In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, betreft het een burengeschil tussen twee partijen over de eigendom van een haag en de gevolgen van het snoeien van deze haag. De eisers, een echtpaar wonende te [woonplaats 1], hebben de gedaagde, die in [woonplaats 2] woont, aangeklaagd over de eigendom van de haag die op hun perceel staat. De kantonrechter heeft eerder een tussenvonnis gewezen op 15 april 2020, waarin partijen werden verzocht om zich uit te laten over de erfgrens en de actuele stand van zaken. De eisers hebben hun vorderingen gehandhaafd en bewijsstukken overgelegd, terwijl de gedaagde zijn beroep op verjaring heeft ingetrokken en de ligging van de erfgrens heeft erkend.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de haag eigendom is van de eisers en dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door de haag zonder toestemming te snoeien, wat heeft geleid tot schade. De eisers hebben een schadevergoeding van € 1.865,80 gevorderd, welke door de kantonrechter is toegewezen. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat de gedaagde niet gerechtigd is om de haag te verwijderen, omdat hij deze zelf heeft aangeplant en daarmee zijn goedkeuring heeft gegeven aan de huidige situatie.
In reconventie heeft de gedaagde gevorderd dat de eisers de betimmering aan zijn muur zouden verwijderen, wat de kantonrechter heeft toegewezen, omdat deze betimmering inbreuk maakt op het eigendomsrecht van de gedaagde. De kantonrechter heeft geoordeeld dat beide partijen in bepaalde opzichten in het ongelijk zijn gesteld en heeft bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.