ECLI:NL:RBNHO:2020:11752

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1308
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit over de aanvraag voor wijziging van de woonruimtevoorraad

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, dat zijn aanvraag voor het wijzigen van de woonruimtevoorraad buiten behandeling heeft gelaten. Eiser had op 31 oktober 2019 een aanvraag ingediend om een bovenwoning om te vormen tot drie zelfstandige woonruimten. Op 19 december 2019 ontving eiser een verzoek om ontbrekende gegevens aan te vullen, maar hij stelt dat hij deze e-mail nooit heeft ontvangen. Verweerder heeft de aanvraag op 18 februari 2020 buiten behandeling gesteld, omdat de aanvraag niet tijdig was aangevuld. Eiser betoogt dat de vergunning van rechtswege is verleend, omdat verweerder niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de vergunning van rechtswege inderdaad is verleend. De rechtbank overweegt dat de beslistermijn voor het buiten behandeling stellen van de aanvraag niet correct is toegepast door verweerder. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn op 5 februari 2020 was verstreken en dat verweerder de aanvraag pas drie weken later buiten behandeling heeft gesteld. Hierdoor was verweerder niet meer bevoegd om dit besluit te nemen, en is de vergunning van rechtswege ontstaan. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder wordt opgedragen om binnen twee weken de omgevingsvergunning van rechtswege bekend te maken en er wordt een dwangsom opgelegd voor iedere dag dat verweerder hiermee in gebreke blijft.

Daarnaast dient verweerder het betaalde griffierecht te vergoeden en wordt hij veroordeeld in de proceskosten van eiser. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 december 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1308

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.W. van der Hulst),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: E. Knaape).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiser voor het wijzigen van de woonruimtevoorraad op het perceel [het perceel] (het perceel) buiten behandeling gelaten.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Op 31 oktober 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend voor het wijzigen van de woonruimtevoorraad door het wijzigen van een bovenwoning tot drie zelfstandige woonruimten op het perceel [het perceel] (het perceel), met toepassing van artikel 21 van de Huisvestingswet en artikel 16 van de Huisvestingsverordening Zuid Kennemerland/IJmond: Haarlem 2017 (de huisvestingsverordening).
1.2
Op 19 december 2019 heeft verweerder eiser per e-mail een brief gestuurd, met het verzoek ontbrekende gegevens bij de aanvraag aan te vullen voor 29 januari 2020. Het gaat om een geluidsisolatierapport waaruit blijkt dat de woning scheidende constructies een geluidsisolatie hebben van maximaal 5 decibel minder dan de waarde voor nieuwbouwwoningen volgens het Bouwbesluit 2012 en een oplossing voor fietsparkeren.
2. Verweerder heeft de aanvraag op 18 februari 2020 buiten behandeling gesteld omdat de aanvraag niet binnen de gestelde termijn is aangevuld.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
4. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de vergunning van rechtswege is verleend.
5.1
Eiser voert aan dat de vergunning van rechtswege is verleend omdat verweerder niet binnen acht weken heeft beslist op de aanvraag. Hij heeft de e-mail van 19 december 2019 waarin verweerder heeft verzocht om de aanvraag aan te vullen nooit ontvangen. Ter onderbouwing heeft eiser een verklaring van de ICT-beheerder [naam 1] automatisering van 12 februari 2020 bijgevoegd, waaruit dit blijkt. Voorts heeft eiser op geen enkele wijze kenbaar gemaakt dat hij via elektronische weg bereikbaar is. Eiser trekt de betrouwbaarheid van het verzendsysteem van verweerder in twijfel. Omdat de e-mail nooit is ontvangen is de procedure nooit geschorst is geweest en is de vergunning daarom van rechtswege verleend.
Subsidiair voert eiser aan dat zelfs als de beslistermijn tussen 19 december 2019 en 29 januari 2020 onderbroken was geweest, verweerder ook niet binnen acht weken heeft beslist op de aanvraag. Eiser betoogt dat de termijn van artikel 4:5, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) los staat van de termijn van artikel 25, derde lid, van de Huisvestingswet. Verder heeft verweerder nagelaten de termijn met zes weken te verlengen.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser wel kenbaar heeft gemaakt dat hij via elektronische weg bereikbaar is. Hij heeft op 13 november 2019 per e-mail gereageerd op een e-mail van de heer [naam 2] . De aanvraag is per e-mail ingediend en overige communicatie heeft ook langs elektronische weg plaatsgevonden. Voorts is geen foutmelding of onbestelbaar retour ontvangen. De verzending per e-mail beschouwt verweerder als een rechtmatige verzendwijze op grond van artikel 2.14, eerste lid, van de Awb.
Voor zover eiser stelt dat niet binnen acht weken is beslist, stelt verweerder dat de beslistermijn door het verzoek de aanvraag aan te vullen is opgeschort met toepassing van artikel 4:15 van de Awb. Op grond van artikel 4:5, vierde lid, Awb bedraagt de termijn voor het buiten behandeling stellen van een aanvraag vier weken nadat die termijn ongebruikt is verstreken. Deze vier weken waren nog niet verstreken, waardoor geen sprake is van een rechtswege verleende vergunning.
5.3
De rechtbank laat buiten beschouwing of de e-mail is ontvangen. Reeds omdat het subsidiaire standpunt slaagt, is de vergunning van rechtswege verleend. Het beroep slaagt. De rechtbank stelt voorop dat in artikel 4:5, vierde lid, Awb een bevoegdheid is neergelegd voor verweerder om een aanvraag buiten behandeling te stellen binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld, of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. In artikel 4:15 Awb wordt het laatste lid van artikel 4:5 Awb (mogelijk per abuis) niet genoemd als termijn waarmee de beslistermijn wordt opgeschort. De rechtbank is van oordeel dat de opschorting van de beslistermijn aldus niet wordt verlengd door de vier weken die zijn genoemd in artikel 4:5 Awb. De termijn van vier weken voor het buiten behandeling stellen van de aanvraag kan daarom alleen volledig worden gebruikt als die termijn nog resteert als beslistermijn voor het beslissen op de aanvraag na de opschorting. Kortgezegd is de beslistermijn voor het beslissen op de aanvraag de ‘harde grens’.
5.4
Uit het voorgaande volgt dat verweerder nog slechts één week had om de aanvraag buiten behandeling te stellen na het ongebruikt verstrijken van de termijn voor het aanvullen van de aanvraag. Op het moment van opschorten resteerde namelijk nog slechts één week van de beslistermijn. Verweerder heeft die beslistermijn niet verlengd. De rechtbank stelt derhalve vast dat de beslistermijn is verstreken op 5 februari 2020. Verweerder heeft de aanvraag pas drie weken later buiten behandeling gesteld. Op dat moment was hij daartoe niet meer bevoegd. Er was op 5 februari 2020 namelijk al een vergunning van rechtswege ontstaan doordat de beslistermijn ongebruikt was verstreken. De beroepsgrond slaagt.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep van eiser tegen het niet tijdig bekendmaken van de verlening van de omgevingsvergunning van rechtswege gegrond.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser verweerder bij brief van 14 februari 2020 in gebreke heeft gesteld in verband met het uitblijven van de bekendmaking van de vergunning van rechtswege. Verweerder is op grond van artikel 4:20d, eerste lid, van de Awb een dwangsom verschuldigd vanaf de dag dat twee weken zijn verstreken sinds die ingebrekestelling. Nu verweerder geen besluit heeft bekendgemaakt, oordeelt de rechtbank dan ook dat verweerder inmiddels het maximale bedrag van € 1.442,- heeft verbeurd.
8. Verweerder dient voorts op grond van artikel 8:55f, tweede lid, in samenhang met artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb, binnen twee weken na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden alsnog de omgevingsvergunning van rechtswege bekend te maken. De rechtbank is verplicht daarbij te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat hij daarmee in gebreke blijft.
9. Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,- dient te vergoeden.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het (met een besluit gelijk te stellen) niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na verzending van deze uitspraak de omgevingsvergunning van rechtswege bekend te maken;
  • legt verweerder op een dwangsom ter hoogte van € 50,- per dag dat verweerder daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 2.500,-;
  • stelt vast dat verweerder jegens eiser een dwangsom heeft verbeurd van € 1.442,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot het bedrag van € 1.050,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 2:14
1. Een bestuursorgaan kan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
2 Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, geschiedt de verzending van berichten die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht, niet uitsluitend elektronisch.
3 Indien een bestuursorgaan een bericht elektronisch verzendt, geschiedt dit op een voldoende betrouwbare en vertrouwelijke manier, gelet op de aard en de inhoud van het bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt.
Artikel 4:5
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
4 Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Artikel 4:15
1. De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan:
a. de aanvrager krachtens artikel 4:5 uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken,
§ 4.1.3.3. Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen
Artikel 4:20a
1. Deze paragraaf is van toepassing indien dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.
2 Paragraaf 4.1.3.2 is niet van toepassing indien deze paragraaf van toepassing is.
Artikel 4:20b
1. Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.
2 De verlening van rechtswege geldt als een beschikking.
3 In afwijking van artikel 3:40 treedt de beschikking in werking op de derde dag na afloop van de beslistermijn.
Artikel 4:20c
1. Het bestuursorgaan maakt de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven.
2 Bij de bekendmaking en mededeling van de beschikking wordt vermeld dat de beschikking van rechtswege is gegeven.
Artikel 4:20d
1. Indien het bestuursorgaan de beschikking niet overeenkomstig artikel 4:20c binnen twee weken heeft bekendgemaakt, verbeurt het na een daarop volgende ingebrekestelling door de aanvrager een dwangsom vanaf de dag dat twee weken zijn verstreken sinds die ingebrekestelling.
2 De dwangsom wordt berekend overeenkomstig artikel 4:17, eerste en tweede lid.
3 De artikelen 4:17, vierde lid, en zesde lid, onder a en b, en 4:18 tot en met 4:20 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4:20e
Indien in een wettelijk voorschrift of een beleidsregel is bepaald dat in een beschikking steeds bepaalde voorschriften worden opgenomen, dan maken deze ook deel uit van de beschikking van rechtswege.
Artikel 6:2
Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:
a. de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en
b. het niet tijdig nemen van een besluit.
Artikel 6:12
1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
2 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3 Indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
4 Het beroep is niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend
Artikel 7:1
1. Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij:
f. het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit,
Artikel 7:1a
1. In het bezwaarschrift kan de indiener het bestuursorgaan verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter, zulks in afwijking van artikel 7:1.
Artikel 8:55f
1. Tegen het niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege kan de belanghebbende beroep bij de bestuursrechter instellen.
2 Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing.
Huisvestingswet
Artikel 21
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken of onttrokken te houden;
b. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar met andere woonruimte samen te voegen of samengevoegd te houden;
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden;
d. tot twee of meer woonruimten te verbouwen of in die verbouwde staat te houden.
Artikel 25
1. De vergunning, bedoeld in artikel 21 of 22, kan worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
2 Voordat toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
3 Burgemeester en wethouders beslissen op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 21 of 22 binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
4 Burgemeester en wethouders kunnen de termijn, bedoeld in het derde lid, eenmaal verlengen met ten hoogste zes weken. Zij maken hun besluit daartoe bekend binnen de termijn, bedoeld in het derde lid.
5 Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.