers heeft/hebben gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van noodweer en heeft bepleit verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
De verdediging heeft daarbij aangegeven dat verdachte heeft gehandeld uit zelfverdediging. Hij is opgebeld door zijn vrienden, wist niet dat er op dat moment een ruzie gaande was tussen de broers [medeverdachten] en [slachtoffer 1] en had zelf geen mes bij zich. Hij raakte tegen zijn wil betrokken bij een gevecht in een krappe garage en is direct door [slachtoffer 2] over een tafel getrokken, waardoor hij ten val kwam. Er is dus sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval door [slachtoffer 2] jegens hem. Verdachte is na de val opgestaan en zag een mes op de grond liggen. Hij heeft het mes gepakt en dreigend voor zich gehouden en zwaaiende bewegingen gemaakt met het mes ter verdediging van zijn eigen lijf.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Zoals eerder overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachten bewust de confrontatie zijn aangegaan met aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zodat van een noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding geen sprake is. Verdachte en de medeverdachten hebben zichzelf in deze situatie gebracht, zodat een beroep op noodweer niet slaagt.
De rechtbank acht dan ook geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op:
subsidiair: medeplegen van poging tot zware mishandeling.

5.Strafbaarheid van verdachte

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van noodweerexces indien de rechtbank oordeelt dat verdachte in zijn verdediging te ver is gegaan en door de inzet van een mes de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft overschreden.
Zoals hiervoor overwogen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een noodweersituatie, wat betekent dat het beroep op noodweerexces ook niet slaagt.
De rechtbank is van oordeel dat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen waarvan 49 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest (71 dagen), met een proeftijd van twee jaren, en een werkstraf voor de duur van 60 uur, subsidiair 30 dagen jeugddetentie.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
De officier van justitie heeft daarbij gevorderd te bepalen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
6.2.
Standpunt van de verdachte
De raadsvrouw van verdachte heeft – in geval van een bewezenverklaring – bepleit de voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad op te leggen bij een voorwaardelijke werkstraf. Verdachte heeft zich goed gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en kan zich nu ook vinden in de voorwaarden. Het is niet in het belang van verdachte hem opnieuw vast te zetten.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon, zoals van een en ander
uit de dossierstukken en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte zich samen met de twee medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan een ernstig feit, namelijk een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door hen meermalen te slaan, met een mes zwaaiende en/of stekende bewegingen te maken en hen met een mes te steken in de buik en hoofd. Dat bij deze confrontatie met [slachtoffer 1] gebruik is gemaakt van messen acht de rechtbank zeer zorgelijk en dat rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Verder is het zeer zorgelijk dat verdachte zich heeft laten meeslepen in een al langer lopend conflict tussen de broers [medeverdachten] en slachtoffer [slachtoffer 1] en niet heeft stilgestaan bij de gevolgen voor de slachtoffers.
De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten daarvan vaak langdurige en ernstige (psychische) gevolgen ondervinden, zoals ook blijkt uit de schriftelijke verklaringen van de slachtoffers. Daarnaast is van algemene bekendheid dat dergelijke feiten in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg brengen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 31 januari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten en nog in een proeftijd loopt;
- het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 15 november 2019 en aanvullend rapport van 20 februari 2020, uitgevoerd door [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog;
- een rapportage van de Raad van 3 maart 2020.
Uit het psychologisch onderzoek blijkt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Uit het rapport van 15 november 2019 blijkt dat betrokkene weigert mee te werken. Uit het aanvullend rapport van 20 februari 2020 blijkt dat betrokkene slechts beperkt wil meewerken. Hij geeft kort en gesloten antwoord en zegt zich weinig te herinneren van het ten laste gelegde. Hij stelt zich overwegend terughoudend en afwachtend op. Vragenlijsten wil hij niet invullen.
Volgens de deskundige is bij betrokkene sprake van een licht verstandelijke beperking. Er is geen ziekelijke stoornis van de geestvermogens vastgesteld. Betrokkene heeft gedrags-problemen, die gezien de ernst van de licht verstandelijke beperking niet als aparte stoornis gezien kunnen worden. Omdat de gedragsproblemen langere tijd bestaan, deze leiden tot disfunctioneren en bovendien in ernst toenemen, kan gesproken worden van een antisociale ontwikkeling. Omdat betrokkene zijn aandeel in het ten laste gelegde ontkent en er nauwelijks over vertelt, is er alleen in algemene zin iets te zeggen over de mogelijke doorwerking. Vanuit de licht verstandelijke beperking is betrokkene enigszins beïnvloedbaar door de medeverdachten. Bovendien kan hij de consequenties van zijn handelen niet goed overzien. Het is voor hem moeilijk zich in te leven in anderen en er is sprake van egocentrisme.
Indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, wordt geadviseerd betrokkene als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Risicofactoren vormen de eerdere politiecontacten, het feit dat er sprake is van een recidive binnen een proeftijd, de criminaliteit van vader en de vroege verstoring in de verzorgings- en gezinssituatie. De individuele risicofactoren vormen voornamelijk zijn impulsiviteit, licht verstandelijke beperking en ambivalentie ten aanzien van school. Vanuit klinisch oogpunt kan worden gezegd dat het risicovol is dat betrokkene weinig verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag en niet snel de hulp van anderen zal inroepen. Ook is het zorgelijk dat betrokkene op dit moment geen scholing heeft, hij zich op stages niet aan de af spraken houdt en hij nog geen diploma heeft. Verder trekt hij naar problematische jongeren.
De licht verstandelijke beperking is in aanleg aanwezig en hierdoor kan hij moeilijk de consequenties van zijn handelen overzien. Hij is gevoelig voor krenking en moeilijk te sturen. Pedagogisch gezien is betrokkene daardoor gebaat bij veel structuur en begrenzing. Moeder is enerzijds betrokken en liefdevol, maar vindt het ook moeilijk regels te stellen. De ervaren afwijzing door vader heeft tot gevolg gehad dat betrokkene zich gekrenkt en gefrustreerd heeft gevoeld. Door het ontbreken van een positieve identificatiemogelijkheid met een vaderfiguur, bestaan er identiteitsproblemen en is hij relatief gevoelig voor beïnvloeding door de peergroup.
In het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van betrokkene en om herhaling te voorkomen is behandeling en begeleiding nodig, veel structuur en begrenzing. Het huidige kader van begeleid wonen bij Accuraat, lijkt daarin niet voldoende structuur en kader aan betrokkene te kunnen bieden. Essentieel is dat betrokkene een beschermde woonvorm krijgt, waarbij hem voldoende structuur en veiligheid kan worden geboden. Binnen dat kader kan de behandeling bij De Waag worden gecontinueerd, in combinatie met de begeleiding door IFA van Spirit. Deze laatste kan er zorg voor dragen dat de in behandeling geleerde vaardigheden door betrokkene in de praktijk kunnen worden toegepast.
De begeleiding kan plaatsvinden door de jeugdreclassering als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel. Overdracht van begeleiding naar de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering is aan te bevelen, omdat deze gespecialiseerd is in de begeleiding van jeugdigen met LVB problematiek. Dit is in het eerdere Pro Justitia onderzoek eveneens geadviseerd. Vanuit pedagogisch oogpunt is het van belang moeder bij de begeleiding te betrekken. Aandachtspunten bij de begeleiding vormen scholing en werk, vrijetijdsbesteding en vriendenkeuze. Ook kan het zinvol zijn dat betrokkene leert adequaat hulp te vragen en manieren leert om met stress en frustratie om te gaan. Verder dient de jeugdreclassering erop toe te zien dat betrokkene behandelafspraken bij De Waag nakomt. Indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, wordt geadviseerd de coaching en begeleiding in het kader van een (deels) voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
De rechtbank sluit zich aan bij de conclusie van voornoemde deskundige en maakt deze tot de hare.
De rapportage van de Raad houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
De Raad schat in dat vriendenkeuzes en niet denken aan oorzaak-gevolg mogelijk ten grondslag liggen aan het delictgedrag. De Raad schat de kans op herhaling in als hoog.
De Raad vindt het positief dat [verdachte] het naar zijn zin heeft bij Back on Track. Back on Track biedt [verdachte] nu ook structuur in zijn dagbesteding. Sinds zijn schorsing komt [verdachte] ook op afspraken bij De Waag. De Raad ziet risicofactoren in de leefdomeinen vrienden, agressie, attitude, vaardigheden en dagbesteding. Daarbij had hij nog een contactverbod met een medeverdachte.
Gezien de ernst van de verdenking vindt de Raad dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie passend kan zijn. Echter heeft [verdachte] al een lange tijd in voorarrest gezeten en gaat hij nu naar Back on Track en De Waag, wat positief verloopt. De Raad vindt het niet wenselijk om hem nu uit dat proces te halen en adviseert daarom een voorwaardelijke jeugddetentie. De Raad adviseert ook een onvoorwaardelijke werkstraf.
Ondanks dat [verdachte] inmiddels meerderjarig is geworden, vindt de Raad jeugdreclassering nog steeds passend gezien de licht verstandelijke beperking van [verdachte] . Hij heeft nog steeds ondersteuning nodig in het behalen van zijn doelen om de kans op herhaling te verkleinen en stapsgewijs zijn verantwoordelijkheden uit te breiden, passend bij zijn cognitieve capaciteiten.
De Raad adviseert een voorwaardelijke jeugddetentie en een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf, onder de algemene voorwaarden en onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte:
  • een dagbesteding heeft die bestaat uit Back on Track en aansluitend school en/of werk;
  • zijn medewerking verleent aan begeleiding vanuit Accuraat of een andere passende woonvoorziening;
  • zijn medewerking verleent aan IFA en Back on Track van Spirit;
  • zijn medewerking verleent aan de behandeling bij De Waag;
  • verboden wordt contact te leggen of te laten leggen met medeverdachten en slachtoffers voor een duur van ten minste drie maanden;
  • verboden wordt om zich op of in de directe omgeving van [plaats] te begeven voor de duur van ten minste drie maanden;
  • zich ter controle onder elektronisch toezicht zal stellen van de gecertificeerde
instelling te weten William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en
Jeugdreclassering voor een periode van drie maanden,
waarbij aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
De Raad adviseert te bepalen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De vertegenwoordigster van Raad heeft ter zitting aangegeven dat de Raad blijft bij het gegeven advies en dat naast de genoemde voorwaarden ook dient te worden opgenomen een avondklok van 18.00 uur tot 07.00 uur voor de duur van drie maanden.
De vertegenwoordigster van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en
Jeugdreclassering heeft ter zitting aangegeven dat verdachte zich altijd goed heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden. Er was wel wat onduidelijkheid over het opladen van de enkelband. Back on Track is ingezet en de IFA coach gaat komende donderdag starten met hem.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De duur van deze vrijheidsbenemende straf is gelijk aan de duur van het voorarrest van verdachte, zodat verdachte niet terug zal behoeven te gaan naar een justitiële jeugdinrichting.
De rechtbank is verder van oordeel dat ook een taakstraf in de vorm van een werkstraf van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk gedeelte van de werkstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad verbinden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten het medeplegen van een poging tot zware mishandeling. Gelet op het hoge recidivegevaar, zoals blijkt uit het rapport van de GZ-psycholoog en het rapport van de Raad, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en/of het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

De benadeelde partij
[slachtoffer 1]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.687,28 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit reiskosten € 62,28, kleding € 125,00 en immateriële schade € 3.500,00.
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd de vordering wegens materiële schade geheel toe te wijzen en de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 1.500,00.
De raadsvrouw van verdachte heeft ter zitting bepleit de vordering af te wijzen en subsidiair de immateriële schade te matigen. De raadsvrouw meent dat sprake is van een mate van eigen schuld bij de heer [slachtoffer 1] . Eerder heeft er een steekincident plaatsgevonden waarbij [slachtoffer 1] medeverdachte [medeverdachte 1] in zijn nek heeft gestoken met een mes. Het incident op [datum] lijkt hier een reactie op te zijn. De raadsvrouw acht het billijk, gelet op deze omstandigheden, de immateriële schade te matigen tot € 1.500,00. De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van de overige posten.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële en immateriële schade tot een bedrag van
€ 1.687,28 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Het voormelde bedrag wordt toegekend voor materiële schade, te weten de reiskosten en de schade aan kleding. Ook komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van
in totaal € 1.687,28 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
hoofdelijk
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De benadeelde partij
[slachtoffer 2]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.464,09 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit reiskosten € 105,00, kleding € 125,00, eigen risico zorgverzekering € 144,09, daggeldvergoeding ziekenhuis € 90,00 en immateriële schade € 5.000,00.
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd de vordering wegens materiële schade geheel toe te wijzen en de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 2.500,00.
De raadsvrouw van verdachte heeft ter zitting bepleit de vordering af te wijzen en subsidiair de immateriële schade te matigen tot € 3.000,00
De rechtbank is van oordeel dat de materiële en immateriële schade tot een bedrag van
€ 2.964,09 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Het voormelde bedrag wordt toegekend voor materiële schade, te weten de reiskosten, het eigen risico zorgverzekering, kosten kleding en daggeldvergoeding ziekenhuis. Ook komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van
in totaal € 2.964,09 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
hoofdelijk
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: het medeplegen van poging tot zware mishandeling) aanleiding ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 7 februari 2019 in de zaak met parketnummer 15-760012-18 heeft de meervoudige strafkamer van deze rechtbank verdachte ter zake van diefstal, poging tot afpersing in vereniging en schuldheling veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 1 maart 2019 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 22 februari 2019 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder subsidiair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
EENENZEVENTIG (71) DAGEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
HONDERD (100) URENtaakstraf in de vorm van een
werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door vijftig dagen jeugddetentie, met bevel dat een gedeelte groot
VIJFTIG (50) UREN, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door vijfentwintig dagen jeugddetentie,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
  • een nuttige dagbesteding heeft die bestaat uit Back on Track en aansluitend school en/of werk, alles ter beoordeling van de jeugdreclassering;
  • zijn medewerking verleent aan begeleiding vanuit Accuraat of een ander passende woonvoorziening;
  • zijn medewerking verleent aan IFA en Back on Track van Spirit;
  • zijn medewerking verleent aan de behandeling bij De Waag;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
  • zich
  • zich
  • zich
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde (bijzondere) voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De werkstraf dient binnen een termijn van negen maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis te zijn voltooid.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.687,28, bestaande uit € 187,28 voor de materiële en
€ 1.500,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.687,28, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.964,09, bestaande uit € 464,09 voor de materiële en
€ 2.500,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.964,09, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15-760012-18 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke werkstraf voor de duur van
VEERTIG (40) URENsubsidiair 20 dagen jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 7 februari 2019.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.A.M. van Dijk, voorzitter, kinderrechter,
mr. H.P. van der Lelie, rechter, en mr. R. van der Heijden, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier W. van den Bergh,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 maart 2020.
mr. G.A.M. van Dijk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.