ECLI:NL:RBNHO:2020:11826

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
8206410 / CV EXPL 19-9313
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van overwerkvergoeding en extra beloning in arbeidszaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 18 november 2020 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. T. Bouwman-Huisman, en de besloten vennootschap Peter Appel Transport, vertegenwoordigd door mr. S. van Ketel. De eiser vorderde een overwerkvergoeding en extra beloning over de periode van 6 juni 2014 tot en met 30 april 2018. In een eerder vonnis van 1 juli 2020 was de eiser in de gelegenheid gesteld om zijn berekeningswijze nader toe te lichten. De eiser heeft zijn berekening gepresenteerd, waarbij hij alle overwerkvergoedingen en extra beloningen in een tabel heeft opgenomen en deze heeft gespecificeerd per periode en per jaar. Hij betwistte de berekeningsmethode van de gedaagde, die volgens hem niet correct was omdat deze slechts 90% van de waarde van de toeslagen meerekende en slechts 22,75% van het functieloon. De gedaagde, Peter Appel Transport, voerde aan dat de berekening van de eiser niet juist was en dat de vordering niet eenvoudig kon worden vastgesteld.

De kantonrechter heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de eiser zijn berekening voldoende inzichtelijk had gemaakt. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet voldoende had betwist dat de eiser het daadwerkelijk aantal werkdagen had meegenomen in zijn berekening. De kantonrechter heeft de vordering van de eiser toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van het netto-equivalent van € 3.842,31 bruto, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente. De gedaagde werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die door de kantonrechter zijn vastgesteld op € 600,00. De kantonrechter heeft de vordering voor het overige afgewezen en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8206410 / CV EXPL 19-9313 (SJ)
Uitspraakdatum: 18 november 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. T. Bouwman-Huisman
tegen
de besloten vennootschap Peter Appel Transport
gevestigd en kantoorhoudende te Middenmeer
gedaagde
verder te noemen: Appel
gemachtigde: mr. S. van Ketel

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Bij vonnis van 1 juli 2020 heeft de kantonrechter [eiser] in de gelegenheid gesteld om een akte te nemen om de berekenings(wijze) nader toe te lichten en te specificeren.
1.2.
[eiser] heeft bij akte de door hem gehanteerde berekenings(wijze) toegelicht. Hierop heeft Appel schriftelijk gereageerd.

2.De verdere beoordeling

2.1.
[eiser] heeft – nadat hij daartoe in het tussenvonnis in de gelegenheid is gesteld –
toegelicht dat hij alle bedragen in het kader van overwerkvergoeding of extra beloning in een tabel heeft opgenomen en per periode en per jaar heeft gespecificeerd. Al deze overwerkvergoedingen en extra beloningen zijn bij elkaar opgeteld en gedeeld door het totaal aantal daadwerkelijk gewerkte dagen in dat jaar. Dat resulteert in een gemiddelde extra vergoeding per dag en dat is als vergoeding genomen wat extra moet worden betaald over de vakantiedagen in dat betreffende jaar. [eiser] heeft daarbij aangetekend dat de vergoeding voor overwerk en het opgenomen verlof per salarisperiode telkens één salarisperiode later zijn verwerkt. Verder stelt [eiser] dat hij het niet eens is met de berekeningsmethode zoals die op de website van de CNV is opgenomen omdat deze van toepassing is op vakantiedagen vanaf 1 januari 2019 en zijn vordering een extra vergoeding over de vakantiedagen over de periode 6 van 2014 tot en met 30 april 2018 betreft. Daarnaast meent [eiser] dat het niet juist is dat slechts 90% van de waarde van de toeslagen worden meegenomen in de berekening van de toeslagen en dat slechts 22,75% van het functieloon wordt meegerekend. Volgens [eiser] dient 100% van de waarde van de toeslagen te worden meegenomen en het volledige functieloon.
2.2.
Appel voert, voor zover van belang, aan dat het gemiddelde per dag dient te worden berekend aan de hand van de gegevens van het voorgaande jaar. Verder voert Appel aan dat [eiser] ten onrechte rekening heeft gehouden met een gemiddeld aantal werkdagen in plaats van het daadwerkelijk aantal werkdagen. Ook meent Appel aan dat [eiser] ten onrechte alle bovenwettelijke vakantiedagen in aanmerking heeft genomen. In dit verband wijst Appel op hetgeen op de website van CNV over deze materie is opgenomen. Voorts betwist Appel nogmaals het structurele karakter van het overwerk. Een en ander maakt volgens Appel dat de vordering van [eiser] niet eenvoudig kan worden vastgesteld en dat de vordering van [eiser] ondeugdelijk is omdat is uit gegaan van uitgangspunten die niet juist zijn. In de visie van Appel is dat een extra reden om [eiser] het bedrag van € 750,- toe te kennen. Dit bedrag is door zowel werkgevers als werknemers redelijk geacht om een eventuele aanspraak af te dekken en voorziet in een gelijk deel voor iedere werknemer. Bovendien heeft dit tot gevolg dat er geen discussie is over de over en weer gemaakte berekeningen.
2.3.
De kantonrechter blijft bij wat in het tussenvonnis is overwogen en beslist. Dit betreffen eindbeslissingen. Hetgeen van de zijde van Appel in reactie op de akte van [eiser] naar voren is gebracht ten aanzien van de verplichting tot overwerk en het structurele karakter van het overwerk laat de kantonrechter dan ook verder buiten beschouwing. Dat geldt eveneens voor wat Appel heeft aangevoerd over de bovenwettelijke vakantiedagen en de vergoeding van € 750,-. Ook dat is reeds in het tussenvonnis aan de orde gekomen. Dit betekent dat de beoordeling zich thans beperkt tot de hoogte van de vordering, in het bijzonder de berekening daarvan.
2.4.
De kantonrechter overweegt allereerst dat Appel ten onrechte ervan uitgaat dat [eiser] geen rekening heeft gehouden met het daadwerkelijk aantal werkdagen. Uit de door [eiser] overgelegde berekening en toelichting blijkt naar het oordeel van de kantonrechter dat [eiser] het daadwerkelijk aantal werkdagen heeft betrokken bij zijn berekening. Verder stelt de kantonrechter vast dat de toelichting die [eiser] thans geeft niet wezenlijk anders is dan die al eerder ter zitting is gegeven. Wel heeft [eiser] een en ander verduidelijkt met voorbeelden. Daarmee heeft [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter zijn berekening in beginsel voldoende inzichtelijk gemaakt.
2.5.
Gelet hierop zal de kantonrechter de door [eiser] opgestelde berekening tot uitgangspunt nemen. De kantonrechter acht de gehanteerde berekeningswijze een deugdelijke manier om de loonaanspraak vast te stellen. Dat er geen aftopping als bedoeld in artikel 67a lid 9a van de CAO heeft plaatsgevonden, maakt de berekening niet onjuist, gelet op het in het tussenvonnis gegeven oordeel over het structurele karakter van de toeslagen. Appel stelt terecht dat het aan degene die een vordering instelt is om deze vordering inzichtelijk te maken. Dat heeft [eiser] in dit geval ook gedaan. Vervolgens is het aan degene die de vordering betwist, Appel dus, om de aan de vordering ten grondslag gelegde berekening zo concreet mogelijk te betwisten. Dat heeft Appel niet, of in ieder geval onvoldoende gedaan. Daarbij acht de kantonrechter van belang dat Appel tegenover de berekening van [eiser] geen eigen berekening heeft ingebracht. Dat lag wel op haar weg. Als werkgever is Appel immers verantwoordelijk voor het op juiste wijze betalen van het salaris en in dat verband voor het voeren van een deugdelijke salarisadministratie. Appel beschikt over alle noodzakelijke gegevens om een berekening te maken van het salaris waarop haar werknemers uit hoofde van hun arbeidsovereenkomst recht hebben. Als werkgever van [eiser] had Appel meteen al het juiste salaris moeten berekenen en betalen. Dat heeft zij niet gedaan. Vervolgens heeft zij thans niet alsnog, dus ook niet ter betwisting van de door [eiser] ingebrachte berekening, het (na te betalen) salaris berekend. Het achterwege laten hiervan komt voor haar risico. Dit brengt de kantonrechter tot de conclusie dat de vordering van [eiser] voor toewijzing in aanmerking komt en dat Appel zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiser] van het netto-equivalent van € 3.842,31 bruto.
2.6.
De door [eiser] gevorderde wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente zullen ook worden toegewezen, omdat Appel te laat heeft betaald. Door Appel is verzocht de wettelijke verhoging op grond van de redelijkheid en billijkheid op nihil te stellen of te matigen. In rechtsoverweging 5.13 van het tussenvonnis heeft de kantonrechter overwogen dat de door Appel aangevoerde omstandigheden afzonderlijk en in onderling samenhang bezien er niet toe leiden dat het toewijzen van de vordering strijdig is met de eisen van redelijkheid en billijkheid. Gelet hierop ziet de kantonrechter dan ook geen aanleiding om de gevorderde wettelijke verhoging te matigen.
2.5.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten wijst de kantonrechter af omdat [eiser] heeft nagelaten deze te onderbouwen.
2.6.
De proceskosten komen voor rekening van Appel, omdat zij ongelijk krijgt. Deze kosten stelt de kantonrechter vast op € 600,00, waarbij 1 punt voor de dagvaarding, 1 punt voor de zitting en 0,5 punt voor de akte na zitting en € 240,00 per punt is toegekend.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt Appel tot betaling aan [eiser] van de netto-equivalent van € 3.842,31 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging in overeenstemming met het bepaalde in artikel 7:625 BW en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van de gehele betaling;
3.2.
veroordeelt Appel tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 81,83
griffierecht € 231,00
salaris gemachtigde € 600,00 ;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Slijkhuis en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter