ECLI:NL:RBNHO:2020:11689

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 november 2020
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1281
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor huisvesting van een vluchteling met medische problemen

Op 16 november 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, een uitgenodigd vluchteling uit Syrië, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. De eiser had een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring voor huisvesting, welke door de gemeente was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente in redelijkheid kon besluiten dat er geen urgent huisvestingsprobleem was, omdat de eiser ten tijde van het bestreden besluit nog bij zijn ex-partner in de woning woonde. De rechtbank erkende de moeilijke woonsituatie van de eiser, maar concludeerde dat hij feitelijk onderdak had en dat de weigeringsgronden uit de Huisvestingsverordening van toepassing waren. De eiser had ook betoogd dat hij om medische redenen niet op kamers kon wonen, maar de rechtbank vond dat hij onvoldoende had onderbouwd dat kamerbewoning voor hem niet mogelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen daarvan in stand. De gemeente werd opgedragen het griffierecht te vergoeden en werd veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1281

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Beekelaar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend,verweerder
(gemachtigde: mr. R.G. van der Eijk).

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een urgentieverklaring afgewezen.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 27 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van mr. L.C. Dankbaar en K.N. Verlinden.

Overwegingen

1. Eiser is in 2013 als uitgenodigd vluchteling met zijn gezin vanuit Syrië naar Nederland gekomen. Hij is op 3 juli 2019 gescheiden. Samen met zijn ex-partner heeft hij een dochter van twintig jaar en een elfjarige zoon. Bij eiser is de diagnose hidradenitis suppurativa en Hepatitis B gesteld. Eiser heeft na de echtscheiding tot 12 mei 2020 bij zijn ex-partner in de voormalige echtelijke woning aan de [adres] gewoond en woont sindsdien in een kamer. Eiser kan in deze kamer blijven tot 12 mei 2021. Eiser wil voor de kinderen graag in Purmerend blijven wonen en staat sinds 17 juli 2019 ingeschreven bij Woningnet en Woonmatch.
2. Bij het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, heeft verweerder de aanvraag van eiser om een urgentieverklaring afgewezen. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de weigeringsgronden zoals opgenomen in artikel 2.6.5, eerste lid, onder b, c, en e van de Huisvestingsverordening gemeente Purmerend 2018 (de verordening) van toepassing zijn. Omdat sprake is van meerdere weigeringsgronden die het toekennen van een urgentieverklaring in de weg staan, komt verweerder niet toe aan de vraag of sprake is van één of meerdere urgentiegronden zoals genoemd in artikelen 2.6.6 tot en met 2.6.8 van de verordening. Voorts ziet verweerder geen aanleiding om op grond van de hardheidsclausule de urgentieverklaring alsnog te verlenen.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Urgent huisvestingsprobleem?
4.1
Eiser betoogt in de eerste plaats dat er wel ten tijde van het bestreden besluit wel degelijk sprake was van een urgent huisvestingsprobleem. Eiser woonde weliswaar nog wel bij zijn ex-partner, maar deze verblijfssituatie zorgde voor veel spanning bij alle gezinsleden, waaronder de kinderen. Bovendien heeft de rechtbank bepaald dat het huurrecht van de woning aan de ex-partner van eiser is toegewezen en heeft de advocaat van de ex-partner eiser ook aangeschreven dat hij de woning moest verlaten.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat onvoldoende is gebleken dat er sprake is van een urgent huisvestingsprobleem, omdat eiser ten tijde van het bestreden besluit in dezelfde woning als zijn ex-partner woonde. Hoewel dit geen ideale situatie is en de rechter heeft bepaald dat zijn ex-partner huurster zal zijn van de woning aan de [adres] , is er geen sprake van een situatie dat aan eiser verder verblijf in de woning is ontzegd. Ingevolge artikel 2.2 onder b van de Beleidsregels urgentie, rolstoelwoningen en aanleunwoningen Gemeente Purmerend 2015 (de beleidsregels) is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem als de aanvrager is gescheiden maar nog met de ex-partner in één woning woont. Het bestreden besluit is in overeenstemming met de beleidsregels.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake was van een urgent huisvestigingsprobleem omdat eisers ten tijde van het bestreden besluit nog bij zijn ex-partner in de woning woonde. Dat dit voor eiser zoals hij ter zitting heeft toegelicht een moeilijke woonsituatie was die eigenlijk niet houdbaar was, maakt het voorgaande niet anders. Het gaat het erom dat eiser feitelijk onderdak had. Verweerder mocht de weigeringsgrond in artikel 2.6.5, eerste lid, onder b, van de verordening daarom in redelijkheid aan de afwijzing ten grondslag leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Aangewezen op zelfstandige woning?
5.1
Eiser betwist het standpunt van verweerder dat hij niet op zelfstandige woonruimte is aangewezen. Om medische redenen is kamerbewoning voor eiser geen optie. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij niet op kamers kan wonen omdat hij vanwege de combinatie van zijn huidaandoening en Hepatitis B moet kunnen beschikken over een eigen badkamer. Door zijn ziekte heeft eiser open wonden en moet hij veel gebruik maken van de gedeelde badkamer. Hepatitis B is een besmettelijk virus, hetgeen een onaanvaardbaar risico vormt voor andere bewoners. In het kader van de omgangsregeling dient eiser voorts over een plek te beschikken waar hij zijn kinderen kan ontvangen en kan laten overnachten.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet is aangewezen op zelfstandige woonruimte en dat van eiser verwacht had mogen worden dat hij (ook) op zoek was gegaan naar een kamer. Uit de verklaring van de dermatoloog van het [naam 1] Ziekenhuis blijkt niet dat eiser geen gebruik kan maken van kamerbewoning. Voorts hebben de kinderen hun hoofdverblijf bij hun moeder aan de [adres] .
5.3
De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat hij om medische redenen niet op een kamer kan wonen. Verweerder heeft de aanwezige medische informatie bij de aanvraag betrokken. Dermatoloog [naam 2] van het [naam 1] Ziekenhuis heeft op 28 november 2019 verklaard dat eiser door de ziekte hidradenitis suppurativa psychisch wordt belast en dat dit zijn dagelijks leven beïnvloedt. Uit deze verklaring valt echter niet op te maken dat eiser de beschikking moet hebben over een eigen badkamer of niet op kamers kan wonen. Uit de overlegde verklaring van de huisarts van 12 november 2019 blijkt dit evenmin.
Het betoog van eiser dat kamerbewoning van hem niet kan worden verlangd omdat hij in een kamer zijn kinderen niet kan ontvangen en laten overnachten, slaagt evenmin. Hoewel de omgangsregeling in de situatie dat eiser een kamer bewoont lastiger zal zijn, is het niet onmogelijk. Verweerder mocht dan ook van eiser verwachten dat hij niet uitsluitend op zelfstandige woonruimte zou reageren, maar ook zou zoeken naar beschikbare kamers. Verweerder mocht de weigeringsgrond in artikel 2.6.5, eerste lid, onder c, van de verordening daarom in redelijkheid aan de afwijzing ten grondslag leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Voldoende gereageerd op woningaanbod?
6.1
Eiser betoogt dat hij ook buiten Purmerend op woningen heeft gereageerd. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser overzichten met zijn reacties op woningen overlegd. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat verweerder niet duidelijk heeft aangegeven dat hij niet alleen buiten Purmerend op woningen moest reageren, maar ook in andere (elders in Nederland gelegen) regio’s. Het was daarom ten tijde van het bestreden besluit niet duidelijk wat van hem verwacht werd.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de reacties van eiser op aangeboden woningen en tijdens een gesprek op 6 november 2019 is gebleken dat eiser enkel op woningen heeft gereageerd in de directe omgeving van Purmerend. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat van eiser verwacht mag worden dat hij ook reageert op woningen in andere plaatsen in Nederland waar de woondruk lager is, zoals in Friesland. Het is begrijpelijk dat eiser in de buurt van Purmerend wil blijven wonen, maar de omgang met de kinderen is ook mogelijk als eiser woont buiten Purmerend.
6.3
In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder aangegeven dat het niet voldoende reageren op woningen buiten Purmerend niet valt onder de weigeringsgrond in artikel 2.6.5, eerste lid, onder e, zoals per abuis is vermeld in het bestreden besluit, maar onder de weigeringsgrond in artikel 2.6.5, eerste lid, onder c, van de verordening. Eiser voert terecht aan dat verweerder bij het bestreden besluit de verkeerde wettelijke grondslag heeft genoemd. Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig tot stand gekomen. Eiser is hierdoor evenwel niet benadeeld omdat hij over het onderliggende feitencomplex zijn standpunt in bezwaar en beroep naar voren heeft kunnen brengen, zoals hij dat ook heeft gedaan. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het vastgestelde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
6.4
De rechtbank stelt vast dat in het primaire besluit alleen is vermeld dat eiser zelf woonruimte moet zien te vinden in de particuliere sector. Daarmee is niet helder dat die woonruimte zich ook buiten de regio Purmerend zou kunnen bevinden. Met betrekking tot het gesprek op 6 november 2019 dat eiser heeft gehad op het stadhuis is in de stukken niet terug te vinden dat hem daarin is meegedeeld dat hij ook woonruimte buiten de regio Purmerend moet zoeken. Pas in het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat van eiser verwacht wordt dat hij ook buiten de omgeving van Purmerend op zoek gaat naar vervangende woonruimte. Ter zitting heeft verweerder daaraan toegevoegd dat het dan gaat om gebieden elders in Nederland waar de woondruk minder hoog is. Omdat verweerder deze nadere onderbouwing pas in beroep geeft, is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Het was voor eiser niet duidelijk wat er van hem verwacht werd. Dit is voor de rechtbank aanleiding op het beroep gegrond te verklaren.
6.5
Omdat het beroep gegrond is, wordt het bestreden besluit vernietigd. Uit de overwegingen onder 4.3 en 5.3 volgt dat verweerder in redelijkheid de daar genoemde weigeringsgronden aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen en de urgentieverklaring daarom geweigerd kon worden. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
De hardheidsclausule
7.1
Eiser doet een beroep op de hardheidsclausule omdat sprake is van een schrijnende situatie. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische en sociale omstandigheden waarin hij verkeert. Hij woont nog maar vijf jaar als uitgenodigd vluchteling in Nederland en beschikt niet over een netwerk van familie en vrienden.
7.2
Verweerder voert aan dat er niet aan de hardheidsclausule wordt voldaan, omdat er zich wel degelijk voorziene omstandigheden voordoen. Er doen zich voorziene omstandigheden voor zoals bedoeld in artikel 2.6.5, eerste lid onder b en c van de verordening, waarover expliciet in de verordening is bepaald dat die reden geen aanleiding geeft om op grond van de hardheidsclausule de urgentieverklaring alsnog te verlenen. Aan de vraag of sprake is van een schrijnende situatie komt verweerder dan ook niet meer toe.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat de aangevoerde gronden van eiser geen aanleiding geven om te stellen dat de toepassing van de verordening in dit geval tot een schrijnende situatie leidt. Er is namelijk geen sprake van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn. De situatie waarin eiser zicht bevindt, te weten na een echtscheiding, is voorzien in de verordening. Alle omstandigheden die eiser naar voren brengt, zijn hiervoor reeds beoordeeld bij de beantwoording van de vraag of de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde weigeringsgronden zich in dit geval voordoen. Op de vraag of sprake is van een schrijnende situatie, gaat de rechtbank daarom niet in. Voor zover de aangevoerde omstandigheden zien op de situatie zoals die zich na het bestreden besluit heeft ontwikkeld - eiser heeft informatie daarover bij aanvullend beroepschrift naar voren gebracht - heeft verweerder daarbij bij het bestreden besluit geen rekening kunnen houden. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart en een gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeert, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Huisvestingsverordening gemeente Purmerend 2018
Artikel 2.6.1
Op een aanvraag om een urgentieverklaring beslissen burgemeester en wethouders bij wie de aanvraag ingevolge artikel 2.6.2, eerste lid, aangevraagd moet worden.
Artikel 2.6.5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring (voor zover van belang)
1.Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
(…)
b. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;
c. de aanvrager kon het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen;
(…)
e. het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem is ontstaan als gevolg van een verwijtbaar doen of nalaten van aanvrager of een lid van zijn huishouden;
Artikel 2.6.8 Overige regionale urgentiecategorieën (voor zover van belang)
1. Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager tot tenminste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:
a. woningzoekenden die in een acute noodsituatie verkeren;
b. woningzoekenden die op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig hebben en niet behoren tot de in artikel 2.6.7 bedoelde urgentiecategorie;
c. woningzoekenden waarvan de huidige woonruimte behoort tot een door burgemeester en wethouders op grond van het tweede lid aangewezen complex.
d. woningzoekenden waarvan binnen de gemeente gelegen zelfstandige woonruimte als gevolg van een calamiteit naar het oordeel van burgemeester en wethouders duurzaam ongeschikt is voor bewoning.
Artikel 2.6.11 Hardheidsclausule (voor zover van belang)
1. Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
Beleidsregels urgentie, rolstoelwoningen en aanleunwoningen Gemeente Purmerend (Gemeenteblad 2015, 6248)
2.1.
Inleiding
Een aanvraag wordt getoetst aan de algemene weigeringsgronden. Doet zich tenminste één weigeringsgrond voor, dan wordt de aangevraagde urgentie geweigerd. Als zich geen algemene weigeringsgrond voordoet wordt vervolgens beoordeeld of er een urgentiegrond aanwezig is, dat wil zeggen: of aanvrager in een specifieke omstandigheid verkeert die aanleiding kan zijn voor toekenning van een urgentieverklaring.
2.2.
Uitwerking algemene weigeringsgronden(voor zover van belang)
(…)
b. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;
Er is sprake van een urgent huisvestingsprobleem als het huishouden van aanvrager dakloos is of zeer binnenkort dakloos zal worden. Met dakloosheid wordt gelijkgesteld de situatie waarin het huishouden van aanvrager naar het oordeel van burgemeester en wethouders als gevolg van een probleem met de huisvesting redelijkerwijs geen gebruik meer geacht wordt te kunnen maken van de tot dan toe bewoonde woning. In de volgende gevallen is in ieder geval op zichzelf staand geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem:
(…)
· de aanvrager gaat scheiden of is gescheiden maar bewoont nog met de (ex-)partner één woning;
(…)
c. de aanvrager kon het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen; Hiervan is in ieder geval sprake als:
(…)
· aanvrager in de periode dat aannemelijk werd dat hij een huisvestingsprobleem zou gaan krijgen niet zo vaak als mogelijk op via het reguliere aanbod van corporaties aangeboden voor hem passende woonruimte heeft gereageerd. De zinsnede "zo vaak als mogelijk" in de vorige zin moet gelezen worden als "tenminste twee maal per week, voor zover er tenminste twee keer per week voor hem passende woonruimte werd aangeboden";