ECLI:NL:RBNHO:2020:11808

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 juli 2020
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
C/15/305117 / HA RK 20/129
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een kantonrechter in een arbeidsgeschil

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland op 27 juli 2020 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die zich benadeeld voelde door de kantonrechter, mr. L.M. de Vries, tijdens de behandeling van een arbeidsgeschil. De verzoeker stelde dat de kantonrechter vooringenomen was, omdat zij tijdens de zitting op 13 juli 2020 meer vragen aan hem stelde dan aan de wederpartij, een vennootschap naar buitenlands recht. De verzoeker voerde aan dat de kantonrechter cynische opmerkingen maakte, wat volgens hem de schijn van partijdigheid wekte.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de subjectieve en objectieve toets van de rechterlijke onpartijdigheid. De rechtbank oordeelde dat de kantonrechter in haar rol als rechter vragen stelde die noodzakelijk waren voor het verkrijgen van duidelijkheid over de feiten. Het feit dat de kantonrechter meer vragen aan de verzoeker stelde, werd niet als bewijs van vooringenomenheid gezien. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende redenen waren voor objectieve twijfel aan de onpartijdigheid van de kantonrechter.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat het proces in de hoofdzaak voortgezet kan worden. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

C/15/305117 / HA RK 20-12927 juli 2020
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/305117 / HA RK 20-129
Beslissing van 27 juli 2020
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde mr. O. Albayrak te Rotterdam.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. L.M. DE VRIES,
hierna te noemen: de kantonrechter.

1.Het procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft ter zitting van 13 juli 2020 de wraking verzocht van de kantonrechter in de bij deze rechtbank, sectie Handel, Kanton en Insolventie, locatie Haarlem, aanhangige zaak met nummer 8533733 AO VERZ 20-79 (de hoofdzaak). De hoofdzaak betreft het verzoekschrift van verzoeker tot nietigverklaring van zijn ontslag op staande voet en het verzoek van de wederpartij in de hoofdzaak, de vennootschap naar buitenlands recht [naam wederpartij] , tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
1.2.
De kantonrechter heeft niet in de wraking berust en de wrakingskamer een schriftelijke reactie op het verzoek doen toekomen gedateerd 14 juli 2020.
1.3.
De wrakingskamer heeft het verzoek behandeld ter zitting van 20 juli 2020. De gemachtigde van verzoeker, mr. Albayrak, is bij die gelegenheid verschenen. Voorts zijn verschenen de kantonrechter en de gemachtigde van [naam wederpartij] , mr. H. Bulut-Yazir.

2.Het wrakingsverzoek en de standpunten van betrokkenen

2.1.
In het proces-verbaal van de zitting van 13 juli 2020 staat onder meer het volgende:
‘Ik ben vergeten om de zes tickets te annuleren. U vraagt mij waarom ik deze tickets wilde annuleren terwijl er € 1800 door de familie [naam] naar mijn bankrekeningnummer was overgemaakt. Dit geld is pas de volgende dag overgemaakt. U houdt mij voor dat op het door mij overgelegde bankafschrift staat dat de overboeking op 18 maart 2020 is verricht. Dan is het vast in de avond of in de nacht door de familie [naam] overgemaakt. U vraagt mij waarom zij dit ’s nachts zouden doen. Omdat zij toen pas thuiskwamen van hun werk. Ik heb de overboeking pas de dag erna op 19 maart 2020 ontdekt. U vraagt mij of dit ook toeval is geweest.
De gemachtigde van [verzoeker] vraagt aan de kantonrechter of zij deze laatste opmerking cynisch bedoeld heeft. De kantonrechter zegt dat klopt. De gemachtigde van [verzoeker] geeft vervolgens aan dat hij een wrakingsverzoek indient.’
2.2.
Verzoeker grondt het wrakingsverzoek op de stelling dat aan de zijde van de kantonrechter sprake is van enige vooringenomenheid. Hij leidt dat af uit de bevestiging door de kantonrechter dat zij de cynische opmerking richtte tot [verzoeker] , dat ‘dit dan ook wel toeval is geweest’ en daarna bevestigd zou hebben dat daar vooringenomenheid in doorklonk. In elk geval is door deze opmerking de schijn van vooringenomenheid gewekt. Deze schijn van vooringenomenheid wordt versterkt door het feit dat de kantonrechter nagenoeg uitsluitend vragen heeft gesteld rechtstreeks aan [verzoeker] en nauwelijks aan de wederpartij, terwijl de vragen die wel aan de wederpartij werden gesteld waren gericht aan de gemachtigde.
2.3.
Ter toelichting heeft mr. Albayrak erop gewezen dat tijdens de behandeling van de hoofdzaak de kantonrechter meerdere malen heeft gevraagd of het handelen van [verzoeker] toevallig was. Uit die vraagstelling leidt hij af dat de kantonrechter al een oordeel heeft over de geloofwaardigheid van de verklaringen van [verzoeker] waarmee de schijn van partijdigheid is gewekt. Dat een rechter actief en kritisch is, vormt op zich geen probleem maar een rechter oordeelt pas bij vonnis en het voert te ver een verklaring openlijk in twijfel te trekken met een cynische toonzetting, aldus mr. Albayrak. Daar komt bij dat nagenoeg uitsluitend vragen zijn gesteld aan [verzoeker] zelf, terwijl nauwelijks vragen zijn gesteld aan de aanwezige directeur van [naam wederpartij] . Ook daaruit volgt de schijn van partijdigheid, aldus verzoeker.
2.4.
De rechter heeft toegelicht dat het verzoekschrift van [verzoeker] en de daarop gegeven toelichting ter zitting vragen opriepen over de feitelijke gang van zaken die heeft geleid tot het ontslag op staande voet. De gemachtigde van [verzoeker] heeft de rechter voorgesteld vragen daarover rechtstreeks aan [verzoeker] te stellen. Zij wijst er op dat de meeste stellingen die aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd, feiten betreffen waarover [verzoeker] bij uitstek helderheid kan verschaffen, omdat de gemachtigde noch de directeur van [naam wederpartij] daarbij aanwezig is geweest. Dat meer vragen aan [verzoeker] zijn gesteld dan aan [naam wederpartij] brengt daarom niet mee dat sprake was van vooringenomenheid of schijn van partijdigheid. Bovendien zou op deze zitting ook nog het verzoek van [naam wederpartij] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst worden behandeld en in dat kader had zij vragen aan [naam wederpartij] , maar daar is door het wrakingsverzoek niet aan toegekomen. De rechter heeft voorts bevestigd dat zij als laatste opmerking voor de indiening van het wrakingsverzoek met een cynische ondertoon heeft voorgehouden of het handelen van [verzoeker] toeval was. De rechter heeft toegelicht dat zij [verzoeker] wilde confronteren met de twijfels die zijn antwoord opriep.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert: de zogenoemde subjectieve toets. Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid: de zogenoemde objectieve toets. Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.2.
Vast staat dat de kantonrechter tijdens de behandeling van het verzoek tot nietigverklaring van het ontslag op staande voet meer vragen heeft gesteld aan verzoeker dan aan de wederpartij. Dat maakt echter nog niet dat sprake is van vooringenomenheid bij de rechter of dat sprake is van zwaarwegende redenen voor objectief gerechtvaardigde twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter door daartoe opgewekte schijn. Het is immers de taak van de rechter om ter toelichting op de stellingen en standpunten in de schriftelijke stukken daartoe tijdens de comparitie noodzakelijk geachte vragen te stellen. Daarvoor bestaat te meer aanleiding als naar het oordeel van de kantonrechter nog niet voldoende informatie beschikbaar is om tot een beslissing te kunnen komen. Dat de kantonrechter daarbij meer vragen heeft aan de gemachtigde van de ene partij of aan enige aanwezige partij zelf, betekent niet dat zij vooringenomen is. Reden daarvoor kan bijvoorbeeld zijn, zoals de kantonrechter heeft toegelicht, dat het daarbij om feitelijk handelen gaat waarover met name verzoeker zelf nadere duidelijkheid kan verschaffen. Bovendien brengt het gegeven dat voornamelijk vragen aan verzoeker zijn gesteld mee, dat hij de gelegenheid heeft gekregen uit te leggen wat er is gebeurd en bij de rechter levende onduidelijkheden weg te nemen. Een objectief gerechtvaardigde vrees voor twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter kan daarin niet worden gevonden.
3.3.
Evenmin kan vooringenomenheid of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, worden gevonden in de omstandigheid dat de rechter meermalen aan verzoeker heeft voorgehouden of een bepaald feit zich “toevallig” voordeed. De kantonrechter heeft vragen gesteld als
‘U vraagt mij of ik bij toeval de vier vliegtickets voor kennissen onder deze EMD heb geboekt’en ‘
Het leek mij makkelijker om mijn bankrekeningnummer aan de familie [naam] door te geven. Ik heb er niet over nagedacht om het bankrekeningnummer van [naam wederpartij] te geven. U vraagt mij of dit toevallig is’en op enig moment heeft zij met een cynische ondertoon de opmerking gemaakt: ‘
U vraagt mij of dit ook toeval is geweest.’Zoals hiervoor is overwogen is het de taak van de rechter vragen te stellen om duidelijkheid te verkrijgen over de feitelijke gang van zaken. Daarbij staat het de rechter vrij een partij kritisch te bevragen door hem te confronteren met (ogenschijnlijke) tegenstrijdigheden in diens verklaringen teneinde een partij de gelegenheid te geven daarop te kunnen reageren. Het gebruik van een cynische ondertoon om zodoende tot uiting te brengen dat een verklaring twijfels oproept, past binnen de grenzen van het kritisch bevragen van een partij. Een dergelijke aanpak wijst niet op vooringenomenheid en wekt daar ook niet gerechtvaardigde vrees voor op.
3.4.
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren, op zichzelf beschouwd en in onderling verband en samenhang bezien, derhalve geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek af,
4.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.3.
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mr. Th.S. Röell en mr. C.E. van Oosten – van Smaalen, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Klerk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2020.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.