ECLI:NL:RBNHO:2020:11760

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
C/15/303960 / HA RK 20/106
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele zaken

Op 19 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zitting houdende in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door verzoekster tegen mr. J.C.M. Swinkels. Verzoekster had op 10 juni 2020 ter zitting de wraking verzocht, omdat zij meende dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt. Dit zou zijn gebeurd doordat de rechter haar verzoek tot aanhouding van de zaak niet had gehonoreerd en de door verzoekster meegenomen documenten niet wilde aannemen. Ook vond verzoekster dat de gecertificeerde instelling (GI) meer aan het woord was dan zijzelf tijdens de zitting. De rechter bestreed echter de beschuldigingen van partijdigheid en gaf aan dat verzoekster voldoende ruimte had gekregen om haar standpunt naar voren te brengen. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om het verzoek tot aanhouding af te wijzen een procesbeslissing was, die in beginsel geen grond voor wraking oplevert. De wrakingskamer concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/303960/ HA RK 20-106
Beslissing van 19 juni 2020
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. J.C.M. Swinkels,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoekster heeft op 10 juni 2020 ter zitting de wraking verzocht van de rechter in de zaken met volgende zaaknummers:
C/15/302531/JU RK 20-894 (vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing omgang)
C/15/302731/JU RK 20-938 (vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing identiteitsbewijs)
C/15/302874/JU RK 20-966 (vervangende toestemming klinische behandeling, aanvullende machtiging tot uithuisplaatsing bij [woonplaats 2] , vervangende toestemming inschrijving bij de onderwijsinstelling van [woonplaats 2] )
C/15/303664/JU RK 20-1132 (vervangende toestemming medische behandeling polsfractuur).
Deze zaken (hierna te noemen: de hoofdzaken) zijn aanhangig bij deze rechtbank, team F&J Haarlem.
Verzoekster heeft nogmaals bij emailbericht van 12 juni 2020 de wraking van de rechter verzocht.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
1.3
Het verzoek is behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 15 juni 2020. Verzoekster en de rechter zijn ter zitting verschenen en gehoord. De gecertificeerde instelling het Leger des Heils, Jeugdbescherming en Reclassering
(hierna te noemen: de GI) is niet ter zitting verschenen.

2.De standpunten

2.1
Verzoekster heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – aangevoerd dat de rechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt door haar verzoek tot aanhouding van de zaak niet te honoreren, de door verzoekster meegenomen documenten/producties niet wilde aannemen en doordat tijdens de zitting de GI meer aan het woord was dan verzoekster. Verzoekster ziet ook in het feit dat de GI na de zitting achterbleef in de zaal met de rechter, nadat zij de zaal al had verlaten, een aanwijzing voor partijdigheid van de rechter.
2.2
De rechter heeft haar standpunt kenbaar gemaakt. Zij heeft bestreden vooringenomen of partijdig te zijn. Verzoekster was vertraagd voor de zitting. Haar advocaat had, voordat verzoekster aanwezig was, om aanhouding verzocht. Dit verzoek is afgewezen. Er waren bij het verweer al voldoende stukken ingediend.
Voorts is verzoekster uitgebreid aan het woord geweest en heeft de GI kort kunnen reageren op de stellingen van verzoekster.
Door de door de rechtbank getroffen maatregelen als gevolg van het coronavirus gaat de ene partij eerder de zaal uit dan de andere partij. Verzoekster heeft de zaal als eerste verlaten en is later gevolgd door de GI, die nog haar stukken moest inpakken.

3.De beoordeling

3.1
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechter die een zaak behandelt op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt bij de beoordeling van een wrakingsverzoek is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van de indiener van het verzoek daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
De wrakingskamer overweegt het volgende.
3.2
De beslissing van de rechter om het verzoek tot aanhouding af te wijzen, dient te worden aangemerkt als een procesbeslissing. Het is vaste rechtspraak dat dergelijke beslissingen in beginsel geen grond voor wraking opleveren. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk al dan niet juist moet worden geacht, leent zich niet voor een oordeel door de wrakingskamer en kan slechts in een eventueel hoger beroep worden getoetst (in de onderhavige zaken door het Gerechtshof te Amsterdam). Dit is slechts anders indien een procesbeslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter jegens verzoekster vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. Naar het oordeel van de wrakingskamer is de procesbeslissing en de motivering daarvan zoals die blijkt uit de handgeschreven zittingsaantekeningen van de zitting van 10 juni 2020 niet onbegrijpelijk. Voorts heeft de rechter zich met haar beslissing slechts uitgelaten over het verzoek om aanhouding en blijkt uit haar afwijzende beslissing op dat verzoek niet dat zij inhoudelijk vooruitgelopen is op haar eindoordeel in de hoofdzaak.
3.3
Verzoekster heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat zij nauwelijks aan het woord is geweest tijdens de zitting en dat het leek of er meer een gesprek plaatsvond tussen de GI en de rechter. Uit de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling ter zitting is niet gebleken dat verzoekster onvoldoende ruimte heeft gekregen om het woord te voeren en haar standpunt naar voren te brengen. Verzoekster heeft haar verzoek tot aanhouding kunnen toelichten en heeft inhoudelijk kunnen reageren. Dat zij zich daarin niet gehoord voelde, maakt niet dat daarmee de rechter vooringenomen was.
De omstandigheid dat de rechter de door verzoekster meegenomen documenten niet wilde aannemen levert evenmin een omstandigheid op voor wraking. Zoals door de rechter is aangegeven betrof de zitting van 28 mei 2020 de voortzetting van een aangehouden zitting, waarvoor de vereiste producties reeds eerder door de advocaat van verzoekster waren ingediend. Onder die omstandigheden is het niet onbegrijpelijk dat de rechter de door verzoekster meegenomen documenten niet in ontvangst wilde nemen. Het dossier was naar het oordeel van de rechter reeds compleet.
3.4
Ook uit het gegeven dat de GI na verzoekster uit de zittingszaal kwam kan geen schijn van partijdigheid worden afgeleid. Uitgaande van de toelichting van de gewraakte rechter heeft verzoekster de zaal verlaten, terwijl de GI bezig was om de processtukken in haar tas te doen, zodat zij later dan verzoekster de zaal uit kwam. Ook door maatregelen die zijn getroffen als gevolg van het coronavirus zal de ene partij de zaal eerder moeten verlaten dan de andere partij.
3.5
Gelet op het voorgaande leiden de aangevoerde gronden afzonderlijk noch in samenhang bezien, tot gegrondverklaring van het verzoek. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
4.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de rechter, en de GI in de hoofdzaken een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzitter, mr. H.P. van der Lelie en mr. L.M. Kos, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Lee, griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2020.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.