ECLI:NL:RBNHO:2020:1618

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
4 maart 2020
Zaaknummer
HAA 18/4583
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van documenten en vrijstellingen op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak hebben eiseressen, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. L.P.W. Mensink, een beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder, het bestuur van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Reisbranche, om documenten openbaar te maken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het primaire besluit van 9 april 2018, aangevuld op 2 mei 2018, weigerde de openbaarmaking van documenten die betrekking hebben op verleende vrijstellingen op basis van de artikelen 2a, 2b en 6 van het Vrijstellings- en Boetebesluit Wet bpf. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiseressen ongegrond in het bestreden besluit van 6 september 2018. Eiseressen stelden dat de verstrekte informatie onvolledig was en dat de weigering om de beschikkingen openbaar te maken niet op een juiste grondslag berustte. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet alle relevante beschikkingen had overgelegd en dat de weigering om de beschikkingen openbaar te maken niet voldoende gemotiveerd was. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de eiseressen zwaarder wogen dan de belangen van de betrokken werkgevers en dat de openbaarmaking van de beschikkingen niet zou leiden tot onevenredige bevoordeling of benadeling. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen de beschikkingen openbaar te maken, met weglakken van persoonsgegevens. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eiseressen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/4583

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 februari 2020 in de zaak tussen

1. [eiseres 1] .en
2. [eiseres 2]beide gevestigd te [woonplaats] ,
eiseressen
(gemachtigde: mr. L.P.W. Mensink),
en
het bestuur van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Reisbranche, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Leurink-Ofman).

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2018, aangevuld op 2 mei 2018, (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek van eiseressen om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) geweigerd.
Bij besluit van 6 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brieven van 30 januari 2019, 7 februari 2019 en 13 maart 2019 heeft verweerder de niet openbaar gemaakte stukken aan de rechtbank doen toekomen.
Bij brieven van 7 februari 2019, 4 maart 2019 en 5 april 2019 hebben eiseressen de rechtbank toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om kennis te nemen van de niet openbaar gemaakte stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2019. Namens eiseressen is [naam] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en vergezeld door mr. A.G.M. Ranzijn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij brief van 14 februari 2018 hebben eiseressen een verzoek op grond van de Wob bij verweerder ingediend. Eiseressen hebben verweerder verzocht om:
“verstrekking van informatie, neergelegd in documenten in het kader van de wettelijke taak van Reiswerk Pensioenen tot het besluiten over vrijstellingen, over het beleid ten aanzien van besluiten tot verlening van vrijstelling uit hoofde van art. 2 sub b VBB, art. 2 sub a VBB en/of art. 6 VBB. Daarnaast verzoeken [eiseres 1] en [eiseres 2] in dat geval om verstrekking van informatie neergelegd in documenten over de reeds door Reiswerk Pensioenen verleende vrijstellingen en in het bijzonder de namen van reeds vrijgestelde werkgevers.”
1.1
In het besluit van 9 april 2018 heeft verweerder eiseressen het volgende medegedeeld:
- u wordt als bijlage de lijst van werkgevers met een vrijstelling op grond van artikelen 2a en b en 6 Vrijstellings- en Boetebesluit Wet bpf (VBB) (peildatum 1 januari 2018) verstrekt;
- u wordt als bijlage een toelichting op het beleid ten aanzien van vrijstellingen verstrekt, waarin het beleid is omschreven;
- een bevestiging dat de werkgevers die vrijgesteld zijn op grond van artikel 2 VBB deze vrijstelling hebben verkregen, omdat de betreffende werkgevers aan de wettelijke voorwaarden voldeden; en
- een bevestiging dat de werkgevers die op grond van artikel 6 VBB deze vrijstelling hebben verkregen op grond van het in de toelichting opgenomen omschreven beleid ten aanzien van vrijstellingen.
1.2
Bij brief van 11 april 2008 hebben eiseressen aangegeven dat de ontvangen informatie onvolledig is. De informatie neergelegd in documenten, de beschikkingen waarin de vrijstellingen zijn verleend door verweerder ontbreken. Tevens vragen eiseressen zich af of de toegezonden lijst met vrijgestelde werkgevers met als peildatum “1 januari 2018” wel actueel is.
1.3
In de aanvulling van 2 mei 2018 heeft verweerder betwist dat de verstrekte informatie niet volledig is. Met de verstrekte informatie hebben eiseressen kennis kunnen nemen van het beleid dat is vastgesteld en wordt gehanteerd door verweerder, waarmee is voldaan aan het doel van de Wob. Bij individuele vrijstellingen wordt gekeken naar de omstandigheden van het geval. Op basis hiervan kunnen geen conclusies worden getrokken of rechten worden ontleend. Bovendien zouden door het verstrekken van de beschikkingen privacyrechten kunnen worden geschonden. Ook indien de beschikkingen geanonimiseerd zouden worden, kan informatie herleidbaar zijn naar personen of werkgevers. Voorts is toegelicht dat de meest actuele lijst van vrijgestelde werkgevers verstrekt werd aan eiseressen.
1.4
Eiseressen hebben in bezwaar onder meer gewezen op de memorie van toelichting bij de Wob, waaruit volgens hen volgt dat het er om gaat dat het beleid van het bestuursorgaan en de besluitvormingsprocessen die hierop volgen, kunnen worden doorzien. Eiseressen wensen primair de (niet-geanonimiseerde) beschikkingen te ontvangen waarbij verweerder vrijstelling heeft verleend op grond van de artikelen 2 en 6 VBB, subsidiair wensen zij de beschikkingen geanonimiseerd te ontvangen.
2. Verweerder heeft het verzoek van eiseressen, om inzage in de beschikkingen te krijgen, afgewezen op de voet van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c en d, dan wel artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob. Het anonimiseren van de beschikkingen, waarbij de namen van de werkgevers worden weggelakt, heeft nu geen effect meer, omdat aan de hand van de lijst met namen van de werkgevers aan wie reeds vrijstelling is verleend alsnog door eiseressen herleid zou kunnen worden op welke werkgever welke beschikking betrekking heeft. Voorts dient bij het indienen van vrijstellingsverzoeken door werkgevers vertrouwelijke informatie verstrekt te worden; er dient uitgebreide informatie over de ontstaansgeschiedenis te worden verstrekt door werkgevers, die concurrerende belangen hebben in de bedrijfstak. Bij een beroep op artikel 2 sub a VBB dient een werkgever aan te tonen al een half jaar voor aanvraag tot de verplichtstelling van verweerder een eigen pensioenregeling voor het personeel getroffen te hebben, die voor alle werknemers geldt. Bij een beroep op artikel 2 sub b VBB moet een werkgever aantonen al een half jaar voordat de verplichtstelling van verweerder op de werkgever van toepassing werd, welke bedrijfsactiviteiten er precies zijn gewijzigd, in welke zin de bedrijfsactiviteiten gewijzigd zijn, en welke pensioenregeling voor alle werknemers getroffen is. Ook bij een verzoek om vrijstelling met een beroep op artikel 6 VBB moet een werkgever vertrouwelijke informatie verstrekken, waaruit blijkt dat hij een zodanig uitzonderlijk belang heeft, dat prevaleert boven het belang van het fonds. Met de mogelijkheid om inzage te krijgen in dergelijke informatie, zou sprake kunnen zijn van onevenredige bevoordeling voor eiseressen, of onevenredige benadeling van de bij de (eerdere) besluitvorming betrokken werkgevers. De beschikkingen belichten zo uitgebreid mogelijk de ontstaansgeschiedenis, de bedrijfsvoering en de prangende noodzaak tot het verkrijgen van vrijstelling. Dergelijke informatie is concurrentiegevoelig, zoals bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob. Kennisnemen van de wijze waarop andere werkgevers zich onderscheiden qua organisatie, financiële positie, omvang en werkwijze kan eiseressen een concurrentievoordeel opleveren bij het in de markt zetten van haar reisproduct. Met de reeds verstrekte informatie zijn eiseressen passend geïnformeerd.
3. Eiseressen hebben in beroep aangevoerd dat de uitzonderingsgronden in de Wob die zien op de privacy niet van toepassing zijn. Eiseressen zijn ook niet geïnteresseerd in informatie betreffende individuele werknemers. Deze informatie kan weggelakt worden. Voorts betwisten eiseressen dat de vrijstellingsbeschikkingen bedrijfs- en fabricagegegevens in de zin van artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wob bevatten. De beschikkingen bevatten een samenvatting van informatie die is verschaft in het kader van vrijstellingsverzoeken. Uit de overweging van verweerder, dat de beschikkingen een weergave van de ontstaansgeschiedenis van de verzoekers bevatten, alsmede van hun bedrijfsvoering en de noodzaak om een vrijstelling te krijgen, volgt al dat het niet gaat om gegevens over de technische bedrijfsvoering of het productieproces van de werkgevers en ook niet om informatie over de afzet van producten of de kring van afnemers en leveranciers van deze werkgevers. Voor zover de beschikkingen wel dergelijke gegevens zouden bevatten geldt dat op die gegevens gebaseerde bevindingen en adviezen niet als bedrijfsgegevens te beschouwen zijn, noch zijn deze zozeer met de bedrijfsgegevens verweven dat openbaarmaking daarom achterwege moet blijven.
Wat betreft artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob heeft verweerder niet gemotiveerd dat in dit geval bij openbaarmaking daadwerkelijk sprake zou zijn van een onevenredige bevoordeling voor eiseressen of benadeling van de betrokken werkgevers en waarom dit het geval zou zijn. Verweerder heeft in het geheel niet gemotiveerd waaruit de onevenredige benadeling van de betrokken werkgevers zou bestaan. De informatie in de gevraagde beschikkingen is niet concurrentiegevoelig. De informatie die de werkgevers moeten verschaffen, betreft het bestaan van de eigen pensioenregeling en/of informatie over een eventuele wijziging van bedrijfsactiviteiten, hetgeen grotendeels informatie over de werkwijze in het verleden bevat. Voor zover het over de huidige werkwijze gaat, kan deze ook worden afgeleid uit openbare stukken, jaarrekeningen en websites. Cijfers en namen van personen kunnen gemakkelijk worden weggelakt, zodat iedere mogelijkheid van kennisneming door eiseressen is uitgesloten. Ten aanzien van de beschikkingen uit hoofde van artikel 6 VBB geldt geen concurrentievoordeel voor eiseressen, omdat de genoemde werkgevers geen van allen concurrent zijn van eiseressen. Zij hebben volledig andere werkzaamheden of zijn actief in een heel ander segment. Daarbij komt nog dat de beschikkingen, voor zover al sprake is van concurrentiegevoelige informatie, een samenvatting van verschafte informatie bevatten. Geconcludeerd moet worden dat eiseressen niet onevenredig worden bevoordeeld als de beschikkingen openbaar worden gemaakt, doch ook als er een bepaald concurrentievoordeel voor hen zou zijn, dient de belangenafweging in hun voordeel uit te vallen. Tot slot ontbreekt een motivering per beschikking. Eiseressen verwijzen naar de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 11 juni 2010, ECLI:NL:RBDOR:2010:BO4697.
4. Na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis te hebben genomen van de door verweerder overgelegde documenten overweegt de rechtbank als volgt.
4.1
De actualiteit van de verstrekte lijst met vrijgestelde werkgevers is niet meer in geschil. Het geschil draait alleen nog om de vraag of de weigering om de beschikkingen waarin vrijstellingen zijn verleend openbaar te maken op een juiste grondslag berust.
4.2.
Ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder niet alle beschikkingen waarin vrijstellingen zijn verleend en die genoemd staan op de door verweerder verstrekte lijst heeft aangeleverd bij de rechtbank. Verweerder heeft ten aanzien van de ontbrekende beschikkingen gesteld dat deze niet meer beschikbaar zijn en heeft daarbij een beroep gedaan op de Archiefwet 1995. Ook heeft verweerder ter zitting meegedeeld dat de administratie van verweerder regelmatig is overgedragen, waardoor bepaalde informatie, waaronder de ontbrekende beschikkingen, kennelijk niet bewaard is gebleven.
Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat bepaalde informatie niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het aan degene die om deze informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat een bepaald document toch onder het bestuursorgaan berust (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 15 juli 2015 met ECLI:NL:RVS:2015:2216). Nu de mededeling van verweerder de rechtbank niet ongeloofwaardig voorkomt en eiseressen de mededeling van verweerder niet hebben betwist, gaat de rechtbank er vanuit dat deze ontbrekende beschikkingen er niet meer zijn.
Persoonsgegevens
4.3
Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit persoonsgegevens betreft als bedoeld in de artikelen 9, 10 en 87 van de Algemene verordening gegevensbescherming, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.
Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
4.4
Ten aanzien van tot personen te herleiden informatie is uit de onderliggende stukken en ter zitting gebleken dat het hierbij uitsluitend gaat om gegevens van individuele werknemers. Namens eiseressen is aangegeven dat hun beroep niet ziet op het niet openbaren van die gegevens. De rechtbank overweegt dat verweerder met het weglakken van informatie die tot natuurlijke personen is te herleiden, de beschikkingen zodanig kan anonimiseren, dat deze gegevens niet zijn te herleiden tot personen en de persoonlijke levenssfeer niet in geding komt. De privacy van de betrokken werkgevers is naar het oordeel van de rechtbank niet in geding, omdat enkel rechtspersonen betrokken zijn. Anders dan natuurlijke personen hebben rechtspersonen geen recht op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer.
Bedrijfs- en fabricagegegevens
4.5
In artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob is bepaald dat het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege blijft voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.
4.6
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling moet het begrip bedrijfs- of fabricagegegevens naar zijn aard restrictief worden uitgelegd. Van bedrijfs- en fabricagegegevens is slechts sprake, indien en voor zover uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces, dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers.
4.7
Verweerder heeft in het bestreden besluit niet per beschikking toegelicht waarom in dat geval sprake is vertrouwelijke bedrijfs- of fabricagegegevens.
4.8
De gemachtigde van verweerder heeft desgevraagd ter zitting ten aanzien van de beschikking van MSC aangegeven dat de alinea’s 1 tot en met 4 van de tweede pagina bedrijfsgegevens bevatten die bescherming behoeven op grond van artikel 10, aanhef en eerste lid, onder c, van de Wob. De rechtbank ziet in de genoemde alinea’s geen gegevens als bedoeld in artikel 10, aanhef en eerste lid, onder c, van de Wob. De gemachtigde van verweerder heeft desgevraagd ter zitting niet kunnen dan wel willen aangeven om welke niet te openbaren gegevens het (verder) gaat. Aan de hand van de beschikkingen die verweerder heeft overgelegd heeft de rechtbank geconstateerd dat de beschikkingen gaan over de pensioenregeling van werkgevers, de wijziging in bedrijfsactiviteiten en de onderbouwing van de noodzaak om een vrijstelling te verkrijgen. Dit zijn weliswaar gegevens over bedrijven, maar uit die gegevens kan geen informatie worden afgeleid met betrekking tot bedrijfs- en fabricagegegevens in de zin van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob. Derhalve kan verweerder de openbaarmaking op grond van deze grond niet weigeren. Gelet hierop slaagt de beroepsgrond.
Het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling
4.9
Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob blijft het verstrekken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
4.1
Verweerder heeft betoogd dat sprake zou kunnen zijn van onevenredige bevoordeling van eiseressen. In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat bij een concurrentievoordeel gedacht kan worden aan de situatie dat een onderneming zijn reiswerkproduct aanbiedt, waarmee hij zich onderscheidt van andere aanbieders, op een voor hem positieve manier. Kennisneming van de wijze waarop andere werkgevers zich onderscheiden qua organisatie, financiële positie, omvang en werkwijze, kan eiseressen een dergelijk concurrentievoordeel opleveren bij het in de markt zetten van het eigen reisproduct.
In het verweerschrift heeft verweerder aangevuld dat eiseressen “tips and tricks” willen ontlenen aan de beschikkingen, om zo niet te hoeven voldoen aan de wettelijke plicht tot deelname aan de regeling van het pensioenfonds en ter verkrijging van de gewenste vrijstelling. Zij kunnen hun vrijstellingsverzoek op die manier onderbouwen met argumenten uit de beschikkingen en dit leidt tot het willekeurig gebruikmaken van argumenten van andere werkgevers. Dit strookt niet met de positie van andere werkgevers die naar eer en geweten aanvragen hebben ingediend en hebben onderbouwd en het strookt evenmin met de belangen van de werkgevers in de bedrijfstak die met zijn allen (verplicht) bijdragen aan de collectieve pensioenregeling. Bij een vrijstelling ontstaat een concurrentievoordeel, omdat een werkgever een voor hem zo voordelig mogelijke pensioenverzekering kan afsluiten, hetgeen premiebetaling scheelt en meer omzet biedt.
Er zal verder sprake zijn van een onevenredige benadeling van de bij de (eerdere) besluitvorming betrokken werkgevers. In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat de werkgevers ervan uitgaan dat vertrouwelijk wordt omgegaan door verweerder met de verstrekte informatie in het kader van de behandeling van het vrijstellingsverzoek. Dit bedrijfstakbelang, alsmede inhoudende collectiviteit en solidariteit, dient sowieso te prevaleren, aldus verweerder. Voorts zal openbaarmaking de open en ongedwongen beraadslaging tussen de bestuursleden van werkgevers- en werknemersvertegenwoordiging in het bestuur belemmeren. Het belang van het goed functioneren van deze gremia en het voorkomen van onevenredige benadeling van de betrokken organisaties weegt zwaarder dan het algemeen belang dat is gediend met openbaarmaking van de beschikkingen.
De besluitvorming van bedrijfstakpensioenfondsen betreffende vrijstellingsverzoeken en daar waar sprake is van een discretionaire bevoegdheid, dient in rechte terughoudend te worden getoetst en daarmee verhoudt zich niet het openbaar maken van haar besluitvorming betreffende vrijstellingsverzoeken. Verder is het algemeen belang niet gediend bij het uithollen van het draagvlak voor bedrijfstakpensioenfondsregelingen.
4.11
Gelet op de aard van het belang dat wordt beschermd door de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob opgenomen uitzonderingsgrond, kan er volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling niet aan worden ontkomen om per document de vraag te beantwoorden of aan dat belang een zodanig gewicht toekomt dat openbaarmaking van de gevraagde gegevens achterwege mag blijven (zie onder meer de uitspraak van 28 april 2004 in zaak no. 200304412/1, LJN: AO8477).
Verweerder heeft aan de weigering tot openbaarmaking ten aanzien van alle beschikkingen artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob ten grondslag gelegd. Verweerder heeft echter verzuimd om per beschikking aan te geven waarom het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling dient te prevaleren boven het belang van openbaarmaking. De algemene stelling ten aanzien van de beschikkingen dat openbaarmaking
zou kunnen leidentot onevenredige bevoordeling of benadeling is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende specifiek en onvoldoende om de weigeringsgrond te kunnen dragen. Ook ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder niet kunnen aangegeven om welke passages in de beschikkingen het gaat. Ook de rechtbank is niet van dergelijke passages gebleken.
4.12
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen zich situaties voordoen waarin de gevolgen van openbaarmaking van in vertrouwelijkheid met een externe derde gewisselde informatie dermate nadelig zal zijn voor het desbetreffende bestuursorgaan of een andere betrokkene dat openbaarmaking van die informatie op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob mag worden geweigerd. De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat in de beschikkingen weliswaar gegevens over de betreffende bedrijven staan, maar dat uit die gegevens geen bedrijfs- en fabricagegegevens kunnen worden afgeleid als bedoeld in de Wob. Naar het oordeel van de rechtbank kan evenmin gezegd worden dat kennisneming van deze informatie leidt tot een bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. Eiseressen hebben terecht aangevoerd dat openbaarmaking op grond van de Wob tot openbaarheid voor een ieder leidt en dat eiseressen zich niet met succes kunnen beroepen op argumenten die niet voor hen gelden. Zo de door verweerder gestelde gevolgen zich al zullen voordoen, is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat aan deze gevolgen zodanig gewicht dient te worden toegekend dat van openbaarmaking moet worden afgezien. Het is verder niet aannemelijk dat werkgevers bij openbaarmaking van de beschikkingen, met daarin informatie over pensioenregelingen, de wijziging in bedrijfsactiviteiten en onderbouwing van de noodzaak van een vrijstelling, in de toekomst niet meer bereid zouden zijn op voor verweerder betekenisvolle wijze overleg over dit onderwerp te voeren. Schending van aan werkgevers toegezegde vertrouwelijkheid doet daaraan op zichzelf niet af, gelet op het eigen belang van werkgevers bij een goed geïnformeerd pensioenfonds. De rechtbank acht evenmin aannemelijk dat openbaarmaking van de beschikkingen in de toekomst het overleg zal frustreren. Het bedrijfstakbelang leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit, gelet op het voorgaande, onvoldoende gewicht in de schaal legt. Gelet hierop kan ook niet worden staande gehouden dat sprake is van een onevenredige bevoordeling of benadeling van de bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel derden.
4.13
Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, voor zover verweerder heeft geweigerd de beschikkingen openbaar te maken. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen, voor zover het de weigering betreft om de beschikkingen te openbaren. De rechtbank zal verweerder opdragen de beschikkingen, zoals aan de rechtbank overgelegd, met weggelakte werknemersgegevens, binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak openbaar te maken door toezending van de voormelde documenten aan eiseressen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het te vernietigen bestreden besluit.
5. Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht te vergoeden.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.100,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover verweerder heeft geweigerd om de beschikkingen openbaar te maken;
- herroept het primaire besluit, voor zover het deze weigering betreft;
- draagt verweerder op de beschikkingen, zoals overgelegd aan de rechtbank, onder het weglakken van werknemersgegevens, binnen twee weken na verzending van de uitspraak openbaar te maken en aan eiseressen te verstrekken;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eiseressen te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 2.100,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, voorzitter, en mr. M.H. Affourtit-Kramer en mr. dr. J.C. de Wit, leden, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.