In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 november 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen JLG EMEA B.V. en [werknemer]. JLG, de werkgever, verzocht om ontbinding op de a-grond van artikel 7:669 lid 3 sub a van het Burgerlijk Wetboek, stellende dat de functie van [werknemer] als Director of Global Procurement and Supply Chain EMEA kwam te vervallen door kostenbesparende en efficiëntieoverwegingen. De werknemer heeft hiertegen verweer gevoerd en een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend.
Tijdens de zitting op 5 oktober 2020 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat JLG onvoldoende heeft onderbouwd dat de organisatorische veranderingen noodzakelijk waren voor het vervallen van de functie van [werknemer]. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd van de noodzaak tot reorganisatie en dat de stellingen van JLG over de dalende vraag naar hoogwerkers en de gevolgen daarvan voor de organisatie niet waren onderbouwd met relevante gegevens.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen, omdat er geen redelijke grond voor de opzegging aanwezig was. De proceskosten zijn voor rekening van JLG, die ongelijk kreeg in deze procedure. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.