ECLI:NL:RBNHO:2020:11900

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
C/15/296162 / HA ZA 19-729
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over onrechtmatige hinder door grondwerkzaamheden en coniferen nabij erfgrens

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, betreft het een burengeschil tussen twee partijen, [eiser] en [gedaagde], over vermeende onrechtmatige hinder. [eiser] is eigenaar van een perceel met woning en heeft een grote schuur gebouwd nabij de erfgrens met het perceel van [gedaagde]. [gedaagde] heeft in 2013 het naastgelegen perceel gekocht en heeft daar in 2019 grootschalige grondwerkzaamheden laten uitvoeren. [eiser] vordert dat de rechtbank verklaart dat de huidige feitelijke toestand van het perceel van [gedaagde] onrechtmatige hinder oplevert voor zijn perceel, en dat de coniferen die zich binnen de in artikel 5:42 BW gestelde grens van 2 meter van de erfgrens bevinden, onrechtmatig zijn.

De rechtbank heeft de procedure in verschillende stappen doorlopen, waaronder een dagvaarding, conclusie van antwoord, en een mondelinge behandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de coniferen door [eiser] zelf zijn geplaatst en dat er geen sprake is van onrechtmatige hinder. Wat betreft de grondwerkzaamheden heeft de rechtbank geoordeeld dat, hoewel het perceel van [gedaagde] is opgehoogd, [eiser] niet heeft aangetoond dat dit onrechtmatige hinder voor hem oplevert. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan op 28 oktober 2020 door mr. J.H. Gisolf, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen onrechtmatige situatie is ontstaan door de werkzaamheden van [gedaagde] en dat de coniferen niet onrechtmatig zijn geplaatst. De kosten van de procedure zijn aan [eiser] opgelegd, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/296162 / HA ZA 19-729
Vonnis van 28 oktober 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.J. de Boer te Hoorn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. I.N.A. Denninger te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 november 2019;
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 26 februari 2020;
  • het proces-verbaal van bezichtiging en mondelinge behandeling van 17 juni 2020;
  • de akte van [eiser] tevens houdende wijziging van eis;
  • de akte van depot van 15 juli 2020 van [eiser] ;
  • de antwoordconclusie van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is sinds 1999 eigenaar van het perceel met woning en opstallen gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats] , kadastraal bekend als de percelen [percelen 1] (hierna: het perceel [adres 1] ).
2.2.
[gedaagde] is in 2013 eigenaar geworden van het naastgelegen perceel met woning aan de [adres 2] te [woonplaats] , kadastraal bekend als de percelen [percelen 2] (hierna: het perceel [adres 2] ). [gedaagde] heeft dit perceel in oktober 2019 verkocht en op 15 januari 2020 in eigendom overgedragen aan een zekere [naam] .
2.3.
Voordat de percelen [adres 1] en [adres 2] in verschillende handen kwamen, waren de percelen eigendom van de familie [S.] (hierna: [S.] ). [S.] woonde in de huidige woning van [eiser] . [eiser] werkte destijds voor [S.] , onder andere in de tuin. [S.] heeft circa 20 jaar geleden op perceel [adres 2] een nieuwe woning laten bouwen en is daar gaan wonen. Het perceel [adres 1] heeft [S.] verkocht en geleverd aan [eiser] die daar is gaan wonen.
2.4.
Tegen of nabij de erfgrens tussen de percelen [adres 1] en [adres 2] heeft [eiser] een grote schuur gebouwd. Om het uitzicht vanuit zijn woning op de schuur te beperken, heeft [S.] naast de schuur van [eiser] beplanting, waaronder drie coniferen, aangebracht op zijn perceel. Die coniferen staan op circa 40 centimeter van de erfgrens.
2.5.
Nadat [gedaagde] de eigendom van perceel [adres 2] had verkregen, heeft zij op haar perceel grootschalige grondwerkzaamheden laten uitvoeren. Daarbij is in ieder geval aan de voorkant van het perceel (gezien vanaf de openbare weg) split (breuksteen) gelegd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na wijziging van eis, dat de rechtbank, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de huidige feitelijke toestand waarbij het perceel [adres 2] is verhoogd en hoger is dan het buurperceel, [adres 1] zonder dat een keerwand is aangebracht, onrechtmatige hinder oplevert voor perceel [adres 1] althans dat de feitelijke toestand van perceel [adres 2] ten opzichte van perceel [adres 1] onrechtmatig is, met bepaling dat deze onrechtmatige toestand dient te worden opgeheven;
II. voor recht verklaart dat de bomen (coniferen) zich bevinden binnen de in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek (BW) gestelde grens van 2 meter van de erfgrens en dat dit onrechtmatig is, althans dat de bomen onrechtmatige hinder opleveren, met bepaling dat deze onrechtmatige situatie dient te worden opgeheven,
onder veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag, verkort en zakelijk weergegeven, dat [gedaagde] kort nadat zij op perceel [adres 2] kwam wonen grondwerkzaamheden op haar perceel heeft laten uitvoeren. Aan de voorzijde van het perceel is zand afgegraven en die is aan de achterzijde van het perceel opgebracht. Aan de voorzijde is een dikke laag puinkorrel aangebracht met daarop een grindlaag die, in tegenstelling tot het zand, niet waterdoorlatend is. Door de grondwerkzaamheden is het perceel [adres 2] opgehoogd. De uitstroom van water is verlegd naar het perceel van [eiser] . Daardoor stroomt veel meer water (en ook modder en grind) vanaf het perceel van [gedaagde] naar het perceel van [eiser] .
De rechtsvoorganger van [gedaagde] heeft ter hoogte van de schuur van [eiser] drie coniferen geplaatst op ongeveer 40 centimeter van de erfgrens. Inmiddels zijn die coniferen 5 tot 7 meter hoog. De wortels van de coniferen zullen de fundering van de schuur van [eiser] ondermijnen. Bovendien schrapen de takken van de coniferen tegen de wand van de schuur. Dit zal schade toebrengen aan die wand. Door het lawaai van de tegen de wand slaande en schrapende takken ontstaat lawaai in de schuur. Daarvan hebben de zich in die schuur bevindende paarden last.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Akte niet-dienen

4.1.
De rechtbank gaat eerst in op hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd over de akte niet-dienen die aan [eiser] was verleend en die vervolgens door de rolrechter is teruggedraaid. Volgens [gedaagde] kan slechts op een akte niet-dienen worden teruggekomen bij gemotiveerd vonnis en is daarvan hier geen sprake. De laatstgenomen akte van [eiser] zou daarom buiten beschouwing moeten blijven, aldus [gedaagde] .
4.2.
Dat standpunt is onjuist. De rolrechter heeft in deze zaak beslist dat de akte niet-dienen moet worden teruggedraaid en heeft de akte van [eiser] toegestaan. Het ligt nu niet ter beoordeling voor of die beslissing terecht is. Daar voegt de rechtbank ten overvloede aan toe dat de akte niet-dienen is verleend naar aanleiding van een administratieve vergissing van de rechtbank. Anders dan bij het verlenen van de akte niet-dienen werd verondersteld, had [eiser] de betreffende akte wel genomen. Deze was echter binnen de rechtbank niet op de daarvoor bestemde plaats terecht gekomen. De akte niet-dienen was daarom ten onrechte verleend.
Vordering tegen niet-eigenaar
4.3.
Volgens [gedaagde] wist [eiser] bij het uitbrengen van de dagvaarding dat het perceel van [gedaagde] was verkocht. Het perceel is inmiddels geleverd aan [naam] . De vordering van [eiser] moet daarom worden afgewezen, aldus [gedaagde] .
4.4.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Vast staat dat [gedaagde] ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding nog eigenaar was van het perceel waarop de (oorspronkelijke en huidige) vorderingen betrekking hebben. Weliswaar is [gedaagde] niet langer eigenaar en kan dat gevolgen hebben voor de uitvoerbaarheid van veroordelingen door [gedaagde] , bijvoorbeeld een gebod tot het verrichten van bepaalde werkzaamheden, maar dat neemt niet weg dat [eiser] toch belang kan hebben bij bepaalde vorderingen. Dat geldt hier te meer omdat [eiser] niet langer vordert dat [gedaagde] bepaalde werkzaamheden op perceel [adres 2] uitvoert maar verklaringen voor recht vraagt. Verder is tijdens de mondelinge behandeling van de zaak gebleken dat tussen [gedaagde] en de nieuwe eigenaren van perceel [adres 2] afspraken zijn gemaakt over de eventuele uitkomst van deze procedure.
De coniferen
4.5.
Krachtens artikel 5:42 BW is het niet geoorloofd is binnen, in dit geval, twee meter van de grenslijn van eens anders erf bomen, heesters of heggen te hebben, tenzij de eigenaar daartoe toestemming heeft gegeven of dat erf een openbare weg of een openbaar water is.
4.6.
De rechtbank overweegt dat de coniferen op het perceel [adres 2] weliswaar staan binnen de bedoelde grens 5:42 BW, maar dat de in het eerste lid genoemde uitzondering daarop van toepassing is. Onbetwist heeft [gedaagde] namelijk aangevoerd dat [eiser] de coniferen daar zelf voor de oorspronkelijke eigenaar [S.] heeft geplaatst. In ieder geval kan worden aangenomen dat zij daar met de toestemming van [eiser] zijn geplaatst. De coniferen stonden en staan daar dus niet onrechtmatig.
4.7.
Dat desondanks sprake zou zijn van onrechtmatige hinder door de coniferen, blijkt niet uit hetgeen [eiser] heeft aangevoerd. [eiser] heeft immers tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het snoeien van de coniferen prima is. Kennelijk zijn de klachten van [eiser] over het schrapen van de coniferen tegen de wand van de schuur daarmee voldoende opgelost. Wel houdt [eiser] het bezwaar dat de coniferen doorwortelen als gevolg waarvan de kans bestaat dat op termijn schade aan zijn schuur ontstaat. Dat probleem doet zich echter (nog) niet voor, zo leidt de rechtbank uit de verklaring van [eiser] af. Dat dit probleem zich mogelijk in de toekomst gaat voordoen, maakt niet dat de plaatsing van de coniferen onrechtmatig jegens [eiser] is.
Verhoging perceel [adres 2]
4.8.
Het tweede en grootste geschilpunt tussen partijen is of [gedaagde] door de grondwerkzaamheden op haar (voormalige) perceel onrechtmatig hinder aan [eiser] veroorzaakt en in het bijzonder of daardoor het perceel [adres 2] onrechtmatig afwatert op perceel [adres 1] .
4.9.
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
  • Volgens artikel 5:37 BW mag de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens 6:162 BW onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun.
  • Volgens artikel 5:38 BW moeten lagere erven het water ontvangen dat van hoger gelegen erven van nature afloopt.
  • Artikel 5:39 BW bepaalt dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder mag toebrengen door wijziging te brengen in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over zijn erf stromend water of van het grondwater, dan wel door gebruik van water dat zich op zijn erf bevindt en in open gemeenschap staat met het water op eens anders erf.
4.10.
In de kern verwijt [eiser] [gedaagde] dat zij het perceel [adres 2] zodanig heeft opgehoogd en de bodemstructuur daarvan heeft gewijzigd dat daardoor de natuurlijke loop van de afwatering is gewijzigd en er meer water afwatert op het perceel van [eiser] dan voorheen. Daardoor ondervindt [eiser] hinder. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft [eiser] een tweetal hoogtekaarten van de percelen overgelegd (een met de situatie in 2011 en een met de situatie in 2016). [eiser] heeft verder een aantal foto’s overgelegd en een viertal video-opnamen.
De rechtbank gaat ervan uit dat de hoogtekaart uit 2011 de situatie aangeeft zoals die was voordat de grondwerkzaamheden door [gedaagde] plaatsvonden en die uit 2016 de situatie na bedoelde werkzaamheden.
4.11.
Uit de genoemde bescheiden aangevuld met haar eigen waarnemingen ter plaatse leidt de rechtbank af dat het vrijwel het gehele perceel [adres 2] thans hoger ligt dan het perceel [adres 1] . Aan de voorzijde was dit in 2011 ook al het geval. De hoogtekaart uit 2011 kleurt aan de voorzijde van perceel [adres 2] ter hoogte van de erfgrens met het perceel [adres 1] deels geel, deels groen en deels rood. Aan de andere zijde van de erfgrens, dus op perceel [adres 1] , kleurt de hoogtekaart overwegend blauw. Slechts in de buurt van de openbare weg kleurt de hoogtekaart daar groen. Hieruit kan worden afgeleid dat het perceel [adres 1] aan de voorzijde ook al in 2011 lager lag dan perceel [adres 2] en dat perceel [adres 2] - waarschijnlijk vooral bij overvloedige regenval - deels afwaterde op perceel [adres 1] . Dat dit door het ophogen van perceel [adres 2] anders is geworden, is niet aannemelijk. Wel is aannemelijk dat door het aanbrengen van puinkorrels met daarop split de waterdoorlatendheid op het perceel [adres 2] is verminderd en dat daardoor bij een bepaalde hoeveelheid regenval meer water naar perceel [adres 1] stroomt dan voor de grondwerkzaamheden. Uit hetgeen [eiser] heeft aangevoerd, blijkt echter niet dat daardoor hinder ontstaat.
4.12.
Uit de door [eiser] overgelegde foto’s en video-opnamen blijkt namelijk wel dat er bij regen enig water op zijn perceel stroomt en dat dit tegen de erfgrens leidt tot plasvorming op het perceel [adres 1] , maar niet gebleken is en [eiser] heeft daartoe ook niets concreets aangevoerd, dat het water van daar verder zijn perceel op stroomt. Mede gelet op de matige staat van onderhoud van het perceel van [eiser] kan deze beperkte hoeveelheid water niet worden gezien als hinder voor [eiser] .
4.13.
Meer naar achteren op de beide percelen, tot circa halverwege de schuur op het erf [adres 1] , geldt (net als aan de voorzijde) dat perceel [adres 2] al hoger lag dan perceel [adres 1] . Gelet op de wijze waarop het perceel in de richting van perceel [adres 1] afloopt, is aannemelijk dat het perceel [adres 2] ook daar al voor de grondwerkzaamheden deels afwaterde op perceel [adres 1] . Dat dit door de grondwerkzaamheden is gewijzigd, blijkt ook hier niet uit hetgeen [eiser] heeft aangevoerd.
4.14.
Slechts vanaf ongeveer halverwege de schuur van [eiser] tot aan de achterzijde van de beide percelen, ziet de rechtbank een relevante verandering van de hoogte van het perceel [adres 2] ten gevolge van de grondwerkzaamheden. In 2011 liep het perceel [adres 2] ook hier af in de richting van perceel [adres 1] . Echter, uit de hoogtekaart van 2011 blijkt dat de beide percelen bij de erfgrens min of meer op gelijke hoogte lagen. Op beide percelen kleurt de hoogtekaart blauw. Dat is op de hoogtekaart uit 2016 anders. Na de grondwerkzaamheden kleurt het perceel [adres 2] bij de erfgrens groen terwijl het perceel [adres 1] onverminderd blauw kleurt. Daaruit kan worden afgeleid dat perceel [adres 2] nu meer zal afwateren op perceel [adres 1] dan voor de grondwerkzaamheden.
Dat dit voor (het perceel van) [eiser] hinder veroorzaakt, blijkt echter niet uit hetgeen hij daarvoor heeft aangevoerd. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hierover onder 4.12 heeft overwogen.
4.15.
Nog daargelaten de vraag of [gedaagde] destijds ter plaatse drainage heeft aangebracht, is de rechtbank daarom van oordeel dat van onrechtmatig handelen van [gedaagde] geen sprake is. Dat er op enkele plekken bij de erfgrens wat korreltjes split op het perceel [adres 1] terecht komen, kan gelet op de beperkte hoeveelheid daarvan evenmin als onrechtmatige hinder jegens [eiser] worden beschouwd.
Conclusie
4.16.
De conclusie van het voorgaande is dat er van de situatie op het perceel [adres 2] niet onrechtmatig jegens [eiser] is. De vorderingen van [eiser] worden daarom afgewezen. Aan verdere bewijslevering, waaronder een eventueel te houden deskundigenonderzoek, komt de rechtbank niet toe.
4.17.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank zal daarbij aansluiten bij het gebruikelijke liquidatietarief. Er is geen aanleiding [eiser] te veroordelen in de daadwerkelijk proceskosten. Dat de vordering van [eiser] evident ongegrond was, is niet gebleken. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 297,00
- salaris advocaat
1.357,50(2,5 punt × tarief € 543,00)
Totaal € 1.654,50

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.654,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2020. [1]

Voetnoten

1.type: JG