ECLI:NL:RBNHO:2020:1960

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 maart 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
15.260643.19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing in vereniging

Op 16 maart 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing. De zaak vond plaats in Alkmaar en betrof een incident dat zich voordeed op 22 oktober 2019 te Wormer. De verdachte werd ervan beschuldigd samen met een medeverdachte het slachtoffer te hebben beroofd van zijn vrijheid door hem te bedreigen en te mishandelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 2 maart 2020 heeft de officier van justitie bewezenverklaring van de feiten gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en camerabeelden als bewijs gebruikt en kwam tot de conclusie dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.260643.19 (P)
Uitspraakdatum: 16 maart 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 maart 2020 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren [geboortedatum]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [woonplaats] , thans gedetineerd in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Kubbinga en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. M.J. Bouwman, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 oktober 2019 te Wormer, gemeente Wormerland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door
- het sluiten van de roldeur van het bedrijfspand, waardoor die [slachtoffer] werd belet het pand te verlaten en/of
- het (op verschillende momenten) plegen van geweld tegen die [slachtoffer] , bestaande uit (onder meer) het slaan (zowel met vlakke hand als met gebalde vuist) en/of schoppen en/of het geven van een kopstoot en/of
- die [slachtoffer] te bedreigen met de dood en/of met zware mishandeling (het overgieten met afbijtmiddel en/of het slaan op diens hand(en) met een hamer) en/of
- die [slachtoffer] op een werktafel te gooien en/of
- die [slachtoffer] dreigen te slaan met een of meer houten balk(en)/ stuk(ken) hout en/of
- het afnemen van goederen van die [slachtoffer] , waaronder zijn jas en/of telefoon en/of sleutels en/of
- het die [slachtoffer] dwingen om op een stellingkast te klimmen en/of daar (gedurende enige tijd) te blijven liggen en/of
- die [slachtoffer] (vervolgens) van die stellingkast af te trekken, waardoor die [slachtoffer] ten val kwam en/of
- die [slachtoffer] op te sluiten in een (bezem/meter)kast/hok en/of
- het vastbinden van die [slachtoffer] met (een) snoer(en) en/of tape en/of
- het gieten van koffiemelk in de mond van die [slachtoffer] ;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 oktober 2019 tot en met 23 oktober 2019 te Wormer, gemeente Wormerland, en/of te Krommenie, gemeente Zaanstad, en/of te Zaandam, gemeente Zaanstad, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en), te weten een bedrag van 90 euro en/of een geldbedrag van 300 euro, in elk geval (telkens) enig goed, dat geheel of ten
dele aan die [slachtoffer] toebehoorde, door
- het sluiten van de roldeur van het bedrijfspand, waardoor die [slachtoffer] werd belet het pand te verlaten en/of
- het (op verschillende momenten) plegen van geweld tegen die [slachtoffer] , bestaande uit (onder meer) het slaan (zowel met vlakke hand als met gebalde vuist) en/of schoppen en/of het geven van een kopstoot en/of
- die [slachtoffer] te bedreigen met de dood en/of met zware mishandeling (het overgieten met afbijtmiddel en/of het slaan op diens hand(en) met een hamer) en/of
- die [slachtoffer] op een werktafel te gooien en/of
- die [slachtoffer] dreigen te slaan met een of meer houten balk(en)/ stuk(ken) hout en/of
- het afnemen van goederen van die [slachtoffer] , waaronder zijn jas en/of telefoon en/of sleutels en/of
- het die [slachtoffer] dwingen om op een stellingkast te klimmen en/of daar (gedurende enige tijd) te blijven liggen en/of
- die [slachtoffer] (vervolgens) van die stellingkast af te trekken, waardoor die [slachtoffer] ten val kwam en/of
- die [slachtoffer] op te sluiten in een (bezem/meter)kast/hok en/of
- het vastbinden van die [slachtoffer] met (een) snoer(en) en/of tape en/of
- het gieten van koffiemelk in de mond van die [slachtoffer] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit voor beide ten laste gelegde feiten en heeft daartoe aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat er een zodanige bewuste en nauwe samenwerking is geweest tussen verdachte en zijn mededaders dat gesproken kan worden van medeplegen van vrijheidsberoving en afpersing van het slachtoffer. De in de tenlastelegging opgesomde feiten en omstandigheden hebben niet bijgedragen aan de vrijheidsberoving. Verdachte speelde in het geheel een kleine rol. Daarnaast kan niet bewezen worden verklaard dat het opzet van verdachte was gericht op de vrijheidsberoving en afpersing van het slachtoffer.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsmotivering
De waardering van de verklaringen van de aangever
De rechtbank overweegt dat de verklaring van de aangever deels haar bevestiging vindt in de beschikbare camerabeelden van de gebeurtenissen in de loods gedurende de eerste uren.
Op onderdelen wordt deze bevestiging evenwel niet geboden en er is in enkele gevallen zelfs sprake van onderlinge strijdigheid. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank enkele contra-indicaties op voor de bruikbaarheid van die onderdelen van de aangifte die geheel op zichzelf staan en is ook overigens behoedzaamheid bij de beoordeling hiervan aangewezen.
Medeplegen en opzet
De bewijsmiddelen houden met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij de tenlastegelegde vrijheidsberoving en afpersing het volgende in.
Tussen verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] bestaat over het uitvoeren van een schilderklus een zakelijk conflict. Om dit conflict te bespreken, maakt verdachte met het slachtoffer [slachtoffer] een afspraak in de bedrijfsruimte van verdachte. Verdachte nodigt [medeverdachte] uit om daarbij aanwezig te zijn.
Uit de aangifte van het slachtoffer en het beeldmateriaal blijkt dat zowel verdachte als [medeverdachte] geweld toepast en bedreigingen over de toepassing van geweld uit jegens het slachtoffer. Verdachte en zijn [medeverdachte] slaan en schoppen het slachtoffer. Samen gooien ze het slachtoffer op een tafel en dreigen hem met een balk te slaan. Vervolgens leiden verdachte en medeverdachte het slachtoffer samen naar de vide, waar het slachtoffer op een stellingkast moet gaan liggen en blijven liggen gedurende een uur en een kwartier, waarna hij van de kast wordt afgetrokken en valt.
Als [medeverdachte] aan verdachte vraagt wat hij met het slachtoffer moet doen, antwoordt hij: [medeverdachte] , [slachtoffer] is jouw project. Doe met hem wat je wilt", waarop [medeverdachte] het slachtoffer vervolgens in een kast opsluit, waarin deze enige tijd opgesloten blijft. De verdachte is hiervan op de hoogte.
Eerst nadat het slachtoffer instemt met een betalingsvoorstel, wordt hij ongeveer nog weer twee uren later vrijgelaten.
Op grond van de voorgaande feiten en omstandigheden oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen. Verdachte is de initiator geweest van de bespreking. De bespreking had tot doel het slachtoffer onder druk zetten en zodanig bang te maken, dat het slachtoffer zou overgaan tot betaling van de gestelde vordering. Dat verdachte na enig moment de gewelddadige handelingen en de feitelijke opsluiting in de kast aan de medeverdachte heeft overgelaten doet daar niet aan af. Verdachte heeft de situatie laten voortduren en heeft nagelaten in te grijpen, ook nadat het slachtoffer weer uit de kast was gelaten. Onder deze omstandigheden kan de raadsman niet worden gevolgd in zijn standpunt dat het niet ingrijpen door de verdachte bij bepaalde geweldshandelingen door [medeverdachte] gepleegd, tot gevolg heeft dat er geen sprake is van medeplegen. Integendeel, de initiërende rol van de verdachte, de aanmoediging in de richting van [medeverdachte] en het bespreken van de wijze waarop de betaling door het slachtoffer moet worden voldaan maken de samenwerking nauw en volledig. Daaraan dragen voorts bij de uit de bewijsmiddelen blijkende opmerkingen van de verdachte in de richting van het slachtoffer dat deze de politie niet mocht inschakelen.
Genoemde feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat verdachtes opzet gericht was op de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de afpersing van het slachtoffer en dat hij deze feiten heeft medegepleegd.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 22 oktober 2019 te Wormer, gemeente Wormerland tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door
- het sluiten van de roldeur van het bedrijfspand en
- het op verschillende momenten plegen van geweld tegen die [slachtoffer] , bestaande uit het slaan zowel met vlakke hand als met gebalde vuist en schoppen en
- die [slachtoffer] te bedreigen met de dood en met zware mishandeling en
- die [slachtoffer] op een werktafel te gooien en
- die [slachtoffer] dreigen te slaan met een houten balk/ stuk hout en
- het afnemen van goederen van die [slachtoffer] , waaronder zijn jas en telefoon en sleutels en
- het die [slachtoffer] dwingen om op een stellingkast te klimmen en daar gedurende enige tijd te blijven liggen en
- die [slachtoffer] vervolgens van die stellingkast af te trekken, waardoor die [slachtoffer] ten val kwam en
- die [slachtoffer] op te sluiten in een kast.
2.
hij op tijdstippen in de periode van 22 oktober 2019 tot en met 23 oktober 2019 te Wormer, gemeente Wormerland, en/of te Krommenie, gemeente Zaanstad, en/of te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meer geldbedragen, te weten een bedrag van 90 euro en een geldbedrag van 300 euro, dat aan die [slachtoffer] toebehoorde, door
- het sluiten van de roldeur van het bedrijfspand en
- het op verschillende momenten plegen van geweld tegen die [slachtoffer] , bestaande uit het slaan zowel met vlakke hand als met gebalde vuist en schoppen en
- die [slachtoffer] te bedreigen met de dood en met zware mishandeling en
- die [slachtoffer] op een werktafel te gooien en
- die [slachtoffer] dreigen te slaan met een houten balk/ stuk hout en
- het afnemen van goederen van die [slachtoffer] , waaronder zijn jas en telefoon en sleutels en
- het die [slachtoffer] dwingen om op een stellingkast te klimmen en daar gedurende enige tijd te blijven liggen en
- die [slachtoffer] vervolgens van die stellingkast af te trekken, waardoor die [slachtoffer] ten val kwam en
- die [slachtoffer] op te sluiten in een kast.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
De voortgezette handeling van
medeplegen van het opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden
ten aanzien van feit 2:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest van verdachte. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aan verdachte op te leggen, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] voor de duur van 5 jaar en daarbij te bevelen dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan drie dagen vervangende hechtenis kan worden toegepast.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht aan verdachte een lagere gevangenisstraf op te leggen. Deze feiten moeten gezien worden als een eenmalig incident. Verdachte heeft veel spijt van hetgeen is gebeurd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan het wederrechtelijk beroven en beroofd houden van de vrijheid van het slachtoffer en de afpersing van het slachtoffer.
Vanwege een zakelijk geschil heeft verdachte een afspraak gemaakt met het slachtoffer.
Nadat de bedrijfsdeur was gesloten, is het slachtoffer meermalen mishandeld en meermalen bedreigd met de dood en zware mishandeling, om hem mee te laten werken aan een oplossing. Onder bedreiging heeft het slachtoffer zijn jas, telefoon en sleutels moeten afgeven en is uit zijn portemonnee 90 euro weggenomen.
Gedurende een periode van meer dan een uur heeft het slachtoffer op een stellingkast moeten liggen. Aansluitend werd het slachtoffer in een kast opgesloten. Eerst nadat het slachtoffer betalingen in het vooruitzicht stelde, kon het slachtoffer vertrekken. Door zo te handelen heeft verdachte op ontoelaatbare wijze voor eigen rechter gespeeld.
In het bedrijfspand hingen camera’s waarmee het gebeuren is vastgelegd. Door verdachtes toedoen zijn deze camerabeelden gedeeltelijk gewist. Verdachte was in de veronderstelling dat alle beelden waren gewist en heeft in eerste instantie bij de politie iedere betrokkenheid ontkend. Pas toen hij geconfronteerd werd met de beelden, heeft hij de feiten die op beeld staan bekend en voor het overige zijn aandeel in het geheel - ook op zitting - zo klein mogelijk gehouden.
De vrijheidsberoving heeft zo’n 4 uur geduurd. Het slachtoffer heeft het gebeuren als zeer intimiderend, bedreigend en beangstigend ervaren en daarbij zelfs gedacht dat hij dood zou gaan. Met het plegen van dit feit heeft verdachte niet alleen een forse inbreuk gemaakt op de privacy en de bewegingsvrijheid van het slachtoffer maar ook op zijn lichamelijke integriteit. Uit de slachtofferverklaring ter zitting is gebleken dat het slachtoffer nog dagelijks gebukt gaat onder het gebeuren. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 4 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat de bewezenverklaarde feiten in een onderlinge verhouding staan van eendaadse samenloop. Na te noemen straf acht de rechtbank passend en geboden.
De rechtbank zal aan verdachte geen vrijheidsbeperkende maatregel opleggen, nu naar het oordeel van de rechtbank niet is voldaan aan de eisen, zoals opgenomen in artikel 38v, lid 4, van het Wetboek van Strafrecht.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 25.319,82 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en heeft voorts verzocht om een vergoeding van proceskosten van
€ 1210,-.
De gestelde schade bestaat uit:
- reiskosten ten behoeve van de strafzaak/ SHN en psycholoog € 228,83
- toekomstige reis- en parkeerkosten/medische kosten € 3.500,00
- afhandig gemaakt geldbedrag € 390,00
- diverse materiële kosten € 317,84
- kosten ivm vlucht € 337,70
- Ketting € 1.600,00
- inkomstenderving € 6.550,00
- kosten boete leaseauto, na wijziging ter terechtzitting € 3.395,45
- immateriële schade
€ 9.000,00
totaal € 25.319,82
vermeerderd met de proceskosten van € 1.210,00.
Laatstgenoemd bedrag vat de rechtbank op als vergoeding van de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Dergelijke kosten vallen onder vermogensschade als bedoeld in artikel 6:96, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 8.774,37, vermeerderd met de wettelijke rente hoofdelijk toegewezen kan worden, waarbij de immateriële schade vastgesteld kan worden op € 7.500,00. In de vordering met betrekking tot de gevorderde schade voor toekomstige reiskosten, ketting, inkomstenderving, kosten boete leaseauto en proceskosten kan de benadeelde partij niet ontvangen worden.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade met betrekking tot de posten: diverse materiële kosten, kosten in verband met vluchten kosten boete leaseauto, niet voor vergoeding in aanmerking komen, nu het causaal verband tot het bewezenverklaarde daarvoor ontbreekt. De ketting is teruggevonden en de mogelijke schade aan de ketting is niet vastgesteld. Met betrekking tot de gevorderde kosten voor het vaststellen van de schade, de gevorderde toekomstige reiskosten en afhandig gemaakt geldbedrag is de raadsman van mening dat deze posten een onevenredige belasting van het strafproces met zich brengen. Ten aanzien van voormelde posten moet de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor het toekennen van een vergoeding van reiskosten dient het naar de mening van de raadsman te gaan om de daadwerkelijk gemaakte kosten.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsman verzocht deze te matigen.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 490,00 (afhandig gemaakt geldbedrag € 390,00 en de redelijk gemaakte reiskosten geschat op € 100,00) rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade tot een bedrag van € 6.500,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Met betrekking tot de gevorderde reiskosten naar psycholoog/SHN/strafzaak stelt de rechtbank vast dat hierin kosten die het slachtoffer heeft gemaakt in het kader van hulpverlening, opstellen van de vordering en overige proceskosten door elkaar lopen. Nu dit niet is uitgesplitst zal de rechtbank gebruikmaken van haar schattingsbevoegdheid en zal deze schade schatten op € 100,00.
Met betrekking tot de gevorderde schade voor de ketting, inkomstenderving, diverse materiële schade, kosten leaseauto, kosten voor vlucht, kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid is de rechtbank van oordeel dat beoordeling van deze schade, mede gelet op het verweer van de raadsman, meer voorafgaand debat vergt waarvoor de strafprocedure geen ruimte biedt. Daarom levert de vordering in zoverre een te zware belasting van het strafproces op. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze posten niet ontvankelijk verklaren.
De gevorderde toekomstige reis- en parkeerkosten/medische kosten zal de rechtbank afwijzen nu hier in het geheel geen sprake is van schade.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: vrijheidsberoving en afpersing] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 55, 56, 282 en 317 en van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) MAANDENmet bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
8 (acht) MAANDEN nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op drie jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 6.990,00 (zesduizend negenhonderdnegentig euro), bestaande uit € 490,00 als vergoeding voor de materiële en € 6.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af de vordering met betrekking tot de toekomstige reis- en parkeerkosten/medische kosten.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 6.990,00 (zesduizend negenhonderdnegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2019 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
79 (negenenzeventig) dagengijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mrs. M. Visser en M.E. Allegro, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 maart 2020.
Mr. M. Visser is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.