ECLI:NL:RBNHO:2020:11782

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
8563281 CV EXPL 20-4867
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor beschadiging aan voordeur door werkzaamheden aan kozijnen

In deze zaak vorderden eisers, [eiser c.s.], schadevergoeding van gedaagde, [gedaagde], wegens schade aan hun voordeur die zou zijn ontstaan tijdens werkzaamheden aan de woning. De werkzaamheden, uitgevoerd door [gedaagde], betroffen het plaatsen van nieuwe kunststof kozijnen. Eisers stelden dat de schade op 24 juni 2019 is ontstaan en dat gedaagde aansprakelijk is voor de herstelkosten. Gedaagde betwistte de aansprakelijkheid en stelde dat de schade niet door haar is veroorzaakt. De kantonrechter oordeelde dat eisers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de schade tijdens de werkzaamheden is ontstaan. Gedaagde had eerder erkend dat de schade hersteld zou worden, maar later ontkende zij de aansprakelijkheid. De kantonrechter matigde de gevorderde schadevergoeding tot 70% van het gevorderde bedrag, omdat de voordeur al een kleine beschadiging had en er een nieuw paneel zou worden geplaatst. Gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 1.870,37, inclusief proceskosten en rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8563281 / CV EXPL 20-4867
Uitspraakdatum: 30 september 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser sub 1] en

2. [eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
verder te noemen: [eiser c.s.]
gemachtigde: mr. M. Roggeveen
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[XX] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
verschenen bij [gemachtigde]

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser c.s.] heeft bij dagvaarding van 2 juni 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 3 september 2020 heeft een zitting plaatsgevonden via Skype. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft in opdracht van [eiser c.s.] werkzaamheden verricht aan de woning van [eiser c.s.]. Het betrof onder meer het leveren en monteren van kunststof kozijnen. De werkzaamheden zijn op 24 juni 2019 aangevangen.
2.2.
Bij e-mail van 25 juni 2019 heeft [eiser c.s.] aan [gedaagde] geschreven:
Vanmiddag heb ik contact gehad met een medewerkster van uw bedrijf over o.a. de beschadiging aan mijn voordeur. Deze deur is 3 jaar geleden door jullie geplaatst. Er was een kleine beschadiging bij het slot dat maandag 24 juni jl. is bijgewerkt. Deze nieuwe beschadiging in het midden van de deur is maandag ontstaan, waarschijnlijk met het naar boven brengen van het materiaal om daar nieuwe kozijnen te plaatsen. Op verzoek van uw medewerkster heb ik er een foto van gemaakt die in de bijlage is toegevoegd. Ik verwacht dat het gerepareerd kan worden waardoor het niet (nauwelijks) meer zichtbaar zal zijn.
2.3.
In antwoord hierop heeft [YY] (medewerkster boekhouding van [gedaagde]; hierna [YY]) bij e-mail van 26 juni 2019 geschreven:
Ik heb uw mail ontvangen inzake beschadiging aan de voordeur. Uiteraard zullen wij dit laten herstellen door een specialist. Ik vroeg mij af of het handig is om dit te laten herstellen NADAT alle werkzaamheden zijn afgerond bij U?? Of zal ik onze specialist gelijk opdracht geven (er zal een wachttijd zijn in deze maanden). Graag hoor ik van U.
2.4.
Bij e-mail van 23 juli 2019 heeft [eiser c.s.] onder meer aan [gedaagde] bericht:
De werkzaamheden bij ons thuis zijn gisteren naar volle tevredenheid afgerond. Vandaar dat ik nu contact opneem zoals we hadden afgesproken. Zou u uw specialist willen vragen om de beschadiging aan de voordeur te komen repareren zodra hij tijd heeft??
2.5.
[YY] heeft in antwoord hierop bij e-mail van 24 juli 2019 onder andere geschreven:
Ik zal de firma [ZZ] opdracht geven om de beschadiging bij U te herstellen. Hij heeft het deze periode erg druk, maar hij maakt altijd een afspraak.
2.6.
Bij e-mail van 4 oktober 2019 bericht [YY] aan [eiser c.s.]:
Betreffende het beschadigde voordeurpaneel: Wij hebben een prijsopgave ontvangen voor het wisselen van het bestaande paneel voor een nieuwe: De kosten hiervan bedragen: € 2.261,50 inclusief btw. In deze prijs wordt het bestaande paneel vervangen voor een nieuwe door de firma [AA]. Dit is uiteraard een dure optie. Maar reparatie door de firma [ZZ] blijkt ook niet mogelijk. Dhr [ZZ] zegt dat je NA de reparatie altijd verschil in kleur blijft zien.
2.7.
In reactie daarop bericht [eiser c.s.] per e-mail van 7 oktober 2019:
Met verbazing heb ik kennisgenomen van onderstaande email. Uiteraard is kleurverschil geen optie en hoeveel de kosten zijn van vervanging is voor ons totaal irrelevant. Aangezien het uw verantwoordelijkheid is om e.e.a. correct af te handelen. Uiterlijk 21 oktober as. verwacht ik uw reactie.
2.8.
Bij e-mail van 10 oktober 2019 bericht [BB] van [gedaagde] (hierna [BB]) aan [eiser c.s.]:
De door mij toegezegde reparatie (door de firma [ZZ] reparatieservice) a €250,- is helaas niet mogelijk gezien het bij u een aluminium paneel betreft. Nu is de enige mogelijkheid om uw beschadiging weg te halen is het vervangen van het [AA] sierpaneel. Dit is specialistisch werk wat enkel door [AA] zelf kan worden uitgevoerd. In vorige mail heeft u de aanbieding gekregen, wij zullen hier uit coulance €250,- incl. 21% BTW van vergoeden. Het restbedrag van €2.011,5 incl. BTW dient u zelf te betalen. Indien u hiermee akkoord gaat u kunt deze mail beantwoorden met “Akkoord”
2.9.
De gemachtigde van [eiser c.s.] heeft [gedaagde] bij brief van 27 november 2019 aansprakelijk gesteld voor de schade aan de voordeur van [eiser c.s.] en heeft [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om de schade binnen 14 dagen te (laten) herstellen.
2.10.
[BB] heeft hierop bij e-mail van 6 december 2019 gereageerd en onder meer geschreven:
Wij zijn door deze klant ingehuurd om een aantal kozijnen te vervangen. De voordeur zat niet in deze opdracht. Tijdens onze werkzaamheden vroeg de klant of wij de voordeur konden repareren. Omdat deze beschadiging niet door ons ontstaan betreft dit geen garantie of aansprakelijkheid. Gezien er bij onze werkzaamheden meerwerk was ontstaan heb ik uit coulance besloten om een specialist te vragen om de voordeur te repareren. de kosten voor het repareren van deze schade is normaal gesproken €250,- welke ik dus uit coulance betaal. nu blijkt de specialist het niet te kunnen repareren en dient het sierpaneel vervangen te moeten worden door de leverancier [AA]. Hiervoor hebben wij voor de klant een offerte gemaakt. Gezien wij de schade niet hebben veroorzaak zullen wij ook niet meer uit coulance doen dan de afgesproken €250 incl. 21% BTW. Ons aanbod staat nog steeds om het sierpaneel te vervangen voor totaal €2.011,5 incl. BTW.
2.11.
Hierna hebben de gemachtigde van [eiser c.s.] en [BB] nog berichten gewisseld.

3.De vordering

3.1.
[eiser c.s.] vordert – samengevat – dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 2.671,96. De vordering bestaat uit € 2.261,50 aan hoofdsom en € 410,46 aan buitengerechtelijke incassokosten, nog te vermeerderen met rente, proceskosten, nakosten en wettelijke rente over de proceskosten.
3.2.
[eiser c.s.] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] jegens [eiser c.s.] tekortgeschoten is in de uitvoering van de overeenkomst, althans onrechtmatig heeft gehandeld door bij de werkzaamheden de voordeur van [eiser c.s.] te beschadigen. Ondanks sommatie om de schade aan de deur te herstellen, heeft [gedaagde] dat nagelaten. [gedaagde] verkeert in verzuim en [eiser c.s.] heeft, op grond van wanprestatie dan wel onrechtmatige daad, recht op schadevergoeding. [gedaagde] weigert tot herstel van de schade over te gaan dan wel aan [eiser c.s.] het schadebedrag van € 2.261,50 uit te keren. Direct nadat [eiser c.s.] de schade bij [gedaagde] heeft gemeld, heeft [gedaagde] bevestigd dat de schade voor haar rekening zou worden hersteld. Daarmee erkende [gedaagde] dat haar medewerkers de schade hebben veroorzaakt. [BB] ontkent enkele maanden later ineens dat zijn werknemers de schade hebben veroorzaakt en meent niet verplicht te kunnen worden om de schade te vergoeden. [eiser c.s.] maakt aanspraak op schadevergoeding in de vorm van de buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat zij de schade aan de voordeur niet heeft veroorzaakt en die kosten dus ook niet hoeft te betalen. Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij de vervanging van het voordeurpaneel wel kan regelen voor [eiser c.s.], maar dat [eiser c.s.] die kosten moet betalen. [gedaagde] heeft haar verweer onderbouwd met een schriftelijke verklaring van haar medewerker [YY] d.d. 9 juni 2020 en een verklaring van haar medewerker [CC] d.d. 9 juni 2020.

5.De beoordeling

5.1.
[eiser c.s.] vordert vergoeding van schade aan de voordeur van de woning die door de medewerkers van [gedaagde] zou zijn ontstaan bij het plaatsen van nieuwe en afvoeren van oude kozijnen in de woning op 24 juni 2019. [gedaagde] betwist dat de schade door haar is veroorzaakt.
5.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser c.s.] op grond van het navolgende in het licht van het gevoerde verweer voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de schade tijdens het verrichten van de werkzaamheden die dag is veroorzaakt. Vast staat dat de medewerkers van [gedaagde] op 24 juni 2019 werkzaamheden in de woning van [eiser c.s.] hebben verricht. Als onweersproken staat ook vast dat (een) medewerker(s) van [gedaagde] vóór aanvang van de werkzaamheden een kleine beschadiging bij het slot van de voordeur heeft/hebben bijgewerkt. Van meer schade is op dat moment niet gebleken. Nadien ontdekt [eiser c.s.] dat er nieuwe schade is ontstaan en meldt op 25 juni 2019 eerst telefonisch en vervolgens per e-mail aan [gedaagde] dat een nieuwe beschadiging midden op de deur is ontstaan, die waarschijnlijk is veroorzaakt met het naar boven brengen van materiaal om daar nieuwe kozijnen te plaatsen. [gedaagde] laat op 26 juni 2019 weten dat zij de schade zal laten herstellen.
5.3
Eerst nadat in oktober 2019 blijkt dat de schade niet te herstellen is en een veel duurder nieuw voordeurpaneel dient te worden aangebracht, deelt [gedaagde] mee dat zij slechts uit coulance tot herstel bereid was en dat haar medewerkers de schade niet hebben veroorzaakt. Noch in de reactie van [gedaagde] op 26 juni 2019 aan [eiser c.s.] noch uit de e-mail van 24 juli 2019 van [YY] waarin [gedaagde] bevestigt dat zij de firma [ZZ] opdracht zal geven om de beschadiging te herstellen, blijkt dat [gedaagde] niet verantwoordelijk zou zijn voor de beschadiging, dat uitsluitend sprake zou zijn van herstel uit coulance dan wel van enig voorbehoud ten aanzien van de hoogte van de kosten. De schriftelijke verklaring van medewerker [YY] d.d. 9 juni 2020 dat zij nooit heeft toegegeven dat de schade door medewerkers van [gedaagde] zou zijn veroorzaakt, neemt het voorgaande niet weg. Ook de verklaring van medewerker [CC] d.d. 9 juni 2020 dat de beschadiging niet is veroorzaakt door hem of zijn collega bij de uitgevoerde werkzaamheden, maakt voorgaande beslissing niet anders gelet op de onder 5.2 voornoemde gang van zaken en het moment van opmaken van de verklaring.
5.4.
Nu [gedaagde] niet heeft gesteld en ook niet is gebleken dat [gedaagde] naar aanleiding van de melding van [eiser c.s.] naar de beschadiging heeft gekeken, wordt het tijdens de mondelinge behandeling aangevoerde verweer dat de beschadiging er al zat en dat dit op de foto van de beschadiging is te zien, gepasseerd. Ook het tijdens de mondelinge behandeling door [BB] aangevoerde verweer dat hij dacht dat de kozijnen niet via de voordeur maar achterom naar binnen zijn gebracht wordt verworpen. [BB] was immers zelf niet aanwezig bij het naar binnen brengen van de kozijnen. Voorts is de stelling dat deze niet via de voordeur naar binnen zouden zijn gebracht door [eiser c.s.] weersproken en vindt deze stelling geen steun in de door [gedaagde] overgelegde verklaringen. Het verweer van [gedaagde] wordt daarom verworpen.
5.5.
Nu partijen het erover eens zijn dat herstel niet mogelijk is, zal [gedaagde] de schade moeten vergoeden. [eiser c.s.] heeft de schade begroot op € 2.261,50 overeenkomstig het door [gedaagde] opgegeven bedrag. Omdat de voordeur ten tijde van het ontstaan van de schade drie jaar oud was en er op dat moment al een kleine beschadiging bij het slot zat, ziet de kantonrechter gelet op het feit dat [eiser c.s.] bij vervanging een nieuw voordeurpaneel krijgt (nieuw voor oud) aanleiding om het gevorderde schadebedrag te matigen tot 70%. Dat betekent dat een bedrag aan hoofdsom van € 1.583,05 zal worden toegewezen.
5.6.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is niet betwist en zal worden toegewezen volgens het wettelijke tarief dat hoort bij de hoofdsom waartoe [gedaagde] zal worden veroordeeld, te weten € 287,32. De gevorderde rente is, als steunend op de wet, eveneens toewijsbaar en zal worden toegewezen op de wijze als hierna in het dictum te bepalen.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat zij ongelijk krijgt. Daarbij wordt [gedaagde] ook veroordeeld tot betaling van € 90,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser c.s.] worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser c.s.] van € 1.870,37 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.583,05 vanaf 2 juni 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser c.s.] tot en met vandaag vaststelt op € 696,89, te weten:
dagvaarding € 100,89
griffierecht € 236,00
salaris gemachtigde € 360,00,
vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van de volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 90,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser c.s.] worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom, kantonrechter en op
30 september 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter