ECLI:NL:RBNHO:2020:1810
Rechtbank Noord-Holland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid Nederlandse rechter in luchtvaartzaak met internationale elementen
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland zich gebogen over de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van een vordering van een passagier tegen de luchtvaartmaatschappij Finnair. De passagier, wonende in de Verenigde Staten, heeft een vordering ingesteld tegen Finnair wegens vertraging van een vlucht van Shanghai naar Amsterdam via Helsinki. De passagier vordert compensatie op grond van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels stelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. Finnair heeft zich in een incidentele conclusie onbevoegd verklaard, stellende dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is omdat zij niet in Nederland is gevestigd en de vlucht niet begon of eindigde in een EU-lidstaat.
De kantonrechter heeft de argumenten van Finnair overwogen, waarbij werd gekeken naar de relevante bepalingen van de Brussel I bis Verordening. De rechter concludeert dat, hoewel Finnair statutair is gevestigd in Finland, de Nederlandse rechter toch bevoegd is op basis van artikel 7 van de Brussel I bis Verordening. Dit artikel stelt dat in gevallen van luchtvervoer de rechter van de plaats van vertrek of aankomst bevoegd kan zijn, ook als deze plaatsen zich in een niet-lidstaat bevinden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van de passagier kan worden behandeld in Nederland, en heeft de vordering van Finnair tot onbevoegdheid afgewezen. Finnair is veroordeeld in de proceskosten van het incident.
De uitspraak benadrukt de toepassing van Europese regelgeving in internationale luchtvaartzaken en de mogelijkheden voor passagiers om hun rechten te doen gelden, ongeacht de vestigingsplaats van de luchtvaartmaatschappij.