ECLI:NL:RBNHO:2020:11859

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
8188091 \ CV EXPL 19-9008
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over eigendom erfafscheiding en overhangende beplanting

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, betreft het een burengeschil tussen twee partijen over de eigendom van een haag en de gevolgen van het snoeien van deze haag. De eisers, een echtpaar wonende te [woonplaats 1], hebben de gedaagde, die in [woonplaats 2] woont, aangeklaagd over de eigendom van de haag die op hun perceel staat. De kantonrechter heeft eerder een tussenvonnis gewezen op 15 april 2020, waarin partijen werden verzocht om zich uit te laten over de erfgrens en de actuele stand van zaken. De eisers hebben hun vorderingen gehandhaafd en bewijsstukken overgelegd, terwijl de gedaagde zijn beroep op verjaring heeft ingetrokken en de ligging van de erfgrens heeft erkend.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de haag eigendom is van de eisers en dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door de haag zonder toestemming te snoeien, wat heeft geleid tot schade. De eisers hebben een schadevergoeding van € 1.865,80 gevorderd, welke door de kantonrechter is toegewezen. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat de gedaagde niet gerechtigd is om de haag te verwijderen, omdat hij deze zelf heeft aangeplant en daarmee zijn goedkeuring heeft gegeven aan de huidige situatie.

In reconventie heeft de gedaagde gevorderd dat de eisers de betimmering aan zijn muur zouden verwijderen, wat de kantonrechter heeft toegewezen, omdat deze betimmering inbreuk maakt op het eigendomsrecht van de gedaagde. De kantonrechter heeft geoordeeld dat beide partijen in bepaalde opzichten in het ongelijk zijn gesteld en heeft bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8188091 \ CV EXPL 19-9008
Uitspraakdatum: 2 september 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser]

wonende te [woonplaats 1]
2. [eiseres]
wonende te [woonplaats 1]
eisers in conventie
gedaagden in reconventie
gezamenlijk verder te noemen: [eisers]
gemachtigde: M.T.M. Fluitman (Precise and Wise Juristen), Hoogkarspel
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde in conventie
eiser in reconventie
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Op 15 april 2020 heeft de kantonrechter een tussenvonnis gewezen. Naar aanleiding van dat tussenvonnis heeft [eisers] de conclusie van repliek tevens antwoord in reconventie genomen. Vervolgens heeft [eisers] een stuk genaamd “Correctie op conclusie van repliek” ingediend. Daarna heeft [gedaagde] de conclusie van dupliek in conventie/repliek in reconventie genomen. Ten slotte heeft [eisers] de conclusie van dupliek in reconventie ingediend.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Voor de feiten, de vorderingen en het verweer zoals ingesteld en gevoerd tot 15 april 2020, verwijst de kantonrechter naar het tussenvonnis van 15 april 2020. De inhoud van dat vonnis wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
2.2.
De vorderingen en de tegenvorderingen zullen hierna gezamenlijk worden behandeld.
2.3.
Bij het tussenvonnis van 15 april 2020 heeft de kantonrechter partijen onder meer verzocht om zich uit te laten over de actuele stand van zaken ten aanzien van de erfgrens en of zij alle vorderingen op dat punt handhaven. Beide partijen hebben de rechtbank bericht dat de situatie ongewijzigd is. [eisers] heeft zijn vorderingen gehandhaafd. [eisers] heeft zoals verzocht een kleurenafdruk van een ‘Relaas van bevindingen van de Gemeente [gemeente] van 3 maart 2020’ overgelegd. Hij heeft hierbij de volgende toelichting gegeven:
“Op het Relaas van bevindingen, blad 2 is de erfgrens weergegeven in een rode streepjeslijn (“onz”). Deze ligt 0,15 m vanaf de onafgewerkte muur van woning nr. 2. (De fundering steekt 0,11 m. uit de muur van de woning (zie foto op de tweede bijlage) en bevindt zich dus nog geheel op het perceel van [adres 2] .).
Boven de erfgrenslijn ziet u grijze doorgetrokken lijntjes tussen groene punten en aangeduid met de letters “h”. Deze lijntjes geven de positie van dehaag. De groene punten zijn meetpunten die liggen in het hart van de stammen van de coniferen.
Zoals u ziet ligt de haag geheel op het perceel nummer 1.”
[eisers] is zoals door de kantonrechter in het tussenvonnis verzocht ingegaan op de artikelen 5:36 en 5:62 BW.
2.4.
[gedaagde] heeft vervolgens:
  • zijn beroep op verjaring ingetrokken;
  • de ligging van de erfgrens op 15 cm uit de muur van de berging en carport erkend;
  • erkend dat de haag van [eisers] is.
Verder heeft [gedaagde] zes “nadere stellingen” ingenomen, die deels een eiswijziging in reconventie impliceren:
[gedaagde] vordert thans verwijdering van de haag inclusief de wortels op het perceel van [gedaagde] door [eisers] met herstel van schade, zoals van de bestrating, omdat de haag in strijd met het burenrecht binnen 50 cm uit de erfgrens staat;
de vordering van [eisers] tot vergoeding van schade aan de haag moet worden afgewezen omdat deze er in strijd met het recht staat omdat de haag niet de gezamenlijke erfgrens is;
[gedaagde] vordert vaststelling bij vonnis dat de betimmering van de berging door natrekking eigendom is van [gedaagde] ;
dat aan [eisers] wordt opgelegd dat de betimmering binnen drie maanden na dit vonnis verwijderd is;
in het geval [eisers] niet verplicht wordt tot verwijdering, vordert [gedaagde] dat hij de betimmering mag verwijderen met betreding van het perceel van [eisers] ;
[gedaagde] vordert dat bij vonnis wordt bepaald dat hij schuttingen mag laten plaatsen onder verwijdering van de boven zijn perceel aanwezige beplanting van [eisers]
2.5.
[eisers] heeft vervolgens gesteld dat het nieuwe verweer van [gedaagde] dat de haag onrechtmatig dicht bij de erfgrens staat, geen doel treft aangezien [gedaagde] bij conclusie van antwoord heeft aangevoerd dat hij de haag zelf heeft aangeplant.
Haag
2.6.
De kantonrechter overweegt dat tussen partijen niet langer in geschil is dat de haag op het perceel van [eisers] staat en dat deze eigendom is van [eisers]
2.7.
Gezien het voorgaande is de door [eisers] gevorderde verklaring voor recht dat de haag volledig zijn eigendom is (de vordering zoals in het tussenvonnis onder 3.1. onder I vermeld), toewijsbaar. De tegenvordering van [gedaagde] (in het tussenvonnis onder 4.2. onder 1 vermeld) zal worden afgewezen.
2.8.
[eisers] vordert op grond van artikel 6:162 BW een bedrag van € 1.865,80 aan schadevergoeding aangezien [gedaagde] de haag zonder zijn toestemming en aanmaning ex artikel 5:44 lid 1 BW heeft gesnoeid, met schade tot gevolg (tussenvonnis, 3.1. sub II). [gedaagde] heeft hiertegen – voor zover thans nog relevant – ingebracht dat hij de haag aan zijn kant mocht snoeien en dat dit noodzakelijk onderhoud betreft.
2.9.
De kantonrechter overweegt dat in artikel 5:44 lid 1 BW is bepaald dat indien een nabuur wiens beplantingen over het erf van een ander hangen, ondanks aanmaning van de eigenaar van dit erf, nalaat het overhangende te verwijderen, laatstgenoemde eigenaar eigenmachtig het overhangende kan wegsnijden en zich toe-eigenen.
Uit de als productie 4 bij dagvaarding overgelegde foto’s blijkt dat [gedaagde] een deel van de haag aan zijn kant zodanig heeft gesnoeid dat dit deel daar enkel nog uit kale stammen bestaat. Er is in geen groen meer aanwezig. [eisers] heeft gemotiveerd gesteld dat het tot aan de stam snoeien van coniferen afgeraden wordt, omdat er dan gaten ontstaan. Hij heeft verwezen naar door hem als productie 5 bij dagvaarding overgelegde teksten, afkomstig van twee verschillende websites. In de tekst afkomstig van www.haag-heg.nl staat: “Coniferen snoeien tot op de stam wordt zwaar afgeraden omdat ze dan niet meer uitlopen. De haag zal dan waarschijnlijk niet meer egaal vol en groen worden, omdat de gaten zich slecht herstellen.” In de tekst afkomstig van de website www.haagplanten.nl staat “Ook is het belangrijk om niet verder te snoeien dan het groene gedeelte van de conifeer. Snoeien we tot in het bruine deel, dan kunnen er gaten ontstaan. Deze zullen zich bijna niet meer herstellen.” Dat het zou gaan om “noodzakelijk onderhoud” zoals [gedaagde] (niet onderbouwd) heeft aangevoerd, valt hiermee niet te rijmen. Dat [gedaagde] schade aan de haag heeft veroorzaakt, staat daarmee naar het oordeel van de kantonrechter vast. [gedaagde] heeft de hoogte van de gevorderde schadevergoeding niet betwist, zodat het bedrag van € 1.865,80 toewijsbaar is. De als tegenvordering geformuleerde stelling van Janssen (zoals hiervoor onder 2.4. sub 2 vermeld) wordt verworpen.
2.10.
[eisers] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld om, op het moment dat [gedaagde] vindt dat de haag moet worden gesnoeid, [eisers] conform artikel 5:44 lid 1 BW eerst schriftelijk aan te manen om zelf tot snoeien over te gaan (zie het tussenvonnis onder 3.1. sub III). Uit artikel 5:44 lid BW volgt deze verplichting reeds. Dit betekent dat [eisers] geen belang heeft bij toewijzing van deze vordering. Hetzelfde geldt voor de tegenvordering van [gedaagde] , zoals in het tussenvonnis vermeld onder 4.2. sub 6. Deze vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
2.11.
De tegenvordering van [gedaagde] (in het tussenvonnis onder 4.2. onder 2, 1e deel vermeld) is gezien het voorgaande niet toewijsbaar.
2.12.
[gedaagde] vordert verwijdering van de haag inclusief de wortels op zijn perceel met herstel van schade, zoals aan de bestrating, omdat de haag volgens hem in strijd met het burenrecht binnen 50 cm uit de erfgrens staat. [eisers] heeft hiertegen ingebracht dat [gedaagde] in de conclusie van antwoord heeft geschreven dat hij de haag zelf heeft geplant, zodat hij hieraan zijn goedkeuring heeft gegeven. De kantonrechter constateert dat [gedaagde] in de conclusie van antwoord heeft geschreven: “In 1996 is op de rechte lijn tussen deze hoekpunten door gedaagde en de toenmalige bewoners van [adres 1] , dus op de erfgrens gezamenlijk een coniferenhaag aangeplant.” En: “Sinds 1996 hebben alle vorige bewoners deze erfafscheiding als zodanig in tact gelaten”. Aangezien [gedaagde] destijds kennelijk samen met zijn toenmalige buren de haag heeft geplant, kan hij zich er niet op beroepen dat de haag destijds is geplant op een afstand van minder dan 50 cm gemeten vanaf de erfgrens. Deze tegenvordering (zoals hiervoor onder 2.4. sub 1 vermeld) zal worden afgewezen.
Schutting/betimmering
2.13.
[eisers] beroept zich op een mondelinge afspraak met [gedaagde] op grond waarvan hij zijn schutting aan de muur van [gedaagde] mocht bevestigen. Aangezien [gedaagde] het bestaan van een dergelijke afspraak gemotiveerd betwist, lag het op de weg van [eisers] om de gestelde afspraak nader te onderbouwen. Dit heeft [eisers] naar het oordeel van de kantonrechter, door enkel verklaringen van zichzelf in het geding te brengen, onvoldoende gedaan. De ter zake door [eisers] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden afgewezen (de vordering zoals vermeld in het tussenvonnis onder 3.1. sub IV). Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
2.14.
[gedaagde] vordert vaststelling bij vonnis dat de betimmering aan zijn muur door natrekking eigendom is van [gedaagde] . [gedaagde] heeft hiervoor naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gesteld. Bovendien is deze vordering niet te rijmen met de hierna te bespreken vordering van [gedaagde] tot verwijdering van de betimmering. De vordering ten aanzien van natrekking (zoals hiervoor onder 2.4. onder 3 vermeld) zal worden afgewezen.
2.15.
[gedaagde] vordert dat [eisers] wordt veroordeeld om de betimmering te verwijderen (zie hiervoor onder 2.4. onder 4 en 5 en het tussenvonnis onder 4.2. sub 5). Hij stelt hiertoe dat [eisers] de betimmering heeft aangebracht in strijd met bouwregelgeving (er is sprake van brandgevaar en een omgevingsvergunning ontbreekt). Verder heeft [gedaagde] gesteld dat hij zijn recht wil uitoefenen om op zijn eigen grond (op 15 cm afstand van de muur van de berging en carport) een schutting te plaatsen.
2.16.
De kantonrechter overweegt dat [eisers] tegen deze vordering geen ander verweer heeft gevoerd dan dat partijen de hiervoor besproken afspraak hebben gemaakt. Vast staat dat de muur eigendom is van [gedaagde] en dat de schutting/betimmering op grond staat die aan [gedaagde] in eigendom toebehoort. Het aanbrengen van de betimmering door [eisers] is dan ook een inbreuk op het eigendomsrecht van [gedaagde] in de zin van artikel 6:162 lid 2 BW. De strekking van het bepaalde in artikel 6:162 BW is om de benadeelde zoveel mogelijk te brengen in de vroegere toestand, althans in de toestand die (vermoedelijk) zou bestaan, indien de onrechtmatige daad niet was gepleegd. Blijkens het bepaalde in artikel 6:103 BW is schadevergoeding in een andere vorm dan vermogensschade mogelijk. Die andere vorm van schadevergoeding kan onder andere bestaan uit feitelijk herstel. Naar het oordeel van de kantonrechter biedt de vastgestelde inbreuk op het eigendomsrecht van [gedaagde] voldoende grondslag voor feitelijk herstel, zodat de vordering tot verwijdering van de betimmering toewijsbaar is, als volgt.
Palen en boorgaten
2.17.
[eisers] vordert dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot het opheffen van de op het eigendomsrecht van [eisers] gemaakte inbreuk, door de geslagen palen zoals te zien op producties 2 en 3 bij de akte vermeerdering eis te verwijderen en verwijderd te houden. Tevens vordert [eisers] dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het stoppen met het boren van gaten in zijn tuin (zie het tussenvonnis onder 3.1. sub V en VI). [gedaagde] heeft hiertegen ingebracht dat hij alleen op zijn eigen perceel heeft gewerkt zonder dat van [eisers] te betreden. De tijdelijke hoekpalen heeft hij bovendien al op 19 januari 2020 verwijderd. Deze dienden enkel om verweer te kunnen voeren in deze procedure.
Aangezien [eisers] hierop vervolgens niet meer heeft gereageerd, acht de kantonrechter de beide vorderingen in het licht van de betwisting door [gedaagde] onvoldoende onderbouwd. Deze vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
Plaatsen schutting
2.18.
[gedaagde] vordert dat bij vonnis wordt bepaald dat hij op zijn eigen grond schuttingen mag plaatsen, met verwijdering van de boven zijn perceel aanwezige beplanting van [eisers] Ten aanzien van het verwijderen van aan [eisers] toebehorende beplanting, verwijst de kantonrechter naar hetgeen hiervoor ten aanzien van artikel 5:44 BW is overwogen. De rechten van [gedaagde] op dit punt blijken reeds uit dat artikel, zodat [gedaagde] geen belang heeft bij het gevorderde. Of het [gedaagde] is toegestaan om een schutting te plaatsen, kan de kantonrechter niet beoordelen. Het antwoord op die vraag moet worden bepaald aan de hand van specifiek voor zijn perceel geldende (bestuursrechtelijke) regelgeving. De kantonrechter heeft hierin geen inzicht. De tegenvorderingen ten aanzien van de schutting (zoals vermeld in het tussenvonnis onder 4.2. sub 2, 2e gedeelte, 3 en 4 en hiervoor onder 2.4. sub 6) zullen dan ook worden afgewezen.
2.19.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
3.1.
verklaart voor recht dat de haag, gelegen te ( [postcode] ) [plaats] aan het adres [adres 1] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , [kadastraalnummer 1] , zoals op de kadastrale tekening met een groene lijn is aangegeven in productie 9 bij dagvaarding, volledig eigendom is van [eisers] ;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [eisers] te betalen een bedrag van € 1.865,80 inzake veroorzaakte schade aan de haag;
3.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
3.4.
veroordeelt [eisers] om binnen 3 maanden na dit vonnis de betimmering van de berging te verwijderen;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in conventie en in reconventie
3.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter