ECLI:NL:RBNHO:2020:1810

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
7943064 CV EXPL 19-10884
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in luchtvaartzaak met internationale elementen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland zich gebogen over de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van een vordering van een passagier tegen de luchtvaartmaatschappij Finnair. De passagier, wonende in de Verenigde Staten, heeft een vordering ingesteld tegen Finnair wegens vertraging van een vlucht van Shanghai naar Amsterdam via Helsinki. De passagier vordert compensatie op grond van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels stelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. Finnair heeft zich in een incidentele conclusie onbevoegd verklaard, stellende dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is omdat zij niet in Nederland is gevestigd en de vlucht niet begon of eindigde in een EU-lidstaat.

De kantonrechter heeft de argumenten van Finnair overwogen, waarbij werd gekeken naar de relevante bepalingen van de Brussel I bis Verordening. De rechter concludeert dat, hoewel Finnair statutair is gevestigd in Finland, de Nederlandse rechter toch bevoegd is op basis van artikel 7 van de Brussel I bis Verordening. Dit artikel stelt dat in gevallen van luchtvervoer de rechter van de plaats van vertrek of aankomst bevoegd kan zijn, ook als deze plaatsen zich in een niet-lidstaat bevinden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van de passagier kan worden behandeld in Nederland, en heeft de vordering van Finnair tot onbevoegdheid afgewezen. Finnair is veroordeeld in de proceskosten van het incident.

De uitspraak benadrukt de toepassing van Europese regelgeving in internationale luchtvaartzaken en de mogelijkheden voor passagiers om hun rechten te doen gelden, ongeacht de vestigingsplaats van de luchtvaartmaatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7943064 CV EXPL 19-10884
Uitspraakdatum: 26 februari 2020
Vonnis van de kanonrechter in het incident in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] (Verenigde Staten)
eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de buitenlandse vennootschap
Osakeythïo (Finland) Finnair OYj
gevestigd te Helsinki (Finland)
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident
hierna te noemen Finnair
gemachtigde mr. T. Teke

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 13 juni 2019 een vordering tegen Finnair ingesteld. Finnair heeft een incidentele conclusie strekkende tot onbevoegdheid genomen. De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd.

2.De vordering

2.1.
De passagier vordert dat de kantonrechter Finnair veroordeelt tot betaling van € 600,00. Hij legt aan de vordering ten grondslag dat hij een vervoersovereenkomst heeft gesloten voor een vlucht op 23 september 2017 van Shanghai Pudong International Airport, Shanghai via Helsinki-Vataa Airport, Helsinki naar Amsterdam-Schiphol Airport. De vlucht van Shanghai naar Helsinki heeft vertraging opgelopen waardoor de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen. Op grond van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) stelt de passagier dat Finnair gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00. Voorts vordert de passagier Finnair te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ten de wettelijke rente.

3.De vordering en het verweer in het incident

3.1.
Finnair heeft de kantonrechter verzocht bij vonnis in incident zich onbevoegd te verklaren tot kennisneming van de vorderingen van de passagier, met veroordeling van de passagier in de kosten in het incident en die in de hoofdzaak.
3.2.
Finnair legt aan haar vordering ten grondslag dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van de vordering kennis te nemen aangezien Finnair niet in Nederland haar woonplaats of gewone verblijfplaats heeft als bedoeld in artikel 63 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I bis). Evenmin kan worden gesteld dat het centrum van de voornaamste belangen van Finnair in Nederland zou liggen. De omstandigheid dat Finnair kantoor houdt te Schiphol is daartoe onvoldoende. Op grond van artikel 4 lid 1 Brussel I bis is de Finse rechter als de rechter van de vestigingsplaats van Finnair bevoegd. Daarvan kan alleen worden afgeweken indien zich van de uitzonderingen voordoet. Het Rehder arrest heeft alleen betrekking op de situatie waarin de luchtvaartmaatschappij haar zetel of woonplaats in een EU-lidstaat heeft en de vlucht het begin- en eindpunt had in een lidstaat. Daarvan is geen sprake aangezien het beginpunt Shanghai buiten een lidstaat ligt. De bevoegdheid kan ook niet worden ontleend aan artikel 1:14 van het Burgerlijk Wetboek. Finnair heeft een kantoor ex artikel 1:14 BW in Schiphol, maar het betreft geen aangelegenheid in de zin van artikel 1:14 BW. De passagier heeft zijn ticket niet bij Finnair gekocht en het kantoor in Schiphol heeft geen enkele betrokkenheid gehad bij het vervoer van de passagier en de uitvoering van de vluchten.
3.3.
De passagier verzet zich tegen onbevoegdheid van de Nederlandse rechter.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in het geschil of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Op grond van artikel 4 Brussel I bis is de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd. Finnair is een rechtspersoon. Ingevolge artikel 63 Brussel I bis is de woonplaats van een rechtspersoon de plaats van de statutaire zetel, het hoofdbestuur of hoofdvestiging. Finnair is statutair gevestigd te Helsinki. De rechter te Helsinki is dus op grond van artikel 4 Brussel I bis bevoegd om van onderhavig geschil kennis te nemen. Op grond van artikel 1:14 BW kan een kantoor of filiaal als woonplaats worden aangemerkt voor wat betreft aangelegenheden die dit kantoor of filiaal betreffen. Het enkele feit dat een vennootschap een filiaal houdt in een arrondissement creëert echter nog geen bevoegdheid. De kantonrechter volgt Finnair dan ook in haar betoog dat niet is komen vast te staan dat het kantoor op Schiphol betrokkenheid heeft gehad bij het vervoer van de passagier dan wel de uitvoering van de vlucht.
4.2.
Volgens de passagier heeft de Nederlandse rechter (ook) rechtsmacht omdat Schiphol dient te worden aangemerkt als plaats waar de verbintenis uit overeenkomst tussen Finnair en de passagier is uitgevoerd. Dit verweer slaagt. Daartoe wordt als volgt overwogen. Uit de aanhef van het artikel 7 Brussel I bis volgt dat het artikel betrekking heeft op de gevallen waarin een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat in een andere lidstaat kan worden opgeroepen. Finnair heeft woonplaats in Finland en wordt in een andere lidstaat opgeroepen. In het Rehder-arrest van het Europese Hof van Justitie van 9 juli 2009 is bepaald dat artikel 5 Brussel I bis (thans artikel 7 Brussel I bis) aldus moet worden uitgelegd dat in het geval van luchtvervoer van personen van een lidstaat naar een andere lidstaat op grond van een overeenkomst die is gesloten met één enkele luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, naar keuze van eiser de rechter bevoegd is in het rechtsgebied van de plaats van vertrek van het vliegtuig of de plaats van aankomst van het vliegtuig. De kantonrechter overweegt dat uit het Rehder arrest, mede gezien de uitleg en het doel van de Verordening, niet volgt dat het artikel niet van toepassing is in het geval van een plaats van vertrek of plaats van aankomst in een niet lidstaat. Aangezien artikel 7 Brussel I bis geen verandering heeft beoogd ten opzichte van de in het Rehder-arrest genoemde bepaling, dient dit artikel op gelijke wijze te worden uitgelegd. Hieruit volgt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op grond van artikel 7 Brussel I bis en dat de vordering van Finnair in het incident dient te worden afgewezen.
4.3.
Finnair wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In het incident
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt Finnair in de kosten van het incident, aan de zijde van de passagier vastgesteld op € 72,00;
In de hoofdzaak:
6.3.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 25 maart 2020 voor conclusie van antwoord in aan de zijde van Finnair.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. de Vries, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter