ECLI:NL:RBNHO:2020:11768

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 november 2020
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
8661780 AO VERZ 20-115
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ontbinding arbeidsovereenkomst wegens onvoldoende onderbouwing van reorganisatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 november 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen JLG EMEA B.V. en [werknemer]. JLG, de werkgever, verzocht om ontbinding op de a-grond van artikel 7:669 lid 3 sub a van het Burgerlijk Wetboek, stellende dat de functie van [werknemer] als Director of Global Procurement and Supply Chain EMEA kwam te vervallen door kostenbesparende en efficiëntieoverwegingen. De werknemer heeft hiertegen verweer gevoerd en een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend.

Tijdens de zitting op 5 oktober 2020 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat JLG onvoldoende heeft onderbouwd dat de organisatorische veranderingen noodzakelijk waren voor het vervallen van de functie van [werknemer]. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd van de noodzaak tot reorganisatie en dat de stellingen van JLG over de dalende vraag naar hoogwerkers en de gevolgen daarvan voor de organisatie niet waren onderbouwd met relevante gegevens.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen, omdat er geen redelijke grond voor de opzegging aanwezig was. De proceskosten zijn voor rekening van JLG, die ongelijk kreeg in deze procedure. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8661780 AO VERZ 20-115
Uitspraakdatum: 2 november 2020
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JLG EMEA B.V.
gevestigd te Hoofddorp
verzoekende partij in het verzoek
verwerende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek
verder te noemen: JLG
gemachtigde: mr. M.B. Kerkhof en mr. A. Ozcelik
tegen
[werknemer]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij in het verzoek
verzoekende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek
verder te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. H. den Besten

1.Het procesverloop

1.1.
JLG heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [werknemer] heeft een verweerschrift met een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 5 oktober 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. JLG heeft ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft [werknemer] bij brieven van 25 september 2020 en 2 oktober 2020 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[werknemer] , geboren [in 1971] , is sinds 1 december 2018 in dienst bij JLG. De functie van [werknemer] is Director of Global Procurement and Supply Chain EMEA (hierna: Director GPSC) met een salaris van € 11.959,88 bruto per maand exclusief emolumenten.
2.2.
JLG maakt onderdeel uit van de internationale Oshkosh groep. Oshkosh is een Amerikaans concern en JLG fungeert in Nederland als Regional Headquarters for Acces Equipment Manufacturer binnen Oshkosh. Door JLG worden vanuit Hoofddorp de activiteiten van Oshkosh op het gebied van hoogwerkers – het Access segment – in Europa, Rusland, het Midden-Oosten, Afrika en India (EMEAIR) aangestuurd. JLG heeft 74 werknemers en één bedrijfsvestiging in Hoofddorp.
2.3.
De Global Procurement and Supply Chain organisatie (hierna: de GPSC-organisatie) heeft binnen het Acces segment als belangrijkste taak het inkopen van onderdelen en materialen die worden gebruikt in het productieproces van hoogwerkers.
2.4.
In de functie van Director GPSC gaf [werknemer] leiding aan en was hij verantwoordelijk voor EMEAIR GPSC. De regionale managers van zes afdelingen rapporteerden aan [werknemer] . Vervolgens rapporteerde [werknemer] aan de Sr. Director Operations EMEA (ook werkzaam vanuit Nederland) en aan de Global Directors en commodity-adviseurs (werkzaam vanuit de Verenigde Staten).
2.5.
Bij e-mail van 4 november 2019 met als onderwerp “Acces GPSC Organizational Announcement” – welke e-mail [werknemer] niet heeft ontvangen – heeft [betrokkene 1], Global Vice President GPSC organisatorische veranderingen in de Verenigde Staten aangekondigd die inmiddels zijn doorgevoerd. [betrokkene 1] heeft onder meer in deze e-mail geschreven dat 2019 een succesvol jaar is geweest en dat hij wil werken aan een sterkere band met regionale GPSC teams, waaronder het team van [werknemer] .
2.6.
Op 6 februari 2020 heeft JLG een voorlopige ontslagaanvraag bij het UWV ingediend.
2.7.
Op 7 februari 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [werknemer] en JLG. In dit gesprek heeft JLG aan [werknemer] meegedeeld dat zijn functie zal komen te vervallen. Na dit gesprek is [werknemer] op non-actief gezet.
2.8.
Op 10 februari 202 heeft [werknemer] zich ziek gemeld.
2.9.
Op 6 maart 2020 heeft JLG een volledige ontslagaanvraag bij het UWV ingediend en toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomst met [werknemer] wegens bedrijfseconomische redenen te mogen opzeggen.
2.10.
Bij e-mail van 16 maart heeft JLG haar werknemers uitgenodigd voor een online briefing.
2.11.
Op 20 mei 2020 heeft het UWV de ontslagaanvraag van JLG afgewezen, omdat de bedrijfseconomische noodzaak voor het ontslag van [werknemer] niet aannemelijk was.
2.12.
Uit het deskundigenoordeel van 1 oktober 2020 volgt dat de re-integratie inspanningen van JLG onvoldoende zijn.

3.Het verzoek

3.1.
JLG verzoekt de arbeidsovereenkomst met [werknemer] met inachtneming van de toepasselijke opzegtermijn te ontbinden op grond van artikel 7:669 lid 3 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW). De functie van [werknemer] is komen te vervallen als gevolg van kostenbesparende en efficiëntie overwegingen.

4.Het verweer

4.1.
[werknemer] concludeert tot afwijzing van het verzoek. Daartoe is – samengevat – het volgende aangevoerd. Primair beroept [werknemer] zich op het opzegverbod wegens ziekte en de ‘reflexwerking’ hiervan. Subsidiair stelt [werknemer] dat geen sprake is van een voldragen a-grond.
4.2.
Voor het geval de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden, verzoekt [werknemer] (na wijziging van eis ter zitting) om toekenning van de door JLG genoemde transitievergoeding en de arbeidsovereenkomst met toepassing van de geldende opzegtermijn te ontbinden. Verder verzoekt [werknemer] om toekenning van een billijke vergoeding van € 697.000,- danwel € 140.00,- bruto en een personenschade van € 9.620,- bruto. Dit alles met veroordeling van JLG in de proceskosten.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden op grond van artikel 7:669 lid 3 sub a BW.
Opzegverbod
5.2.
[werknemer] voert aan dat sprake is van een opzegverbod. JLG heeft zich tegen deze stelling verweerd.
5.3.
De kantonrechter heeft partijen ter zitting voorgehouden dat er wisselende uitspraken zijn gedaan over de toepasselijkheid van het opzegverbod tijdens ziekte indien de ziekmelding is gedaan nadat de ontslagvergunning is aangevraagd bij het UWV en voordat het ontbindingsverzoek op de a-grond is ingediend bij de kantonrechter.
5.4.
Daarop heeft [werknemer] aangevoerd dat hij graag prejudiciële vragen wil stellen aan de Hoge Raad voor een beslissing op dit punt. [werknemer] heeft betoogd dat hij hierbij een belang heeft, te weten het behoud van zijn baan. JLG heeft daartegen verweer gevoerd en gewezen op het belang van een snelle beslissing.
5.5.
Op grond van artikel 392 Rv kan de rechter op verzoek van partijen of ambtshalve de Hoge Raad een rechtsvraag stellen bij wijze van prejudiciële beslissing, indien een antwoord op deze vraag nodig is om op de eis of het verzoek te beslissen
enrechtstreeks van belang is voor samengevat (a) een veelheid aan vorderingsrechten die gegrond zijn op dezelfde of soortgelijke feiten of (b) voor de beslechting van talrijke andere soortgelijke geschillen waarin dezelfde vraag zich voordoet. De kantonrechter zal het verzoek van [werknemer] niet inwilligen omdat zij beantwoording van prejudiciële vragen niet noodzakelijk acht om in de onderhavige zaak tot een beslissing te komen. Gelet op de uitkomst van de zaak, zoals hierna overwogen, wordt [werknemer] daardoor niet in zijn belangen geschaad.
5.6.
De kantonrechter kan een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst slechts inwilligen als het opzegverbod tijdens ziekte niet geldt. Nu het verzoek van JLG op na te noemen grond zal worden afgewezen, kan de vraag of sprake is van een opzegverbod verder onbeantwoord blijven.
Redelijke grond – sub a
5.7.
Op grond van artikel 7:669 lid 1 BW kan de werkgever de arbeidsovereenkomst opzeggen indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
5.8.
In artikel 7:669 lid 3 aanhef en sub a BW is bepaald dat onder een redelijke grond als bedoeld in lid 1 wordt verstaan het vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van de beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming of het, over een toekomstige periode van ten minste 26 weken bezien, noodzakelijkerwijs vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering.
5.9.
Uit de wetsgeschiedenis (zie Kamerstukken II 2013/14, 33818, 3, p. 31) volgt dat in een procedure als de onderhavige, de kantonrechter moet toetsen aan dezelfde (wettelijke) criteria als die voor het UWV gelden. Deze (wettelijke) criteria zijn verwoord in de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (Stcrt. 2015, 12685) tot vaststelling van regels met betrekking tot ontslag en de transitievergoeding (hierna: de Ontslagregeling). Op grond van de Ontslagregeling dient een werkgever aannemelijk te maken dat er structureel arbeidsplaatsen vervallen door maatregelen die om bedrijfseconomische redenen nodig zijn voor een doelmatige bedrijfsuitvoering (paragraaf 2 van de Ontslagregeling). Tevens dient er geen mogelijkheid te zijn om de werknemer binnen een redelijke termijn (al dan niet met behulp van scholing) te herplaatsen in een andere passende functie binnen de onderneming (paragraaf 3 van de Ontslagregeling).
5.10.
Het UWV heeft op zijn website Uitvoeringsregels gepubliceerd over onder meer de beoordeling van verzoeken om toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst om bedrijfseconomische redenen. In paragraaf 1.3. van deze Uitvoeringsregels staat vermeld dat de werkgever de bedrijfseconomische omstandigheden moet onderbouwen met stukken waaruit blijkt dat deze terecht worden aangevoerd, dat de werkgever de maatregelen die hij neemt moet toelichten en moet toelichten dat deze ten dienste staan van een doelmatige bedrijfsvoering, en dat de werkgever moet toelichten dat het aantal vervallen arbeidsplaatsen logisch samenhangt met de ernst van de bedrijfseconomische omstandigheden en de getroffen maatregelen.
5.11.
De kantonrechter stelt voorop dat het JLG vrij staat om voor een bepaalde bedrijfsvoering en inrichting van haar onderneming te kiezen, ook als dat leidt tot een organisatieverandering met verlies van arbeidsplaatsen. Bij de toetsing van die keuze past dan ook een zekere mate van terughoudendheid, maar JLG moet zich wel voor haar keuze verantwoorden door aannemelijk te maken dat het verval van de functie van Director GPSC nodig is voor een doelmatige bedrijfsvoering.
5.12.
JLG stelt dat reorganisatie is ingegeven door kostenbesparings- en efficiency overwegingen. Een aanpassing van de organisatiestructuur om doelmatiger te kunnen werken, zoals JLG beoogt, valt binnen de hiervoor genoemde vrijheid. De kantonrechter is echter van oordeel dat JLG onvoldoende heeft onderbouwd dat de organisatorische verandering het nodig maakt dat de functie en de arbeidsplaats van [werknemer] komt te vervallen. Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt.
5.13.
Onduidelijk is wanneer én waarom de beslissing tot deze reorganisatie is genomen. JLG stelt dat dit in de briefing van 16 maart 2020 door haar is meegedeeld, maar een onderbouwing daarvan ontbreekt. Ook de e-mail van 4 november 2019 ziet niet op de reorganisatie binnen JLG maar op organisatorische en personele veranderingen in de Verenigde Staten zonder verval van arbeidsplaatsen. Stukken waaruit aldus blijkt dat JLG een weloverwogen besluit heeft genomen tot reorganisatie van de GPSC-divisie binnen de regio EMEAIR waarbij wordt uiteengezet dat de functie van [werknemer] daardoor zou moeten komen te vervallen, ontbreken. Wat de noodzaak tot deze reorganisatie betreft heeft JLG thans gesteld dat de vraag naar hoogwerkers vanaf 2019 wereldwijd structureel is gedaald en er sindsdien verliezen worden geleden in dit segment. Deze stelling is niet onderbouwd. De in het geding gebrachte interne cijfers over het verschil in sales in de laatste 3 maanden van 2018 en die van 2019 geven onvoldoende informatie nu onduidelijk is hoe deze cijfers zich verhouden tot de financiële situatie van JLG en historische financiële (kern)gegevens (en prognoses) niet in het geding zijn gebracht. JLG beroept zich verder op negatieve marktontwikkelingen. Waarom de daaruit voortvloeiende efficiëntie- en kostenbesparingsmaatregelen tot deze reorganisatie moest leiden, is niet toegelicht.
5.14.
De stelling van JLG dat zij zich genoodzaakt ziet om de GPSC-organisatie anders in te richten om deze optimaal te laten functioneren, is zonder nadere toelichting en onderbouwing onvoldoende om aan te nemen dat verval van de functie van [werknemer] tot een doelmatigere bedrijfsvoering zou leiden. Het is aan JLG de oorzaak en de achtergrond van de reorganisatie duidelijk te maken, alsmede de gevolgen daarvan voor de arbeidsplaatsen. Daarbij dient zij eveneens de verdeling van de (resterende) werkzaamheden inzichtelijk te maken. De ingebrachte (ongedateerde) presentaties met organogrammen waaruit blijkt dat een managementlaag is weggesneden, geven gelet op de gemotiveerde betwisting van [werknemer] dat zijn taken zijn verdwenen, onvoldoende duidelijkheid op dit punt. JLG heeft tenslotte onvoldoende duidelijk gemaakt en onderbouwd waarom de kerntaken van [werknemer] in Nederland komen te vervallen, terwijl dit ten aanzien van dezelfde functie in China en Mexico niet het geval is.
5.15.
De conclusie van het voorgaande is dat een redelijke grond voor de opzegging ontbreekt. Het verzoek van JLG tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal dan ook worden afgewezen.
5.16.
Wat partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer nu dit niet tot een andere beslissing kan leiden.
Voorwaardelijk tegenverzoek
5.17.
De kantonrechter komt aan beoordeling van het voorwaardelijk tegenverzoek niet toe omdat het verzoek tot ontbinding zal worden afgewezen.
Proceskosten
5.18.
De proceskosten komen voor rekening van JLG, omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de verzochte ontbinding af;
6.2.
veroordeelt JLG tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [werknemer] tot en met vandaag vaststelt op € 720,00 aan salaris gemachtigde;
6.3.
verklaart de beschikking wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter