ECLI:NL:RBNHO:2020:11644
Rechtbank Noord-Holland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Indeplaatsstellingsovereenkomst en betalingsverplichtingen bij onderverhuur van winkelruimte
In deze zaak heeft eiser, [eiser], een vordering ingesteld tegen gedaagde, [gedaagde], met betrekking tot een indeplaatsstellingsovereenkomst voor de onderverhuur van een winkelruimte. Eiser stelt dat hij per 1 juli 2019 de huurder is geworden van de winkelruimte, nadat hij een indeplaatsstellingsovereenkomst had gesloten met de voormalige huurder, [ex-huurder]. Gedaagde heeft echter de huur over de maanden juli tot en met oktober 2019 niet tijdig betaald, ondanks herhaalde aanmaningen. Eiser vordert ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de winkelruimte, alsook betaling van achterstallige huur en buitengerechtelijke kosten.
Het procesverloop is beïnvloed door de coronamaatregelen, waardoor de mondelinge behandeling niet kon plaatsvinden en de zaak schriftelijk verder is gegaan. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat zij de huurbetalingen aanvankelijk aan [ex-huurder] heeft gedaan, omdat zij niet op de hoogte was van de indeplaatsstelling. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde op de hoogte was van de indeplaatsstelling en dat zij vanaf 1 juli 2019 de huur aan eiser diende te betalen. De rechter heeft geoordeeld dat gedaagde de huurbetalingen uiteindelijk heeft voldaan en dat er geen sprake is van achterstallige huur. De vorderingen van eiser zijn afgewezen, maar gedaagde is wel veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie tussen huurders en verhuurders bij indeplaatsstellingsovereenkomsten en de gevolgen van wanbetaling. De kantonrechter heeft de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van achterstallige huur afgewezen, maar gedaagde is wel veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser.