ECLI:NL:RBNHO:2020:1745

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 maart 2020
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
15.130293.19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor moord met een gevangenisstraf van 16 jaar na kille liquidatie

Op 6 maart 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord. De verdachte heeft op 22 juni 2001 in Alkmaar het slachtoffer, [slachtoffer 1], opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroofd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het slachtoffer in een auto opwachtte en, gewapend met een geladen vuurwapen, het slachtoffer van achteren in het hoofd schoot, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. Na de daad vluchtte de verdachte in een auto die later in brand werd aangetroffen. De rechtbank kwalificeerde de daad als een kille liquidatie.

Tijdens de rechtszitting op 21 februari 2020 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. A.M.H.G. Peters, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. K.K. Hansen Löve, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft de moord bekend, en de rechtbank heeft op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en forensisch bewijs, de moord bewezen verklaard.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 jaar, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [benadeelde], voor materiële en immateriële schade, en heeft de verdachte verplicht tot betaling van een schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de ernst van de daad, de impact op de nabestaanden en de omstandigheden waaronder de moord is gepleegd, in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.130293.19 (P)
Uitspraakdatum: 6 maart 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 februari 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K.K. Hansen Löve, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 juni 2001 te Alkmaar opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] een of meerdere malen met een pistool in diens hoofd geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het feit dat hij beschikt over daderkennis, ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte, gedateerd 29 mei 2019 (doorgenummerde blz. 24 t/m 30 persoonsdossier);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], gedateerd 5 juni 2019 (doorgenummerde blz. 31 t/m 40 einddossier A);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1], gedateerd 24 juni 2019 (doorgenummerde blz. 41 t/m 44 einddossier A);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen forensisch onderzoek (met betrekking tot de schootsafstand) van verbalisant [verbalisant 3], gedateerd 4 december 2019 (doorgenummerde blz. 21 forensisch onderzoek);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van forensisch onderzoek (met betrekking tot het kenteken) van verbalisant [verbalisant 3], gedateerd 4 december 2019 (doorgenummerde blz. 16 forensisch onderzoek);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige] d.d. 22 juni 2001 (doorgenummerde blz. 95 en 96 dossier Kickoff, map 1);
  • een schriftelijk bescheid, te weten het het pro justitia rapport van de patholoog [deskundige], gedateerd 30 juli 2001 (doorgenummerde blz. 64 t/m 70 forensisch onderzoek).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 22 juni 2001 te Alkmaar opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] eenmaal met een pistool in diens hoofd geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.5.
Bewijsoverweging
Voorbedachten rade
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van moord vastgesteld moet worden dat de verdachte met “voorbedachten rade” heeft gehandeld. Vast moet komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
In de middag van 22 juni 2001 heeft verdachte, voorzien van een schietklaar vuurwapen, in Alkmaar het slachtoffer [slachtoffer 1] opgewacht in een geparkeerd staande auto. Nadat het slachtoffer hem was gepasseerd, stapte verdachte uit de auto en liep hij achter het slachtoffer aan, [locatie] in. Verdachte heeft het slachtoffer vervolgens in die straat, ter hoogte van de openbare bibliotheek, met zijn vuurwapen, op een afstand van hoogstens één meter, van achteren een kogel in het hoofd geschoten, ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. De auto waarmee verdachte vervolgens is gevlucht werd later, in een ander deel van Alkmaar, uitgebrand aangetroffen. Deze was in de brand gestoken met behulp van een daarvoor meegebrachte jerrycan met benzine.
Deze feiten en omstandigheden tezamen bezien vormen voor de rechtbank doorslaggevende aanwijzingen dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op zijn besluit, dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en dat hij de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich ook daarvan rekenschap heeft kunnen geven.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aanvankelijk het slachtoffer alleen wilde verwonden door hem in zijn benen of rug te schieten. Hij heeft het slachtoffer uiteindelijk in het hoofd geschoten omdat het slachtoffer zich omdraaide, zag wie hem naderde en daarop met zijn rechterhand naar zijn buik "bewoog", aldus verdachte ter terechtzitting. De rechtbank stelt vast dat verdachte eerder bij de politie niet meer heeft verklaard dat dat het slachtoffer, bij de achtervolging, zich omdraaide en verdachte toen zag dat "zijn hand in de buurt van zijn buik was". Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte tijdens het opsporingsonderzoek nimmer heeft verklaard dat hij aanvankelijk andere bedoelingen had dan het slachtoffer te doden. Niet gebleken is tenslotte dat verdachte het slachtoffer anders dan meteen en doelgericht van zeer dichtbij in het achterhoofd heeft geschoten.
Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden acht de rechtbank de verklaring ter terechtzitting dat verdachte aanvankelijk niet voornemens was het slachtoffer te doden, niet geloofwaardig.
Alles overziende acht de rechtbank bewezen dat verdachte heeft gehandeld met de voor moord vereiste voorbedachten rade.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Moord.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar, met aftrek van voorarrest.
6.2.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsvrouw stelt zich namens verdachte op het standpunt dat de rechtbank bij het bepalen van de straf geen rekening hoeft te houden met verzachtende omstandigheden. Wel dient volgens de raadsvrouw rekening gehouden te worden met het tijdsverloop. Verdachte kan worden verweten dat hij de nabestaanden 18 jaren lang in onzekerheid heeft gehouden. Hij heeft echter zelf ook 18 jaren lang rondgelopen met een gruwelijk geheim dat aan hem is gaan knagen en uiteindelijk heeft geleid tot zijn zelfmelding.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Moord wordt algemeen als het ernstigste commune delict beschouwd. Verdachte heeft het slachtoffer immers het meest fundamentele recht ontnomen, te weten het recht op leven.
Hij heeft op klaarlichte dag, in een straat waar zich op dat moment veel publiek bevond, het slachtoffer met een vuurwapen één keer in het hoofd geschoten. Dit moet voor de omstanders een bijzonder schokkende ervaring zijn geweest. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen het slachtoffer het leven ontnomen, maar ook gevoelens van angst en onveiligheid bij de omstanders in het bijzonder en in de maatschappij in het algemeen teweeggebracht.
Gelet op onder meer de korte schootsafstand en de omstandigheid dat verdachte het slachtoffer in zijn auto heeft opgewacht en vervolgens is gevlucht in diezelfde auto, die enkele uren later uitgebrand is aangetroffen, heeft deze moord alle kenmerken van een goed voorbereide en kille liquidatie.
Verdachte heeft met zijn nietsontziende handelen welbewust een mensenleven beëindigd en daarmee onherstelbaar leed en onomkeerbaar verlies toegebracht aan de familie en naaste omgeving van het slachtoffer. Daar komt bij dat de nabestaanden 18 jaren in onzekerheid hebben moeten leven over de identiteit van de dader en het motief voor de moord. Uit de slachtofferverklaringen van de dochter en de zus van het slachtoffer blijkt dat zij, 18 jaren na dato, nog te kampen hebben met de psychische gevolgen van de gewelddadige dood van hun vader en broer.
Verdachte heeft zich op 23 mei 2019 uit eigen beweging gemeld om een bekennende verklaring af te leggen. Hierdoor is alsnog duidelijk geworden dat hij het slachtoffer destijds om het leven heeft gebracht en hoe hij dit heeft gedaan. Verdachte heeft echter maar beperkt openheid van zaken willen geven en hij heeft geen verklaring afgelegd die kan bijdragen aan het antwoord op de vraag
waarom[slachtoffer 1] moest sterven. De rechtbank rekent ook dit verdachte aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 25 oktober 2019;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1], gedateerd 29 mei 2019 (blz. 16 voorgeleidingsdossier), waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van verboden wapenbezit en bezit vals paspoort onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straf is veroordeeld.
Ten tijde van de pleegdatum van het bewezenverklaarde feit werd dit misdrijf bedreigd met een gevangenisstraf van ten hoogste 20 jaren.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 16 jaren, met aftrek van voorarrest, moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 17.201,62 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit kosten in verband met transport appartementsrecht alsmede reiskosten. De gestelde immateriële schade bestaat uit een bedrag van € 5.000,- aan smartengeld.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering voor wat betreft de reiskosten moet worden toegewezen. Met betrekking tot de immateriële schade in de vorm van shockschade stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat deze schade volgens de ten tijde van het ten laste gelegde geldende wetgeving niet kan worden toegewezen. De kosten met betrekking tot het transport appartementsrecht zijn niet toewijsbaar nu er geen rechtstreeks verband is tussen deze kosten en het bewezen verklaarde.
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de kosten met betrekking tot het transport appartementsrecht niet kunnen worden toegewezen, nu niet duidelijk is wat het rechtstreekse verband is tussen deze kosten en het ten laste gelegde.
Ten aanzien van de overig gevorderde materiële schade voert de raadsvrouw geen verweer. Voor wat betreft de immateriële schade refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 465,92, zijnde de gevorderde reiskosten, rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit.
De in de vordering als shockschade benoemde immateriële schade valt naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de onderbouwing ervan, niet onder shockschade en komt, in plaats daarvan, als vergoeding van immateriële schade, voor vergoeding in aanmerking. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 juni 2001 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 120,40.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade met betrekking tot de kosten transport appartementsrecht niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien deze kosten geen rechtstreeks verband hebben met het bewezen verklaarde. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van dit deel niet ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: moord] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 36f, 63, 289 van het Wetboek van Strafrecht.
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
16 (zestien) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst deels toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.465,92 (vijfduizend vierhonderdvijfenzestig euro en tweeënnegentig cent), bestaande uit € 465,92 als vergoeding voor de materiële en € 5.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 juni 2001 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op
€ 120,40, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.465,92 (vijfduizend vierhonderdvijfenzestig euro en tweeënnegentig cent, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
62 dagengijzeling, met dien verstande dat toepassing van de vervangende gijzeling de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2001 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers G.A.M. Delis en mr. M.M. van Fraeijenhove,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 maart 2020.
Mr. C.H. de Jonge van Ellemeet is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.