ECLI:NL:RBNHO:2020:1245

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
15/104910-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte voor poging tot uitlokking van moord in detentie

Op 20 februari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot uitlokking van (medeplichtigheid aan) moord. De verdachte zou in de Penitentiaire Inrichting (PI) een medegedetineerde hebben benaderd met de bedoeling om zijn ex-vrouw en een kennis van haar te laten vermoorden. De medegedetineerde heeft echter de politie ingeschakeld, wat leidde tot de aanhouding van de verdachte. De rechtbank heeft de verklaring van de medegedetineerde in beginsel als betrouwbaar beschouwd, maar vond deze niet concreet genoeg om de intenties van de verdachte te onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er te veel twijfel bestond over de precieze bedoelingen van de verdachte, waardoor niet kon worden bewezen dat hij daadwerkelijk heeft geprobeerd de medegedetineerde uit te lokken tot moord. De verdachte is daarom vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit. De benadeelde partij, de ex-vrouw van de verdachte, heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar deze werd afgewezen omdat de rechtbank niet tot een veroordeling is gekomen. De rechtbank heeft ook het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.104910.19 (P)
Uitspraakdatum: 20 februari 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 februari 2020 in de zaak tegen:
[verdachte]
[geboortedatum 1] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [woonplaats]
thans gedetineerd in PI Rijnmond, De Schie, Rotterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.M. de Vries en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. W.C.J. Alberts, advocaat te Den Haag, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2017 tot en met 18 maart 2019 te Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, meermalen heeft gepoogd om [uitgelokte] door in artikel 47, eerste lid onder 2e, van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen, te weten door een belofte en/of het verschaffen van inlichtingen, te bewegen om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te vermoorden,
bestaande:
- die belofte in de toezegging tot het betalen, althans in het vooruitzicht stellen van een bedrag van €5000,-, althans van (een) geldbedrag(en) en/of
- het verschaffen van inlichtingen in het:
* verstrekken van twee (een geel en/of een wit briefje), althans een of meerdere briefje(s), met daarin de volgende informatie:
(op het gele briefje) [slachtoffer 1] , [adres] , tel: [telefoonnummer] , geboren: [geboortedatum 2] Auto [automerk] , [internetadres] , kenteken: [kenteken]
[slachtoffer 2] , [adres] , geboren [geboortedatum 2]
tel: [telefoonnummer] .
(op het witte briefje) [slachtoffer 1] , [adres] , website: [internetadres] , [telefoonnummer] ,
althans (telkens) informatie van gelijke aard en/of strekking;
( artikel 46a Wetboek van Strafrecht ) ( art 289 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2017 tot en met 18 maart 2019 te Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, meermalen heeft gepoogd om [uitgelokte] door in artikel 47, eerste lid onder 2e, van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen, te weten door een belofte en/of het verschaffen van inlichtingen, te bewegen om opzettelijk behulpzaam te zijn en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen tot/bij het vermoorden van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
bestaande:
- die belofte in de toezegging tot het betalen, althans in het vooruitzicht stellen van een bedrag van €5000,-, althans van (een) geldbedrag(en) en/of
- het verschaffen van inlichtingen in het:
* verstrekken van twee (een geel en/of een wit briefje), althans een of meerdere briefje(s), met daarin de volgende informatie:
(op het gele briefje) [slachtoffer 1] , [adres] , tel: [telefoonnummer] , geboren: [geboortedatum 2] . Auto [automerk] , [internetadres] , kenteken: [kenteken]
[slachtoffer 2] , [adres] , geboren [geboortedatum 2]
tel: [telefoonnummer]
(op het witte briefje) [slachtoffer 1] , [adres] , website [internetadres] , [telefoonnummer] ,
althans (telkens) informatie van gelijke aard en/of strekking
en bestaande:
- het behulpzaam zijn en/of het opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen uit het regelen van een 9mm wapen met patronen, althans het regelen van enig (vuur)wapen en/of munitie;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Het standpunt van de officier van justitie is dat de bewezenverklaring kan worden gebaseerd op de verklaring van de getuige [uitgelokte] (hierna: [uitgelokte] ), medegedetineerde van verdachte, welke getuige heeft verklaard dat verdachte hem heeft gevraagd of hij buiten mensen kende die voor geld de ex-partner van verdachte en een kennis van haar wilden vermoorden. De verklaring is volgens de officier van justitie betrouwbaar te achten en wordt ondersteund door briefjes met daarop onder meer de personalia van de beoogde slachtoffers, geschreven door verdachte en in het bezit van de getuige. Het alternatieve scenario van verdachte ten aanzien van deze briefjes is niet aannemelijk, aldus de officier van justitie. Voorts wordt de verklaring van [uitgelokte] ondersteund door het telefonisch contact dat [uitgelokte] met een van de beoogde slachtoffers heeft gehad om hen te waarschuwen, welk contact is bevestigd door het betreffende beoogde slachtoffer.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht gevorderd, inhoudende een contactverbod met aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een locatieverbod voor diens woonomgevingen (provincies Zuid-Holland en Utrecht) gedurende een periode van 5 jaren, waarbij voor iedere overtreding een vervangende hechtenis van 14 dagen moet worden bepaald.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Verdachte ontkent ten stelligste dat hij in detentie op enig moment de wens heeft gehad en zou hebben geuit zijn ex-vrouw en haar vriendin te (laten) vermoorden. Met betrekking tot de briefjes met persoonsgegevens van zijn ex-vrouw en haar vriendin heeft verdachte verklaard deze al tijdens zijn detentie in Vught met geheel andere bedoelingen heeft geschreven en dat hij deze nooit aan [uitgelokte] heeft gegeven.
De verklaring van verdachte staat daarmee lijnrecht tegenover de belastende verklaring van getuige [uitgelokte] . De verklaringen van [uitgelokte] bevatten echter naar het standpunt van de verdediging zoveel tegenstrijdigheden en discrepanties, dat de verklaring als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt en daardoor niet gebruikt kan worden voor het bewijs.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat als de rechtbank van oordeel is dat de verklaring van [uitgelokte] kan worden gebruikt voor het bewijs, hieruit enkel volgt dat verdachte hem zou hebben benaderd om een wapen te regelen voor € 5.000,-. Hiermee is echter nog geen belofte gedaan waarmee gepoogd zou zijn [uitgelokte] uit te lokken om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te vermoorden. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat indien ervan wordt uitgegaan dat verdachte [uitgelokte] heeft gevraagd een wapen te regelen, verdachte evenmin veroordeeld kan worden voor de subsidiair tenlastegelegde poging tot uitlokking van medeplichtigheid aan moord nu daarvoor het verband te ver verwijderd is.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid getuige [uitgelokte]
De rechtbank zal allereerst moeten oordelen, mede gelet op het verweer van de raadsvrouw, of de verklaringen van [uitgelokte] voldoende betrouwbaar zijn om aangemerkt te kunnen worden als wettig bewijsmiddel.
[uitgelokte] heeft op 21 maart 2019 en 15 mei 2019 als getuige een verklaring afgelegd bij de politie. Op 15 november 2019 heeft [uitgelokte] nogmaals een verklaring afgelegd, ditmaal bij de rechter-commissaris. Uit de verklaringen volgt – kort gezegd – dat [uitgelokte] verdachte heeft ontmoet in de Penitentiaire Inrichting (hierna: PI) Zuyderbos te Heerhugowaard, dat verdachte aan [uitgelokte] heeft verteld dat hij zijn ex-vrouw en diens vriendin wilde vermoorden, dat verdachte bij hem geïnformeerd heeft of hij niet nog mensen kende die dit wilde doen en of hij, [uitgelokte] , een wapen kon regelen voor € 5.000,-.
Hoewel de rechtbank, net als de raadsvrouw, op een aantal punten in de verschillende verklaringen van de getuige inconsistenties signaleert, zijn deze inconsistenties naar het oordeel van de rechtbank niet van dusdanige aard en/of ernst dat zij tot de conclusie moeten leiden dat de gehele verklaring van de getuige als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt. Bovendien acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat [uitgelokte] gelogen zou hebben uit wraak omdat verdachte voor hem geen drugs binnen de PI wilde brengen, zeer onaannemelijk. [uitgelokte] heeft in dat kader verklaard dat hij verdachte daarvoor helemaal niet nodig heeft en dat ze in de PI weten dat hij blowt. Bovendien is het een publiek geheim dat drugs op diverse wijzen binnen de muren van een PI verkrijgbaar zijn.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de verklaringen van [uitgelokte] in beginsel bruikbaar zijn als bewijsmiddel.
Voldoende wettig en overtuigend bewijs?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of in het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte geprobeerd heeft een ander uit te lokken om zijn ex-vrouw [slachtoffer 1] en haar vriendin [slachtoffer 2] te vermoorden, althans heeft geprobeerd een ander uit te lokken daaraan medeplichtig te zijn. Daarbij dient voorop te worden gesteld dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige, zoals bepaald in het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering. Dit voorschrift betreft de tenlastelegging in haar geheel en niet een onderdeel daarvan. Vereist is dat de verklaring van de getuige voldoende wordt ondersteund door bewijsmateriaal uit een andere bron, hetgeen het geval zal zijn als het verband tussen die verklaring en de overige bewijsgronden niet te ver verwijderd is.
In het dossier bevinden zich, naast de drie verklaringen van [uitgelokte] , kopieën van een tweetal briefjes (een gele en een witte) die bij [uitgelokte] in bezit waren. Op het gele briefje staan enkele persoonsgegevens van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zoals het adres, geboortedatum, telefoonnummer en het kenteken van de auto van [slachtoffer 1] en op het witte briefje persoonsgegevens van alleen [slachtoffer 1] . Volgens [uitgelokte] heeft verdachte deze briefjes aan hem gegeven in verband met zijn wens om de vrouwen te vermoorden. Verdachte heeft erkend deze briefjes te hebben geschreven. Bovendien kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 2] op enig moment is gebeld door [uitgelokte] , volgens laatstgenoemde ‘om haar te waarschuwen’. In dat telefoongesprek is door [uitgelokte] geïnformeerd naar [slachtoffer 1] en is vervolgens door [slachtoffer 2] de verbinding verbroken.
De rechtbank is op grond van voorgaande van oordeel dat er aanwijzingen zijn dat verdachte met [uitgelokte] heeft gesproken over zijn ex-vrouw en diens vriendin en dat daarin ideeën met betrekking tot een vorm van wraak ter sprake zijn geweest, kennelijk omdat verdachte de door zijn ex-vrouw gewenste scheiding en haar veronderstelde relatie met [slachtoffer 2] niet kon accepteren. Voor een bewezenverklaring van een poging tot uitlokking in de zin van artikel 46a van het Wetboek van Strafrecht, is echter meer vereist en dient in de onderhavige zaak de vraag te worden beantwoord of verdachte daadwerkelijk heeft geprobeerd om [uitgelokte] te bewegen, door middel van een belofte en/of het verschaffen van inlichtingen, de vrouwen van het leven te beroven dan wel hieraan medeplichtig te zijn. Hiervoor dient naar het oordeel van de rechtbank een dusdanig concreet plan te hebben bestaan, dat geen twijfel kan bestaan over de bedoelingen van verdachte.
Hoewel de rechtbank, zoals hiervoor reeds overwogen, de verklaring van [uitgelokte] , mede gelet op de door hem overgelegde briefjes, in beginsel betrouwbaar acht, is die verklaring te weinig concreet en op een aantal belangrijke punten te onduidelijk, om daarin een dergelijk concreet plan te lezen. Uit de verklaringen van [uitgelokte] bij de politie volgt immers niet duidelijk wat nu precies de bedoeling van verdachte naar [uitgelokte] toe was: heeft verdachte geïnformeerd bij [uitgelokte] of hij mensen kende die de vrouwen van het leven zouden kunnen beroven? Heeft verdachte aan [uitgelokte] verzocht om die mensen daadwerkelijk te benaderen? Of heeft verdachte aan [uitgelokte] verzocht, al dan niet via anderen, een wapen te regelen voor € 5.000,- dat verdachte zelf zou hanteren? Pas in het derde en laatste verhoor van [uitgelokte] , bij de rechter-commissaris, verklaart [uitgelokte] dat hij door verdachte expliciet gevraagd is om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, hetgeen echter moeilijk te rijmen valt met de omstandigheid dat [uitgelokte] – naar eigen zeggen – nog tot 2021 gedetineerd is. Daarnaast verklaart [uitgelokte] een aantal keer dat ook medegedetineerden door verdachte zouden zijn benaderd met eenzelfde verzoek, hetgeen de twijfel van de rechtbank over de mate van concreetheid van het plan met betrekking tot de rol van [uitgelokte] doet vergroten. Een en ander kan op basis van het huidige dossier verder niet worden geverifieerd dan wel gefalsificeerd nu hiernaar geen nader onderzoek is gedaan.
De vermeend door verdachte gedane belofte (geldbedrag), dan wel gegeven inlichtingen (briefjes met gegevens), ondersteunen de concreetheid van het plan voorts niet.
Het geldbedrag dat volgens [uitgelokte] door verdachte zou zijn genoemd, te weten € 5.000,-, lijkt in alle verklaringen te zien op het regelen van/ de prijs voor een wapen, niet als expliciete beloning voor het doden van de vrouwen. De rechtbank overweegt daarbij bovendien dat een beloning van € 5.000,- voor het laten vermoorden van twee personen zeer onaannemelijk lijkt.
Uit de bedoelde briefjes met persoonsgegevens kan niet zonder meer worden afgeleid met welk doel verdachte die briefjes heeft geschreven en of hij ze bewust aan [uitgelokte] heeft gegeven. Ook uit de verklaringen van [uitgelokte] wordt niet duidelijk met welke bedoeling deze briefjes zouden zijn gegeven en op welke wijze deze [uitgelokte] zouden hebben moeten bewegen tot het begaan van een moord. In ieder geval lijken de briefjes niet instrumenteel voor het regelen van een wapen.
Gelet op al het voorgaande heeft de rechtbank te veel twijfel over de concrete intenties van verdachte en heeft zij uiteindelijk niet de overtuiging bekomen dat verdachte daadwerkelijk [uitgelokte] heeft willen uitlokken tot (medeplichtigheid aan) moord op zijn ex-vrouw [slachtoffer 1] en diens vriendin [slachtoffer 2] . Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.

4.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.000,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, voorzitter,
mrs. M.E. Allegro en E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 februari 2020.