ECLI:NL:RBNHO:2020:11715

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
C/15/291442 / HA ZA 19-470
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onrechtmatig verkregen gelden uit nalatenschap

In deze zaak vordert eiseres, de enig erfgename van erflaatster, dat gedaagde, de jongere zuster van erflaatster, wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 32.667,53. Dit bedrag is gebaseerd op contante opnames die gedaagde heeft gedaan met een bankpas die aan haar was verstrekt op basis van een machtiging van erflaatster. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde gedurende de periode van mei 2014 tot november 2016 met deze pas in totaal € 23.798,93 heeft opgenomen, maar heeft onvoldoende uitleg gegeven over de besteding van deze bedragen. Eiseres stelt dat gedaagde zich onrechtmatig heeft toegeëigend en vordert terugbetaling van de onterecht opgenomen gelden. Gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat eiseres in haar vordering kan worden ontvangen, maar de rechtbank oordeelt dat eiseres voldoende heeft aangetoond dat zij de vordering als erfgename heeft ingesteld. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres afgewezen, omdat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank oordeelt dat de grondslag voor de vorderingen is komen te ontvallen en dat eiseres als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moet worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagde zijn begroot op € 1.471,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/291442 / HA ZA 19-470
Vonnis van 5 februari 2020 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.M.H. Devis te Zoetermeer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.J.M. Ros te Schagen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 juli 2019 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • het proces-verbaal van de 16 januari 2020 gehouden mondelinge behandeling.;
  • de brief van 22 januari 2020 van [gedaagde] in reactie op het proces-verbaal.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [datum] is te Heerhugowaard op 90-jarige leeftijd overleden mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster).
2.2.
Erflaatster is de stiefmoeder van [eiseres] en niet hertrouwd weduwe van de in 2013 overleden vader van [eiseres] .
2.3.
[gedaagde] is een jongere zuster van erflaatster.
2.4.
[eiseres] is de enig erfgename van erflaatster. Tot de nalatenschap behoort een vordering van [eiseres] op erflaatster uit hoofde van de afwikkeling van de nalatenschap van haar vader.
2.5.
Op 19 april 2014 heeft erflaatster aan [gedaagde] over haar betaal- en spaarrekening de navolgende machtiging (hierna: de machtiging) gegeven:
2.6.
In het kader van de machtiging is aan [gedaagde] een (extra) bankpas verstrekt met volgnummer 018. Erflaatster heeft haar bankpas behouden, eindigend op nummer 017.
2.7.
In de periode van mei 2014 – november 2016 zijn met de aan [gedaagde] verstrekte pas (nummer 018) met enige regelmaat contante bedragen opgenomen, variërend van €50,= tot (meermaals) € 1.000,=.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert -samengevat- dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
A. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 32.667,53 althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
15 november 2016, althans een door de rechtbank nader te bepaling ingangsdatum tot aan de datum van betaling;
[gedaagde] veroordeelt in de kosten van het geding aan de zijde van [eiseres] .
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd, hetgeen voor zover van belang tezamen met de stellingen van [eiseres] hierna in de beoordeling aan de orde zal komen.
4. De beoordeling
4.1.
vooraf
[gedaagde] voert als verweer dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar vordering omdat zij deze vordering in privé heeft ingesteld, terwijl zij in privé geen vordering op [gedaagde] heeft doch slechts in haar hoedanigheid als erfgename van erflaatster. Dit verweer slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] voldoende duidelijk heeft gemaakt dat zij de vordering grondt op een vermeende onrechtmatige daad jegens haar als enig erfgename van [gedaagde] . Aldus kan zij in haar vorderingen worden ontvangen.
Sterk samengevat -en naar de rechtbank begrijpt- heeft [eiseres] aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat het vermogen van [erflaatster] gedurende een relatief korte periode (2014-2016) als gevolg van onrechtmatig handelen door [gedaagde] sterk is afgenomen. In dit verband heeft [eiseres] bij dagvaarding meerdere geschilpunten gepresenteerd onder de noemer “pinopnames”, “betaling belastingdienst”, “sloopwerkzaamheden”, “inboedel”, “juwelier” en “Beter horen”. Ter zitting heeft [eiseres] betoogd deze geschilpunten te laten varen, met uitzondering van het geschil omtrent de hierna te beoordelen pinopnamen. De rechtbank zal de stellingen en weren van partijen ten aanzien van de overige aanvankelijk bij dagvaarding gepresenteerde geschilpunten dan ook niet in de beoordeling betrekken.
4.2.
pinopnamen
[gedaagde] heeft met gebruikmaking van de aan haar verstrekte machtiging en bankpas gedurende een langere periode (2014-2016) geldopnames verricht, in totaal tot een bedrag van € 23.798,93. Hoewel daartoe meermaals verzocht en de aan haar gegeven machtiging daartoe verplicht, heeft [gedaagde] onvoldoende uitleg gegeven waaraan het opgenomen cashgeld is besteed. Aldus heeft [gedaagde] voornoemd bedrag zich tijdens leven van erflaatster onrechtmatig toegeëigend en is zij gehouden dit bedrag aan de nalatenschap van erflaatster terug te betalen, aldus nog steeds [eiseres] .
4.3.
De rechtbank constateert dat [eiseres] in haar dagvaarding heeft betoogd waarom [gedaagde] volgens haar gehouden is rekening en verantwoording af te leggen over -kort gezegd- het gebruik van de aan [gedaagde] verstrekte pinpas en de pinopnames in het bijzonder. [eiseres] heeft evenwel op dit punt geen vordering ingesteld, en heeft haar petitum uitsluitend gericht op terugbetaling van de gelden die met de pinopnames gemoeid zijn. Uit de pintransacties zoals opgenomen in de door [eiseres] in het geding gebrachte bankafschriften leidt de rechtbank met [eiseres] af dat deze niet alleen zijn verricht in het kader van de aankoop van boodschappen, maar ook dat op regelmatige basis contante opnamen zijn gedaan waarbij herhaaldelijk een bedrag van € 1.000,00 per keer is opgenomen.
4.4.
Indien de rechtbank in de verdere beoordeling veronderstellenderwijs niet alleen ervan uitgaat dat het gevorderde bedrag geheel te herleiden is tot deze pintransacties maar ook dat [gedaagde] deze heeft verricht, is gegeven de door [eiseres] in de dagvaarding en ter zitting geschetste leefsituatie en leeftijd van erflaatster in combinatie met de aard en de omvang van de herhaaldelijke contante opnamen, voorstelbaar dat zij als enig erfgename van erflaatster daarin aanleiding ziet tot het stellen van vragen en het doen van nader onderzoek. Zonder aanvullende feiten en omstandigheden van de zijde van [eiseres] heeft zij echter onvoldoende gemotiveerde stellingen betrokken om tot de verstrekkende conclusie te komen dat [gedaagde] de betreffende uitgaven en contante opnamen (deels) zelf heeft behouden en -naar de rechtbank [eiseres] begrijpt- zij daarmee onrechtmatig jegens erflaatster zou hebben gehandeld. Gelet daarop komt de rechtbank aan bewijslevering niet toe. Bij dit alles verdient opmerking dat tussen partijen niet in geschil is dat erflaatster in de betreffende periode wilsbekwaam was en ook, althans dat is niet gemotiveerd bestreden, dat erflaatster haar bankafschriften op haar woonadres ontving en regelmatig bekeek.
4.5.
Uit het vorenstaande volgt dat de grondslag aan het gevorderde is komen te ontvallen, en alle vorderingen afgewezen zullen worden. De overige stellingen en weren behoeven daarom geen nadere beoordeling.
4.6.
proceskosten
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 81,00
- salaris advocaat
1.390,00(2,0 punten × tarief € 695,00)
Totaal € 1.471,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.471,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van Rijn en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2020. [1]

Voetnoten

1.type: AvA