ECLI:NL:RBNHO:2020:2182

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
15-254247-19 en 15-258936-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van jeugdigen voor geweldsdelicten met messen en diefstal met geweld

Op 24 maart 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een jeugdige verdachte, die werd beschuldigd van meerdere geweldsdelicten, waaronder poging tot zware mishandeling en diefstal met geweld. De rechtbank heeft de zaken met parketnummers 15-254247-19 en 15-258936-19 gevoegd behandeld. De verdachte was betrokken bij een gewelddadige confrontatie waarbij hij samen met medeverdachten met messen heeft gezwaaid en slachtoffers heeft verwond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig waren en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft vrijspraak bepleit voor het primair ten laste gelegde feit van poging tot doodslag, maar heeft wel bewezenverklaring gevraagd voor de poging tot zware mishandeling en de diefstal met geweld. De verdediging heeft vrijspraak bepleit en gesteld dat de verdachte niet betrokken was bij het steken met een mes. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de poging tot doodslag had gepleegd, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de poging tot zware mishandeling en de diefstal met geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 80 dagen, waarvan 70 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 80 uur. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15-254247-19 en 15-258936-19 (ttz.gev.)
Uitspraakdatum: 24 maart 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 10 maart 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.C.A. Bos-Van Hasselt en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F. Tosun advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, in de zaak met parketnummer
15-254247-19, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks [datum] te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de buik en/of rug en/of hoofd, althans in het lichaam van voornoemde slachtoffer(s) gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks [datum] te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan slachtoffer [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
-meerdere malen voornoemde slachtoffer(s) heeft/hebben geslagen/gestompt en/of
-met een mes, althans een scherp (steek)voorwerp in de buik en/of rug en/of hoofd, althans het lichaam van voornoemde slachtoffer(s) heeft/hebben gestoken/geprikt en/of
-een mes, althans een dergelijke scherp (steek)voorwerp (dreigend) voorhanden heeft/hebben gehad en/of getoond en/of (daarmee) een zwaaiende/stekende beweging(en) in de richting van het hoofd en/of het lichaam van voornoemde slachtoffers heeft/hebben gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer
15-258936-19, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks [datum] te [plaats] , op de [straat] , in elk geval op of aan de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas (type: Louis Vuitton) en/of een telefoon en/of een geldbedrag (ongeveer 70 euro) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- samen naar voornoemde [slachtoffer 1] is/zijn toegelopen en/of
- meermalen aan de tas van [slachtoffer 1] heeft/hebben getrokken en/of
- in de buik, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of
- (hierbij) heeft/ hebben gezegd: “loop mee” en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] in het gezicht heeft/hebben geslagen en/of heeft/ hebben geduwd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft met betrekking tot de dagvaarding met parketnummer
15-254247-19 gerekwireerd tot vrijspraak van het onder primair ten laste gelegde feit (het medeplegen van poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) en tot bewezenverklaring van het onder subsidiair ten laste gelegde feit (het medeplegen van poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ).
Verder heeft de officier van justitie met betrekking tot de dagvaarding met parketnummer 15-258936-19 (medeplegen van diefstal met (bedreiging van) geweld) gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
Volgens de officier van justitie kan niet worden vastgesteld dat sprake is van medeplegen, zodat op dit onderdeel vrijspraak dient te volgen. Het wegnemen van de telefoon kan volgens de officier van justitie evenmin wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft met betrekking tot de dagvaarding met parketnummer 15/254247-19 primair vrijspraak bepleit, subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging en meer subsidiair vrijspraak voor de poging doodslag en poging zware mishandeling ten aanzien van het geweld dat gepleegd is jegens [slachtoffer 1] .
De raadsvrouw van verdachte heeft verder met betrekking tot de dagvaarding met parketnummer 15-258936-19 (medeplegen van diefstal met (bedreiging van) geweld) primair integrale vrijspraak bepleit, subsidiair vrijspraak van het bestanddeel medeplegen.
De zaak met parketnummer 15-254247-19
3.3.
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is met betrekking tot de dagvaarding met parketnummer 15-254247-19 niet wettig en overtuigend bewezen wat verdachte onder primair (het medeplegen van een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) ten laste is gelegd, zodat hij hiervan wordt vrijgesproken.
Gelet op de dossierstukken en het verhandelde ter zitting is niet wettig en overtuigend bewezen dat het opzet van verdachte gericht is geweest op de dood van de slachtoffers, ook niet in voorwaardelijke vorm in de zin dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op dit gevolg.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit, te weten het medeplegen van poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op [datum] , op grond van het volgende.
*Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van [datum] (dossierpagina’s 78 - 83), inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Ik was op [datum] samen met [slachtoffer 2] en [getuige] bij de garagebox van [slachtoffer 2] te [plaats] . Omstreeks 14.45 uur kwamen [verdachte] en [medeverdachte 1] binnen in de garagebox. Ze zeiden dat ze het wilden oplossen. Ik zag dat [verdachte] een machete pakte uit zijn broek (broeksband). Dat mes was wel tussen de 50 en 60 centimeter lang. Het was een groot mes. Ik noem zo’n mes een kapmes. [verdachte] belde [medeverdachte 2] en na ongeveer vijf minuten kwam hij. Ik bleef ze aankijken.
Ik zag dat [slachtoffer 2] mij wilde helpen en hij stuurde ze de garagebox uit. We begonnen toen met elkaar te vechten. [verdachte] hield het mes in zijn rechterhand en begon hiermee om zich heen te zwaaien. Hij zwaaide met dit mes in mijn richting. Ik stond een (1) of twee (2) meter van hem vandaan.
Ik zag dat [medeverdachte 1] een soort dolk bij zich had. Deze dolk pakte hij uit zijn broeksband. Ik trok [medeverdachte 1] bij [slachtoffer 2] vandaan en ik belandde met [medeverdachte 1] op een bank die in de garagebox stond. In eerste instantie lag [medeverdachte 1] onder mij en daarna door de worsteling kwam ik onderop. Ik voelde op dat moment niets. Ik moet echter wel op dat moment gestoken zijn door [medeverdachte 1] met de dolk in mijn buik. Ik dacht op dat moment dat ik dood zou gaan in die garagebox. Ik kwam er toen ook achter dat ik in mijn buik gestoken was.
Ik zag dat ze alle drie op [slachtoffer 2] in aan het slaan waren. Met alle drie bedoel ik, [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] .
Ik ben dus in mijn buik gestoken met een dolk door [medeverdachte 1] .
U vraagt aan mij of ik buiten mijn steekwond op mijn buik nog ander letsel heb. Ik heb verder nog een bult op mijn achterhoofd, letsel aan mijn linker bil en letsel aan mijn linker hand.
*Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van [datum] (dossierpagina’s 85 - 92), inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Ik zat rustig in mijn garage. Er kwamen twee negroïde personen aanlopen. In eerste instantie dacht ik dat ze gewoon voorbij liepen, totdat ik mij omdraaide en zag en hoorde dat zij [slachtoffer 1] uit de garage riepen dat hij naar buiten moest komen en zijn telefoon af moest geven. Ik ging tussen [slachtoffer 1] en die twee jongens in staan. Ik zei tegen die twee negroïde jongens dat het beter was als ze gewoon weg zouden gaan. Die twee jongens belden nog even een maatje. Ik ging gewoon verder met het afplakken van de ledjes. Op een gegeven moment kwam die vriend aan die ze hadden gebeld. Hij liep gelijk de garage in. En toen kwamen ze een beetje stoer praten. Ik zei tegen hun: "Ga weg". Ik hoorde hun zeggen dat zij geen problemen met mij hadden. Ik zei dat ik ook geen problemen had met hun maar ze stonden wel in mijn garage. Ik wilde gewoon dat ze weg gingen. Daar luisterden ze niet naar. De eerste jongen die [slachtoffer 1] had bedreigd pakte een machete uit zijn broekspijp. Toen zei hij: "Wat wil jij nou gek komen doen". Toen kwam die andere jongen erbij die ze gebeld hadden. Die eerste jongen die [slachtoffer 1] bedreigd had, pakte mijn weed af. Ik zei tegen hem dat hij van mijn spullen af moest blijven. Toen kreeg ik een beuk maar ik wilde mij niet zo snel laten kennen dus ik dacht, ik vecht terug. Het waren misschien twee klappen maar voordat ik het wist, werden er messen getrokken. Voor mijn gevoel had ik er eentje in mijn rug. Toen ben ik door gaan vechten. Toen zijn we naar voren van de garage gegaan. Toen ben ik op de scooter gevallen van [getuige] . Met een (1) jongen op mij. Toen stond er nog een (1) jongen boven mij met een machete in zijn hand. Ik probeerde mij te verdedigen door zijn maat tussen ons in te houden. Als hij zou slaan dan zou hij zijn vriend raken. Toen ben ik uiteindelijk losgekomen. Toen stonden ze zo voor me. Toen gaf ik er een (1) een beuk. Toen vielen wij weer en daarna wilden ze wegrennen. Ik wilde nog achter ze aan rennen maar ik bloedde helemaal en ik werd duizelig.
V: Wie van deze mannen toonde in eerste instantie die machete?
A: Man 1.
V: Waar haalde man 1 die machete vandaan?
A: Vanuit zijn linkerbeen. Hij deed zijn joggingbroek naar voren en toen haalde hij hem zo uit zijn broek.
V: Hadden man 2 en man 3 ook nog een mes bij zich?
A: Man 3 weet ik niet zeker, maar er was nog een mes. Dat was een mes van 10 á 15 centimeter. Dat was meer een puntiger mes, wat meer steekgericht. Volgens mij kwam die uit man 2 zijn broekzak.
V: Door wie ben jij gestoken?
A: Door nummer 3 met die machete tegen mijn hoofd.
V: Man 3 heeft jou met die machete op jouw hoofd geslagen?
A: Ja. Dat was wel redelijk tegen het einde aan. Daarvoor heb ik hem ook op mijn hand gekregen maar ik zou niet meer weten op welk moment dat gebeurd is. Maar dat is volgens mij wel met die machete gebeurd. De kans is groot dat dit door man 3 is gebeurd.
V: Wat deden [getuige] en [slachtoffer 1] op het moment dat jij met man 1 en man 3 in gevecht was?
A: [getuige] stond volgens mij buiten de hele tijd. En [slachtoffer 1] ging ook mee vechten. Hij is ook een (1) keer in zijn buik gestoken.
V: Je hebt wel duidelijk gezien dat man 3 met die machete op jouw hoofd heeft geslagen?
A: Ja.
V: Dat weet je 100% zeker?
A: Ja.
V: En je bent ook op je hand geraakt maar hebt niet gezien wanneer dat gebeurd is.
A: Nee. Maar toen hij mij op mijn hoofd sloeg toen stond ik, ik stond net op en toen zag ik hem zwaaien en toen was het pok. Dus dat heb ik wel echt gezien.
*Een schriftelijk bescheid, te weten een medische verklaring betreffende [slachtoffer 2] van [SEH-arts] SEH-arts KNMG van het [Ziekenhuis] te [plaats] van [datum] (dossierpagina’s 95–99), inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Conclusie:
Steekverwonding thv hoofd en hand
Dwarse MC5 fractuur rechter hand.
*Een proces-verbaal van verhoor van [getuige] van [datum] (dossierpagina’s 131 - 134), inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
[slachtoffer 2] zag dat NN3 aan kwam lopen en toen is [slachtoffer 2] de garagebox in gegaan. Ik zag dat NN3 ook meteen de garagebox in liep. Ik was op dat moment als enige buiten de garagebox. Ik zag dat NN1, NN2 en NN3 op een rij naast elkaar voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] stonden met hun rug naar mij toe. Ik zag dat NN2 continu omkeek naar mij om mij in de gaten te houden. Ik zag dat NN3 een dreigde houding aannam. Daarmee bedoel ik borst vooruit en dat hij zichzelf groot maakte. Hij is sowieso van zichzelf al groot. Ik zag dat NN1 een mes uit zijn broeksband haalde. Ik zag dat het een machete kapmes was van ongeveer 50 centimeter lang, dit is inclusief het handvat. De machete was helemaal zwart. Ik hoorde dat [slachtoffer 2] daarop naar NN1 schreeuwde: "Doe dat ding weg! Doe dat ding gewoon weg!" Ik zag dat NN1 het mes niet wegdeed. Ik zag dat [slachtoffer 2] NN1 aanraakte om het mes op afstand te houden. Direct hierna zag ik dat NN1 en NN3 op [slachtoffer 2] in begonnen te slaan. Ik zag dat NN1 met de machete slaande bewegingen maakte in de richting van [slachtoffer 2] . Ik heb niet gezien of dit mes [slachtoffer 2] raakt omdat het allemaal zo snel ging maar ik denk het wel. Vrijwel direct toen [slachtoffer 2] aangevallen werd ging [slachtoffer 1] op NN3 af, die stond het dichtstbij. Ik zag dat NN2 toen meteen op [slachtoffer 1] af ging. Ik zag dat er een gevecht ontstond tussen NN2 en [slachtoffer 1] . Ik zag dat NN2 toen een mes uit zijn broeksband haalde. Dit was een zwart mes van ongeveer 20 centimeter lang inclusief het handvat.
Ik heb gezien dat NNI, NN2 en NN3 allemaal geslagen hebben met hun vuisten en met de messen op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Het meeste geweld was op [slachtoffer 2] .
NN1 en [slachtoffer 2] vielen tijdens het gevecht op de grond. Ik zag dat de machete op de grond viel. Ik zag dat NN3 de machete oppakte toen die op de grond viel. Ik zag dat NN1 voor [slachtoffer 2] stond en hem een vasthield bij zijn trui ter hoogte van zijn borst. NN3 stond op dat moment achter NN1. Ik zag dat NN3 met de machete een slaande beweging maakte over NN1 heen. Ik zag dat [slachtoffer 2] door de machete geraakt werd. Dit moet wel op zijn hoofd geweest zijn want daar had hij veel bloed en op zijn schouders zag ik niks.
*De verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd:
Ik zag [slachtoffer 1] met zijn matties. Ik belde een vriend van mij om te komen helpen. Ik sloeg [slachtoffer 2] . Ik pakte een lang voorwerp van de grond en heb daarmee op [slachtoffer 2] geslagen. Ik heb [slachtoffer 2] ook op zijn neus geslagen. Ik heb 2, 3 of 4 keer geslagen, ik weet niet meer hoeveel. Ik heb ook met dat voorwerp geslagen.
3.5.
Bewijsoverweging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken en heeft dit als volgt onderbouwd.
Verdachte heeft de confrontatie niet gezocht maar liep toevallig langs de garage waar [slachtoffer 1] was. Verdachte werd uitgedaagd, waarna een vechtpartij ontstond. Verdachte had geen mes bij zich en heeft beide aangevers geen steekwonden toegebracht. Zijn verklaring wordt bevestigd door de verklaring van zijn broertje [medeverdachte 1] . Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij zag dat er een gevecht was en dat hij had gezien dat de andere jongens messen bij zich hadden. Verdachte kan evenmin worden aangemerkt als medepleger voor het steken. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die steekwonden heeft toegebracht en dat hij wist dat er gestoken werd en messen werden getrokken. Verdachte is in een vechtpartij beland waarbij gestoken is door derden zonder dat hij hier wetenschap van had en hier opzet op had. Verdachte heeft hieraan ook geen bijdrage geleverd. Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten.
De verdediging heeft zich verder op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank van oordeel is dat er wel sprake is van medeplegen, verdachte dient te worden vrijgesproken van poging doodslag en poging zware mishandeling ten aanzien van het geweld dat gepleegd is jegens [slachtoffer 1] , nu verdachte daarbij niet betrokken is geweest. [slachtoffer 1] verklaart immers met een dolk in zijn buik te zijn gestoken door medeverdachte [medeverdachte 1] .
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Zoals uit de hiervoor weergegeven gebruikte bewijsmiddelen blijkt, volgt de rechtbank de verklaringen van de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en getuige [getuige] . De rechtbank hecht meer waarde aan deze verklaringen dan aan de verklaring van verdachte nu deze verklaringen gedetailleerd zijn, elkaar op essentiële onderdelen ondersteunen en een verklaring geven voor het letsel dat nadien bij aangevers is vastgesteld. De rechtbank gaat er daarbij vanuit, gelet op het geconstateerde letsel bij aangevers, zoals blijkt uit de medische informatie, dat de aangevers met messen zijn gestoken. Dat verdachte, zoals hij heeft verklaard, geen wapens heeft gezien en dus ook geen verklaring heeft voor deze steekverwondingen, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Immers, hij is het gehele gevecht aanwezig geweest terwijl er daadwerkelijk met messen is gestoken. Daarbij komt nog dat getuige [getuige] zich niet heeft bemoeid met de vechtpartij maar de gebeurtenis op korte afstand heeft kunnen waarnemen, wat bijdraagt aan de waarde van deze getuigenverklaring.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat op basis van de gebruikte bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte samen met zijn broer [medeverdachte 1] als eerste bij de garagebox is verschenen. Verdachte had een machete bij zich en [medeverdachte 1] een kleiner zwart mes. Verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte 2] gebeld en gevraagd te komen. Verdachte heeft aangevers de machete getoond en daarmee slaande bewegingen gemaakt richting aangevers. Tijdens de vechtpartij hebben verdachte en de twee medeverdachten aangevers geslagen. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft aangever [slachtoffer 2] met de machete, die hij van de grond heeft gepakt, op het hoofd geslagen en medeverdachte [medeverdachte 1] heeft aangever [slachtoffer 1] met het kleinere mes in de buik gestoken. Aangever [slachtoffer 2] heeft als gevolg hiervan een steekverwonding op hoofd en hand en een gebroken hand opgelopen; aangever [slachtoffer 1] een steekverwonding in de buik.
De rechtbank is ook van oordeel dat sprake is “medeplegen”, in de zin van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. Nog daargelaten of verdachte en zijn broer [medeverdachte 1] , naar aanleiding van een al langer spelend conflict, bewust op zoek waren naar aangever [slachtoffer 1] , zagen zij hem op enig moment in de garagebox van [slachtoffer 2] staan en zijn zij, nadat medeverdachte [medeverdachte 2] was gebeld en gekomen, gezamenlijk bewust de confrontatie aangegaan met die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waarbij door verdachten een tweetal messen is gebruikt. Door op een dergelijke manier gezamenlijk het gevecht aan te gaan, is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking bij een poging tot zware mishandeling.
De zaak met parketnummer 15-258936-19
3.6.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is met betrekking tot de dagvaarding met parketnummer 15-258936-19 niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van “medeplegen” en dat verdachte de telefoon heeft weggenomen.
Gelet op de dossierstukken en het verhandelde ter zitting is niet wettig en overtuigend bewezen dat bij dit feit sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 2] . Evenmin is wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die de telefoon heeft weggenomen.
3.7.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, te weten de diefstal met geweld op [datum] , op grond van het volgende.
*Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van [datum] (dossierpagina’s 11-14), inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Op [datum] omstreeks 18:30 uur liep ik vanaf het [winkelcentrum] in [plaats] naar mijn woning. Bij het station [station] hoorde ik iemand roepen naar mij. Ik zag twee jongens van ongeveer 17 jaar. Een daarvan kende ik niet. De voor mij onbekende jongen noemde een naam en vroeg of ik die persoon was. Ik zei dat ik die persoon niet was en niet kende. Hij zei dat ik mee moest lopen naar de fietsenstalling bij het station [station] . Deze onbekende jongen begon aan mijn tas te trekken. Dit deed hij met harde rukken, maar ik hield mijn tas stevig vast waardoor het niet lukte. Toen probeerde deze jongen mij meerdere keren in mijn buik te slaan met zijn rechter vuist. Ik weerde zijn vuist steeds af met mijn arm, waardoor hij mij niet in mijn buik raakte. Op dat moment stopte er een man naast ons, die vroeg of ik mijn tas wel terug zou krijgen. Door deze afleiding kon ik weglopen en had ik mijn tas nog. De man vervolgde zijn weg. De twee jongens kwamen achter mij aan lopen. De onbekende jongen kwam intimiderend op mij af lopen en sloeg met zijn platte hand in mijn gezicht. Hij duwde mij een paar keer naar achter. Tegelijkertijd werd ook mijn tas door hem van mijn nek af getrokken. Ik zag dat hij in mijn tas keek en mijn portemonnee er uit haalde en daar zestig euro aan briefgeld uitpakte; 2 briefjes van 20 euro en een briefje van tien euro en ongeveer tien euro aan muntgeld. Daarna gooide hij mijn portemonnee, mijn fietssleutel en mijn oplader op de grond. Het tasje nam hij mee, een Louis Vuitton schouder tasje, grijs van kleur;
*Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van [datum] (dossierpagina’s 21-26), inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Ik had op een gegeven moment het idee dat die donkere jongen spullen afnam van de blanke jongen. Dit ging onder bedreiging. Ik zag dat de blanke jongen het fietsenhok werd ingeduwd c.q. gedreven. Ik zag dat de blanke jongen klappen in zijn gezicht kreeg. Toen ik doorkreeg dat de spullen van de blanke jongen werden afgepakt en zag dat die blanke jongen vast gezet werd in het fietsenhok toen heb ik er wat van gezegd. Ik zag wel dat de donkere jongen bezig was met een schoudertasje van de blanke jongen. En toen ik het zei zag ik dat hij stopte met dat tasje afpakken. Ik had die donkere jongen aan dat tasje zien sjorren;
*Een proces-verbaal van verhoor van verdachte van [datum] (dossierpagina’s
63-70), inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Die [slachtoffer 1] begon mij te duwen en toen heb ik hem terug geduwd. En toen ging hij voorover bukken en toen had ik zijn tasje gepakt en zijn spullen eruit gepakt;
*De verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd:
Ik had [slachtoffer 1] vastgepakt. Wij waren in de fietsenstalling aan het duwen en trekken. Er kwam een man langs en toen gingen wij weg. Later kwamen we elkaar weer tegen en pakten we elkaar weer vast. Ik heb hem geslagen. Ik heb hem een klap gegeven met mijn platte hand. Zijn tasje ging van zijn nek. Ik heb dat tasje afgenomen en in mijn handen gehad.
3.8.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van de aan verdachte ten laste gelegde diefstal met geweld op [datum] stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken en zij heeft dit als volgt onderbouwd.
Verdachte kwam aangever [slachtoffer 1] tegen en wilde hem aanspreken. Na een woordenwisseling pakten zij elkaar vast en er ontstond wat duw- en trekwerk. Nadat een man had ingegrepen zijn ze beiden weggegaan en kwamen ze elkaar daarna weer tegen. Er is toen een worsteling ontstaan waarbij verdachte de tas van aangever per ongeluk in zijn handen kreeg. Hij heeft de tas direct weer op de grond gegooid en ontkent iets te hebben gestolen. Er is geen sprake geweest van wederrechtelijke toeëigening. Een getuige heeft weliswaar gezien dat aangever klappen kreeg, maar heeft niet gezien dat ook daadwerkelijk goederen waren weggenomen. Verdachte heeft verklaard aangever een klap te hebben gegeven met een vlakke hand. Dit zou gebeurd zijn tijdens het gevecht. Aan verdachte wordt echter geen mishandeling tenlastegelegd.
De rechtbank is op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld van een tas en een geldbedrag van zestig euro. De rechtbank neemt de verklaring van getuige [getuige] als uitgangspunt, nu dit een verklaring betreft van een objectieve getuige die in geen enkele relatie tot verdachte en aangever stond. Deze verklaring ondersteunt de verklaring van aangever [slachtoffer 1] over wat er bij de fietsenstalling is voorgevallen. De rechtbank ziet vervolgens ook geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangever betreffende het vervolg. Zowel getuige [getuige] als aangever [slachtoffer 1] verklaren over het trekken dan wel sjorren aan het tasje van aangever, wat maakt dat de rechtbank voorbij gaat aan de lezing van verdachte, namelijk dat hij het tasje per ongeluk in handen kreeg. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat sprake is van het wegnemen van de tas en een geldbedrag met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
3.9.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
15-254247-19
subsidiair:
hij op [datum] te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan slachtoffer [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
-meerdere malen voornoemde slachtoffers heeft/hebben geslagen en
-met een mes in de buik en hoofd van voornoemde slachtoffers heeft/hebben gestoken en
-met een mes zwaaiende/stekende bewegingen in de richting van het lichaam van voornoemde slachtoffers heeft/hebben gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
15-258936-19:
hij op [datum] te [plaats] op de openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas (type: Louis Vuitton) en een geldbedrag toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte
- meermalen aan de tas van [slachtoffer 1] heeft getrokken en
- tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geslagen en
- voornoemde [slachtoffer 1] in het gezicht heeft geslagen en heeft geduwd.
De in de tenlasteleggingen voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

De verdediging heeft zich ten aanzien van de zaak met parketnummer 15-254247-19 op het standpunt gesteld dat sprake is van noodweer en heeft bepleit verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
De verdediging heeft daarbij aangegeven dat verdachte moest vechten voor zijn leven. Hij was omsingeld in een garagebox en werd aangevallen. Op de achtergrond speelde de wetenschap dat hij eerder in zijn nek is gesneden door [slachtoffer 1] . Verdachte heeft geweld gebruikt. Dit geweld was echter te rechtvaardigen in verband met de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens verdachte en de medeverdachten. Verdachte kon niet wegkomen en moest zich verdedigen. Hij heeft niet gestoken, enkel geslagen, zodat niet kan worden gesproken van disproportionele verdediging.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Zoals eerder overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachten bewust de confrontatie zijn aangegaan met aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zodat van een noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding geen sprake is. Verdachte en de medeverdachten hebben zichzelf in deze situatie gebracht, zodat een beroep op noodweer niet slaagt.
De rechtbank acht dan ook geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op:
15-254247-19 subsidiair: medeplegen van poging tot zware mishandeling;
15-258936-19: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen waarvan 110 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest (10 dagen), met een proeftijd van twee jaren, en een werkstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
6.2.
Standpunt van de verdachte
De raadsvrouw van verdachte heeft – in geval van een bewezenverklaring – bepleit een voorwaardelijk jeugddetentie op te leggen voor de duur van 3 maanden met aftrek van het voorarrest, met de voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon, zoals van een en ander
uit de dossierstukken en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal op straat waarbij goederen zijn weggenomen en geweld is gebruikt tegen het slachtoffer [slachtoffer 1] . Het feit is beangstigend geweest voor het slachtoffer en dergelijke feiten zorgen in de samenleving doorgaans voor gevoelens van onveiligheid, mede omdat het feit zich op een openbare plek heeft afgespeeld en waargenomen is door in ieder geval een getuige.
Een paar maanden later heeft verdachte zich, samen met twee anderen, waaronder zijn jongere broer, wederom schuldig gemaakt aan een bijzonder ernstig feit, namelijk een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door hen meermalen te slaan, met een mes zwaaiende en/of stekende bewegingen te maken en hen met een mes te steken in de buik en tegen het hoofd te slaan. Dat verdachte en zijn jongere broer bij deze tweede confrontatie met [slachtoffer 1] gebruik hebben gemaakt van messen acht de rechtbank buitengewoon zorgelijk en dat rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Gelukkig is het gebleven bij oppervlakkige steekverwondingen, maar het had ook heel anders kunnen aflopen voor de slachtoffers. Verder is het zeer zorgelijk dat verdachte zich heeft laten meeslepen in een al langer lopend conflict tussen zijn jongere broer [medeverdachte 1] en slachtoffer [slachtoffer 1] en niet heeft stilgestaan bij de gevolgen voor de slachtoffers.
De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten veelal daarvan langdurige en ernstige (psychische) gevolgen ondervinden, zoals ook blijkt uit de schriftelijke verklaringen van de slachtoffers. Daarnaast is van algemene bekendheid dat dergelijke feiten in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg brengen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 31 januari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld;
- een rapportage van de Raad (hierna: de Raad) van 27 februari 2020.
De rapportage van de Raad houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
De Raad maakt zich zorgen over de ernst van de delicten waar [verdachte] van wordt verdacht. [verdachte] geeft onvoldoende inzicht in zijn handelen en neemt onvoldoende verantwoordelijkheid, waardoor er zorgen zijn over de gewetensontwikkeling. Het algemeen recidive risico is hoog. De Raad vindt het positief dat de schoolgang van [verdachte] sinds oktober 2019 beter verloopt. Er zijn geen langdurige verzuimmeldingen geweest, zijn gedrag in de klas is positief en hij loopt sinds kort stage. Hij is gemotiveerd om zijn diploma te halen. Er is weinig zicht op de vaardigheden en de sociale contacten van [verdachte] buitenshuis en na schooltijd. Een trainingstraject van de Hoofdtrainer is ingezet om met [verdachte] onder andere te werken aan het herkennen en omgaan met lastige situaties en weerstand bieden aan negatieve invloeden. Positief is dat [verdachte] hiervoor openstaat. De ouders zijn betrokken en welwillend en werken mee aan de hulpverlening. Het is belangrijk dat de ingezette hulpverlening doorgang vindt en de ontwikkelingen worden gevolgd. Positief is dat [verdachte] meewerkt aan de hulpverlening en zich goed heeft gehouden aan de schorsende voorwaarden.
De Raad adviseert een geheel onvoorwaardelijke werkstraf en daarnaast een geheel voorwaardelijke jeugddetentie met de maatregel toezicht en begeleiding. Een (deels) onvoorwaardelijke jeugddetentie is volgens de Raad pedagogisch gezien niet in het belang van [verdachte] .
De Raad adviseert, naast de algemene voorwaarden, als bijzondere voorwaarden op te leggen dat verdachte:
  • meewerkt aan hulpverlening van de Hoofdtrainer;
  • meewerkt aan hulpverlening nader te bepalen door de Jeugdreclassering;
  • verboden wordt contact te leggen of te laten leggen met de slachtoffers en de mededader [medeverdachte 2] voor drie maanden;
  • onderwijs volgt tot het behalen van zijn diploma of startcertificaat;
waarbij aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam te Amsterdam opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De duur van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie is gelijk aan de duur van het voorarrest van verdachte, zodat verdachte niet terug zal behoeven te gaan naar een justitiële jeugdinrichting. Aan het voorwaardelijk gedeelte van de jeugddetentie zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad verbinden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten het medeplegen van een poging tot zware mishandeling. Gelet op het hoge recidivegevaar, zoals blijkt uit het rapport van de Raad, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank ambtshalve bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en/of het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank is verder van oordeel dat ook een taakstraf in de vorm van een werkstraf van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

Zaak 15-254247-19
De benadeelde partij
[slachtoffer 1]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.687,28 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit reiskosten € 62,28, kleding € 125,00 en immateriële schade € 3.500,00.
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd de vordering wegens materiële schade geheel toe te wijzen en de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 1.500,00.
De raadsvrouw van verdachte heeft ter zitting bepleit dat de benadeelde partij niet in behandeling is bij een psycholoog en verzoekt, gelet op uitspraken in vergelijkende zaken, de vordering aan immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 400,--.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële en immateriële schade tot een bedrag van
€ 1.687,28 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Het voormelde bedrag wordt toegekend voor materiële schade, te weten de reiskosten en de schade aan kleding. Ook komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van
in totaal € 1.687,28 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
hoofdelijk
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De benadeelde partij
[slachtoffer 2]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.464,09 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit reiskosten € 105,00, kleding € 125,00, eigen risico zorgverzekering € 144,09, daggeldvergoeding ziekenhuis € 90,00 en immateriële schade € 5.000,00.
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd de vordering wegens materiële schade geheel toe te wijzen en de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 2.500,00.
De raadsvrouw van verdachte heeft ter zitting bepleit dat de benadeelde partij niet in behandeling is bij een psycholoog en verzoekt, gelet op uitspraken in vergelijkende zaken, de vordering flink te matigen.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële en immateriële schade tot een bedrag van
€ 2.964,09 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Het voormelde bedrag wordt toegekend voor materiële schade, te weten de reiskosten, het eigen risico zorgverzekering, kosten kleding en daggeldvergoeding ziekenhuis. Ook komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van
in totaal € 2.964,09 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
hoofdelijk
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: het medeplegen van poging tot zware mishandeling) aanleiding ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Zaak 15-258936-19
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 741,21 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit reiskosten € 12,88, schoudertasje € 25,00, telefoon
€ 133,33, een geldbedrag van € 70,00 en immateriële schade van € 500,00.
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd de vordering wegens materiële schade voor de reiskosten, het tasje en het uit de portemonnee weggenomen geldbedrag van € 60,00 toe te wijzen en de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 350,00.
De raadsvrouw van verdachte heeft ter zitting bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. De benadeelde partij is niet bij een psycholoog geweest, terwijl het feit al weer van enige tijd geleden is. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering te matigen.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële en immateriële schade tot een bedrag van
€ 347,88 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Het voormelde bedrag wordt toegekend voor materiële schade, te weten de reiskosten, het schoudertasje en het uit de portemonnee weggenomen geldbedrag van € 60,00; in totaal dus € 97,88. Ook komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 250,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van
in totaal € 347,88 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: diefstal met geweld) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 302 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte met betrekking tot de dagvaarding met parketnummer 15/254247-19 onder primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte met betrekking tot de dagvaarding met parketnummer 15/254247-19 onder subsidiair en de dagvaarding met parketnummer 15-258936-19 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.9. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de met betrekking tot de dagvaarding met parketnummer 15/254247-19 onder subsidiair en de dagvaarding met parketnummer 15-258936-19 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
TACHTIG (80) DAGEN.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
ZEVENTIG (70) DAGEN nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging va het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
  • meewerkt aan hulpverlening van de Hoofdtrainer;
  • meewerkt aan hulpverlening, zoals MST, nader te bepalen door de jeugdreclassering;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
  • onderwijs volgt tot het behalen van zijn diploma of startcertificaat;
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd te Amsterdam, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde (bijzondere) voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
TACHTIG (80) URENtaakstraf in de vorm van een
werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door VEERTIG (40) dagen jeugddetentie.
De werkstraf dient binnen een termijn van negen maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis te zijn voltooid.
Wijst in de zaak met parketnummer 15-254247-19 toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.687,28, bestaande uit € 187,28 voor de materiële en € 1.500,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.687,28, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst in de zaak met parketnummer 15-254247-19 toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.964,09, bestaande uit € 464,09 voor de materiële en € 2.500,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.964,09, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst in de zaak met parketnummer 15-258936-19 toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 347,88, bestaande uit € 97,88 voor de materiële en € 250,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 347,88, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. van der Heijden, voorzitter,
mr. H.P. van der Lelie en mr. G.A.M. van Dijk, rechters, tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier W. van den Bergh,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 maart 2020.
mr. G.A.M. van Dijk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.