“Belangrijk
Bij het beoordelen van de door u geschetste feiten en omstandigheden is rekening gehouden met de huidige wet-, regelgeving en jurisprudentie. Mochten er wijzigingen optreden in de beschreven feiten en omstandigheden, dan wel in de geldende wet-, regelgeving en jurisprudentie, is een andere beoordeling mogelijk. In een dergelijk geval kunt u geen rechten meer ontlenen aan deze brief.”
7. Eiser is in verband met ‘beroepsinkomsten’ in België voor € 6.664,32 aangeslagen voor belastingen en opcentiemen.
8. Eiser heeft aangifte IB/PVV 2016 gedaan. In zijn aangifte heeft eiser opgegeven dat hij € 32.369 aan buitenlands inkomen bij [E] heeft genoten. Voorts heeft eiser € 8.723 aan scholingsuitgaven en € 120.806 restant persoonsgebonden aftrek aangegeven.
9. Verweerder heeft met dagtekening 26 oktober 2018 een aanslag IB/PVV 2016 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil, waarbij de loonheffing is verhoogd met € 6.665 op grond van de algemene compensatieregeling zoals bepaald in het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen van 5 juni 2001 (hierna: het Verdrag).
10. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2016.
11. In de e-mail van 10 januari 2018 van mr. [H] aan de gemachtigde van eiser, schrijft zij onder meer het volgende.
“
Ik ontving vandaag bericht vanuit kantoor Eindhoven/Breda.
Zij gaven het volgende aan:
“De heer [X] heeft recht op de compensatieregeling (verplichte regeling)
ingevolge art. 27 van het Verdrag 2001 tussen Nederland en België. Dit betekent dat hij geen recht heeft op de doorschuifregeling.
Zie art. 11, lid 4, Besluit voorkoming dubbele belasting.
Ik heb hier ten onrechte geen rekening mee gehouden in mijn brief van 8 december 2016.
Er kan dus geen gebruikt gemaakt worden van de doorschuif/stallingsregeling.”
12. In de e-mail van 11 januari 2018 van mr. [H] aan de gemachtigde van eiser, schrijft zij onder meer het volgende.
“
Op verzoek van belastingdienst Eindhoven/Breda deel ik uw mede dat er na de regeling van de aangifte 2016 een doorschuifbeschikking zal worden opgemaakt, de compensatie wordt niet toegepast.”
13. In de e-mail van 11 januari 2018 reageert de gemachtigde van eiser onder meer als volgt op de e-mail van mr. [H] .
“
Dank voor de bevestiging dat bij/na het opleggen van de aanslag over 2016 een doorschuifbeschikking zal worden vastgesteld. Echter, de discussie of dit betekent dat de compensatieregeling uit het belastingverdrag met België buiten toepassing blijft, voer ik graag rechtstreeks met uw collega van het kantoor Eindhoven/Breda die het dossier van mijn zoon in behandeling heeft.”
Geschil
14. In geschil is of eiser er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een doorschuifbeschikking ten aanzien van zijn Belgische inkomsten zou worden vastgesteld.
15. Eiser stelt dat verweerder na kennisname van alle relevante omstandigheden een specifieke toezegging heeft gedaan dat een doorschuifbeschikking zou worden vastgesteld. Of er sprake is van gewekt vertrouwen dient te worden beoordeeld vanuit het perspectief van de belastingplichtige. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en verzoekt de rechtbank om een doorschuifbeschikking ter hoogte van € 32.369 vast te stellen.
16. Verweerder stelt zich op het standpunt dat alleen ten aanzien van de omvang van de belastingplicht in Nederland een standpunt is ingenomen. Hetgeen is opgemerkt over de verrekening van het restant persoonsgebonden aftrek betrof een algemene inlichtingenverstrekking. Ook de formulering was niet zodanig dat eiser ervan uit mocht gaan dat hij in aanmerking kwam voor een doorschuifbeschikking. Verweerder heeft nadien zowel telefonisch als per brief kenbaar gemaakt dat er geen doorschuifbeschikking zou worden opgemaakt omdat er recht bestond op de compensatieregeling. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
17. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
18. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat een juiste wet en verdragstoepassing er in beginsel toe leidt dat eiser geen recht heeft op een doorschuifbeschikking ter hoogte van zijn Belgische inkomsten. Eveneens is niet in geschil dat de brief van 8 december 2016 door een daartoe bevoegde medewerker van de Belastingdienst is opgesteld en dat eiser alle relevante feiten juist heeft verstrekt aan verweerder.
19. Kernvraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of eiser op grond van de brief van 8 december 2016 er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat ten name van zijn Belgische inkomsten, in strijd met wet en regelgeving, een doorschuifbeschikking ter hoogte van zijn Belgische inkomsten zou worden vastgesteld. Daarbij is van belang of de brief, voor wat betreft de passage over het persoonsgebonden aftrek, als toezegging (eisers standpunt) of als algemene inlichtingen (verweerders standpunt) moet worden opgevat.
20. De rechtbank stelt voorop dat de Hoge Raad in de zogenoemde ‘Doorbraakarresten’, gewezen op 12 april 1978 (zie onder meer ECLI:NL:HR:1978:AC2432), heeft aanvaard dat aan een toezegging (in dat geval een resolutie) die ingaat tegen de wet (contra legem) gerechtvaardigd vertrouwen mag worden ontleend hetgeen resulteert in begunstiging in strijd met de wet. 21. Voorts heeft de Hoge Raad in het arrest van 27 juni 1984 (BNB1984/240) voor de vaststelling of een uitlating dient te worden gekwalificeerd als inlichting of toezegging het volgende overwogen.
“4.2. Aan 's Hofs oordeel dat de aanslagregelende ambtenaar met evenvermelde - veronderstelde - verklaring tegenover belanghebbende niet een toezegging heeft gedaan maar hem over de fiscale behandeling van de beleggingsbewijzen heeft ingelicht, ligt klaarblijkelijk de opvatting ten grondslag dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat die ambtenaar een toezegging beoogde.
Aldus heeft het Hof echter blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, omdat te dezen beslissend is of sprake is geweest van een door belanghebbende redelijkerwijs als een toezegging op te vatten uitlating.
Het Hof had behoren te onderzoeken of de gestelde uitlating was gedaan, en zo ja, of deze, gelet op alle omstandigheden van het onderhavige geval, door belanghebbende als een toezegging kon worden opgevat.”
22. Ten aanzien van de beoordeling of de brief van 8 december 2016 ten aanzien van de behandeling persoonsgebonden aftrek een toezegging betreft dan wel een inlichting is, acht de rechtbank de volgende omstandigheden van belang. Eiser heeft expliciet verzocht om een standpuntbepaling ten aanzien van zijn belastingplicht en hoe de persoonsgebonden aftrek ten aanzien van hem wordt toegepast. Verweerder heeft daarop een gedetailleerd antwoord geformuleerd dat specifiek ingaat op eisers belastingplicht alsmede de toepassing van de persoonsgebonden aftrek. Verweerder constateert in dit antwoord dat aangezien het inkomen van eiser niet in Nederland wordt belast, er een doorschuifbeschikking wordt vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat eiser dit, gelet op het voorgaande, als toezegging mocht opvatten. Dit oordeel vindt steun in de e-mails van 10 en 11 januari 2018 afkomstig van mr. [H] . In de e-mail van 10 januari 2018 geeft zij aan dat zij in haar brief van 10 december 2016 ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de specifieke toepassing van de compensatieregeling en dat daarom de doorschuifregeling niet van toepassing is. In haar e-mail van 11 januari 2018 deelt ze vervolgens mee dat er een doorschuifbeschikking zal worden opgemaakt en dat de compensatieregeling niet wordt toegepast.
23. Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of deze toezegging zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat eiser redelijkerwijs niet op nakoming mag rekenen (vergelijk HR 26 september 1979, BNB 1979/311).
24. In dat kader heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiser niet op nakoming van de toezegging mocht rekenen omdat dit zou betekenen dat hij dan recht had op twee faciliteiten. Eiser had moeten weten dat dit niet de bedoeling is en mocht daarom niet op nakoming rekenen.
25. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting verklaard dat hij, ondanks zijn jarenlange ervaring als fiscalist, ten tijde van de toezegging, er niet bekend mee was dat er geen recht bestond op een doorschuifbeschikking naast toepassing van de algemene compensatieregeling in de situatie van eiser.
26. De rechtbank overweegt dat in beginsel de kennis en kunde van een gemachtigde worden toegerekend aan een belastingplichtige. In dat kader is het van belang of de toezegging voor de gemachtigde van eiser zo duidelijk in strijd met een juiste wetstoepassing was, dat redelijkerwijs niet op nakoming mocht worden gerekend.
27. De rechtbank overweegt dat de compensatieregeling is neergelegd in het Verdrag. De consequentie dat in dat geval geen recht bestaat op een doorschuifbeschikking is geregeld in het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting. Daarmee is het een zeer specifieke regeling, welke afwijkt van regelingen in andere belastingverdragen. Bovendien was mr. [H] , de functionaris die de brief van 8 december 2016 geschreven heeft behandelfunctionaris IH Buitenland, derhalve een specialist op dit terrein, kennelijk zelf niet op de hoogte van de compensatieregeling. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een situatie dat een toezegging zo duidelijk in strijd met een juiste wetstoepassing is, dat redelijkerwijs niet op nakoming mocht worden gerekend.
28. Verweerder heeft zich vervolgens ter zitting nog op het standpunt gesteld dat verweerder de toezegging in ieder geval bij brief van 1 februari 2018 heeft herroepen en dat dit zijn weerslag heeft gekregen in de aanslag IB/PVV 2016 van 26 oktober 2018.
29. De rechtbank overweegt dat een toezegging, indien deze berust op een vergissing, herroepen mag worden. Dat dient dan wel onverwijld en onmiskenbaar duidelijk te geschieden (vergelijk het arrest van de Hoge Raad 14 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6200 ). Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het enkele tijdsverloop tussen 8 december 2016 en 1 februari 2018 geen sprake van een onverwijlde herroeping. 30. Gelet op het vorenoverwogene mocht eiser er gerechtvaardigd op vertrouwen dat verweerder met het opleggen van de definitieve aanslag IB/PVV 2016 een doorschuifbeschikking ter hoogte van € 32.369 zou vaststellen. Het beroep van eiser dient derhalve gegrond te worden verklaard.
31. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De gemachtigde heeft daarop geen aanspraak gemaakt.