ECLI:NL:RBNHO:2020:11631

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 december 2020
Publicatiedatum
13 februari 2021
Zaaknummer
8508923 CV EXPL 20-4108
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een vaststellingsovereenkomst inzake pensioenafdrachtsplicht bij vroegpensioen en de Haviltex-norm

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een voormalig werknemer van Tata Steel, en zijn ex-werkgever, Tata Steel IJmuiden B.V. [eiser] had een vordering ingesteld tegen Tata Steel met betrekking tot de nakoming van de pensioenafdrachtsplicht zoals vastgelegd in een beëindigingsovereenkomst. De kern van de zaak draait om de vraag of Tata Steel gehouden was om een bedrag van € 60.065,- als werkgeversdeel van de pensioenpremie in één keer aan het pensioenfonds te storten, zoals [eiser] stelde, of dat Tata Steel enkel verplicht was om de pensioenpremie maandelijks te betalen, zoals Tata Steel betoogde.

De kantonrechter heeft de Haviltex-norm toegepast om de beëindigingsovereenkomst te interpreteren. De rechter oordeelde dat de tekst van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval in samenhang moesten worden bekeken. De kantonrechter kwam tot de conclusie dat [eiser] er niet vanuit kon gaan dat Tata Steel de volledige pensioenafdracht in één keer moest voldoen. De rechter oordeelde dat Tata Steel op grond van de overeenkomst verplicht was om de pensioenpremie maandelijks te storten tot 1 juni 2020, en dat de stelling van [eiser] dat Tata Steel in één keer moest betalen niet kon worden onderbouwd.

Daarnaast werd het beroep van [eiser] op ongerechtvaardigde verrijking afgewezen, omdat het voordeel voor Tata Steel voortvloeide uit de beslissing van [eiser] om met vervroegd pensioen te gaan. De kantonrechter oordeelde ook dat Tata Steel haar waarschuwingsplicht niet had geschonden, omdat [eiser] niet had aangetoond dat hij niet op de hoogte was van de gevolgen van vroegpensioen. Uiteindelijk werden de vorderingen van [eiser] afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8508923 CV EXPL 20-4108
Uitspraakdatum: 30 december 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. drs. H.S. Eisenberger
tegen
de besloten vennootschapTata Steel IJmuiden B.V.
statutair gevestigd en kantoorhoudende te IJmuiden
gedaagde
verder te noemen: Tata Steel
gemachtigde: mr. E.F. Seunke

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 8 mei 2020 een vordering tegen Tata Steel ingesteld. Tata Steel heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 2 november 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren [in 1956] , is op 1 januari 1975 bij Tata Steel in dienst getreden en vervulde laatstelijk de functie van projectleider ICT.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de Cao Tata Steel van toepassing (hierna: de cao).
2.3.
In artikel 8.7.1. van de cao staat onder meer: ‘
De werknemer is deelnemer aan de Pensioenregeling van de Stichting Pensioenfonds Hoogovens (…). De rechten en verplichtingen worden bepaald door de regels van de stichting.’
2.4.
De contractuele relatie tussen [eiser] en de Stichting Pensioenfonds Hoogovens is vastgelegd in het Pensioenreglement 2015 (hierna: het Pensioenreglement). Artikel 2.2 van het Pensioenreglement luidt als volgt:
‘Het deelnemerschap eindigt op de dag waarop het dienstverband met de werkgever eindigt, maar in ieder geval op de pensioeningangsdatum en uiterlijk op de pensioendatum.’
2.5.
In artikel 18.1 van het Pensioenreglement staat het volgende:
‘De in dit pensioenreglement omschreven aanspraken op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen worden op zodanige wijze gefinancierd, dat steeds aan het einde van ieder kalenderjaar dan wel, indien dat eerder is, bij beëindiging van het deelnemerschap, de pensioenrechten met betrekking tot de verstreken deelnemerstijd volledig zijn gefinancierd.’
2.6.
Artikel 19.3 van het Pensioenreglement luidt als volgt:
‘De premiebijdrage is maandelijks verschuldigd aan de werkgever en wordt voldaan door inhouding op het salaris of andere uitkeringen welke de werkgever aan de deelnemer verstrekt. Indien het salaris of andere uitkeringen onvoldoende zijn om de verschuldigde premiebijdrage te verrekenen betaalt de deelnemer de (ex)werkgever de verschuldigde bijdrage.’
2.7.
Artikel 6 van de Uitvoeringsovereenkomst luidt:
‘Artikel 6. Betaling van de pensioenpremie
De werkgever verbindt zich de door hem krachtens artikel 5 verschuldigde pensioenpremies in twaalf gelijke termijnen aan het pensioenfonds te voldoen. De werkgever verbindt zich de premies uiterlijk op de laatste werkdag van elke maand aan het pensioenfonds te betalen.’
2.8.
Op initiatief van Tata Steel hebben partijen op 23 maart 2015 een beëindigingovereenkomst gesloten waarin het dienstverband met [eiser] met ingang van 1 oktober 2015 is beëindigd.
2.9.
Artikel 5 van de beëindigingsovereenkomst luidt als volgt:
‘Werkgever zal met inachtneming van de wettelijke bepalingen dienaangaande de deelneming van de Werknemer op basis van het voor de Werknemer geldende pensioenreglement voortzetten opdat de werknemer dezelfde aanspraken verkrijgt die Werknemer zou hebben verkregen indien Werknemer tot aan 1 juni 2020 in dienst van Werkgever zou zijn gebleven. Met dien verstande dat de voortzetting plaatsvindt op basis van het pensioengevend salaris en de toeslagenpensioengrondslag die voor de Werknemer geldt op het moment direct voorafgaande aan de beëindiging van het dienstverband. Het werknemersdeel van de pensioenpremie (ad ( € 25.742,- wordt ingehouden op de vergoeding zoals opgenomen in artikel 3. Het Werkgeversdeel van de pensioenpremie (ad € 60.065,-) wordt rechtstreeks door de Werkgever aan het pensioenfonds betaald.’
2.10.
[eiser] is met ingang van 1 juli 2016 met vroegpensioen gegaan.
2.11.
Tata Steel heeft een bedrag van € 23.536,58 aan [eiser] overgemaakt, hetgeen ziet op het resterende deel van de werknemerspremie na aftrek van de betaalde maandelijkse pensioenbijdragen.
2.12.
Bij brief van 4 maart 2020 heeft de gemachtigde van [eiser] aan Tata Steel het volgende geschreven:
‘Partijen hebben als onderdeel van de vaststellingsovereenkomst afgesproken dat cliënt daar waar het gaat om de omvang van zijn pensioenaanspraken geen financieel nadeel zou ondervinden van het einde dienstverband per augustus 2015. In dit verband hebben partijen vastgesteld welk bedrag ervoor nodig zou moeten zijn om de pensioen premieafdracht tot de oorspronkelijke datum van 2020 te compenseren (alsof cliënt zou hebben doorgewerkt). Op basis van dit doel zijn ook de genoemde bedragen, voor Tata (€ 60.065,-) en cliënt(€ 25.742) = een totaalbedrag van € 85.809,-, benoemd om in het pensioenfonds van Tata te storten. Afspraak was ook om deze bedragen direct in het pensioenfonds te storten. Mijn cliënt is deze verplichting ook direct nagekomen daar zijn deel is ingehouden op de beëindigingsvergoeding. Tata is deze verplichting eenvoudigweg niet nagekomen: in de vaststellingsovereenkomst staat letterlijk dat het werkgeversdeel rechtstreeks aan het pensioenfonds zou worden overgemaakt.’

3.De vordering

3.1.
[eiser] verzoekt de kantonrechter, om bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat Tata Steel gehouden is artikel 5 van de tussen partijen gesloten beëindigingsovereenkomst alsnog voor wat betreft de pensioenafdrachtsplicht van werkgeverszijde ad € 60.065,00 - € 9653 = € 50.412,- onverkort na te komen;
Tata Steel te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding veroorzaakt door het niet tijdig afdragen van het werkgeversdeel van de pensioenafdracht;
Voor zover nakoming door Tata Steel van het gevorderde onder A en B om redenen verbonden aan de rechtsverhouding met het pensioenfonds niet mogelijk blijkt te zijn, Tata Steel te veroordelen tot plaatsvervangende schadevergoeding. Voor de vaststelling van de omvang van de schade de zaak te verwijzen naar een schadestaatprocedure;
Tata Steel te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten conform staffel BGK € 1.279,-, dit betreft schade ex artikel 6:96 lid 1 sub c. Blijkens de bijgesloten producties overtreffen deze werkzaamheden evident een eenvoudige sommatie. Hierbij heeft nog te gelden dat niet alle verzonden brieven namens eiser in deze procedure kunnen worden gebracht in verband met het tuchtrechtelijk verbod confraternele correspondentie in een procedure te overleggen.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat Tata Steel op grond van artikel 5 van de beëindigingsovereenkomst de onvoorwaardelijke verbintenis is aangegaan om € 60.065,- bij te dragen als werkgeversdeel van de pensioenpremie. Conform dit artikel diende Tata Steel haar deel dan ook
rechtstreeksin het pensioenfonds te storten. Subsidiair is sprake van een ongerechtvaardigde verrijking, nu Tata Steel € 50.412,- minder heeft gestort dan overeengekomen. Voorts heeft Tata Steel onvoldoende gewaarschuwd voor de gevolgen van een vroegpensioen.

4.Het verweer

4.1.
Tata Steel betwist de vordering en stelt dat [eiser] in al zijn vorderingen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Zij voert – samengevat – aan dat blijkens de cao, de Uitvoeringsovereenkomst en het Pensioenreglement de pensioenpremie maandelijks aan de Stichting Pensioenfonds Hoogovens wordt betaald. Tata Steel is op grond van artikel 5 van de beëindigingsovereenkomst niet gehouden om het werkgeversdeel in één keer in het pensioenfonds te storten. Tata Steel heeft zich verbonden om de verschuldigde pensioenpremie maandelijks te betalen. Daar komt bij dat [eiser] na 1 juli 2016 geen pensioen meer kan opbouwen, omdat hij op grond van artikel 2.2. van het Pensioenreglement geen deelnemer is. Nu Tata Steel de afspraak voortvloeiende uit artikel 5 van de beëindigingsovereenkomst niet meer kan nakomen, is hier sprake van schuldeisersverzuim in de zin van artikel 6:58 BW.
4.2.
Tata Steel stelt dat ongerechtvaardigde verrijking niet aan de orde is, nu hier in de zin van artikel 6:212 BW slechts sprake is indien er geen redelijke grond voor de verrijking is.
In dit geval berust het voordeel van Tata Steel op de rechtshandeling van [eiser] om vanaf zijn zestigste met pensioen te gaan.
4.3.
Tata Steel verweert zich tegen het beroep op schending van de waarschuwingsplicht.
Er hebben geen gesprekken over pensioen per 1 juli 2016 met Tata Steel plaatsgevonden. Bovendien is het feit van algemene bekendheid dat bij het eerder met pensioen gaan de pensioenopbouw stopt, en dit geldt des te meer nu [eiser] onder functiegroep 18 van de cao viel.

5.De beoordeling

5.1.
De vraag die in deze zaak voorligt is of Tata Steel gehouden is om de volledige pensioenafdrachtsplicht na te komen op basis van de vaststellingsovereenkomst die partijen ter beëindiging van het dienstverband hebben gesloten.
Uitleg overeenkomst
5.2.
Ter beantwoording daarvan ligt als eerste de vraag voor hoe de tussen partijen op 23 maart 2015 gesloten beëindigingsovereenkomst moet worden uitgelegd, met name artikel 5.
5.3.
De kantonrechter stelt voorop dat de vraag hoe de afspraken tussen partijen in een vaststellingsovereenkomst moet worden geduid of uitgelegd, op grond van de zogeheten Haviltex-norm niet kan worden beantwoord op basis van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de schriftelijke weergave in de vaststellingsovereenkomst. Voor de beantwoording van die vraag komt het (namelijk) aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze afspraken mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij deze uitleg dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Daarbij spelen alle omstandigheden van het geval een rol.
5.4.
[eiser] stelt dat hij op grond van de artikel 5 van de beëindigingsovereenkomst er vanuit mocht gaan dat de totale pensioenpremie in één keer gestort zou zijn bij het pensioenfonds; de bepaling vermeldt immers dat Tata Steel haar deel
rechtstreeksaan het pensioenfonds zou betalen en het werknemersdeel was immers ook direct door verrekening voldaan. Tata Steel heeft deze stelling weersproken. De kantonrechter is van oordeel dat artikel 5 niet zodanig kan worden uitgelegd dat de volledige pensioenafstorting in één keer door Tata Steel aan het pensioenfonds moest worden gedaan. Het woord ‘
rechtstreeks’ dient in samenhang te worden gelezen met de strekking van artikel 5 die ziet op de voortzetting van het deelnemerschap conform het geldende Pensioenreglement tot 1 juni 2020. Het ligt in het licht daarvan meer voor de hand dat met
‘rechtstreeks’bedoeld wordt dat deze pensioenstorting direct, zonder tussenkomst, aan het pensioenfonds zou worden voldaan.
Het feit dat het werknemersdeel van de pensioenpremie direct op de beëindigingsvergoeding is ingehouden, maakt dit niet anders. De kantonrechter weegt hierbij mee dat de bewoordingen van dit artikel op zich helder zijn en dat partijen door een deskundige werden bijgestaan. Noch uit de taalkundige uitleg noch uit de strekking van het artikel volgt dat partijen de intentie hadden om een voorfinanciering overeen te komen. Daarnaast volgt zowel uit de tekst van het Pensioenreglement als uit de Uitvoeringsovereenkomst dat de premiebijdrage maandelijks aan het pensioenfonds verschuldigd is. De conclusie is dan ook dat [eiser] er niet vanuit kon gaan dat Tata Steel op grond van artikel 5 van de beëindigingsovereenkomst gehouden was om de pensioenafstorting in één keer te laten plaatsvinden.
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat de uitleg, zoals Tata Steel die aan de tekst van artikel 5 van de beëindigingovereenkomst geeft, op grond van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht het meest voor de hand ligt. Tata Steel was op grond van dit artikel gehouden om maandelijks de verschuldigde pensioenpremie tot 1 juni 2020 te storten, zodat op die datum ten behoeve van het pensioen van [eiser] een totaalbedrag van € 60.065,- zou vrijkomen. Immers, [eiser] heeft ter zitting zelf uitdrukkelijk verklaard dat beide partijen met de afspraak in artikel 5 zijn uitgegaan van de fictie dat hij tot zijn 65ste zou doorwerken.
De stelling van Tata Steel dat het bedrag € 60.065,- enkel is genoemd ter informatie van partijen komt de kantonrechter in het licht hiervan aannemelijk voor. Door de beslissing van [eiser] om met vroegpensioen te gaan, kon Tata Steel vanaf 1 juli 2016 geen premies meer voor [eiser] aan het pensioenfonds afdragen. De beëindigingsovereenkomst biedt gelet op het voorgaande geen grond voor de gevorderde pensioenafdrachtsplicht door Tata Steel van het resterende bedrag ineens, dan wel (vervangende) schadevergoeding.
Ongerechtvaardigde verrijking
5.6.
Op grond van artikel 6:212 lid 1 BW is hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. De kantonrechter oordeelt dat het beroep van [eiser] op ongerechtvaardigde verrijking in de onderhavige situatie niet slaagt, nu hiervan in de zin van artikel 6:212 BW alleen sprake is indien er voor de verrijking geen redelijke grond aanwezig is. Daarvan is in deze geen sprake, aangezien het voordeel van Tata Steel berust op de rechtshandeling van [eiser] om met vervroegd pensioen te gaan.
Waarschuwingsplicht
5.7.
Tenslotte heeft [eiser] het standpunt ingenomen dat Tata Steel haar waarschuwingsplicht heeft geschonden. [eiser] stelt dat hem weliswaar in de gesprekken met betrekking tot de beëindigingsovereenkomst door een HR-medewerker van Tata Steel is uitgelegd dat het eerder met pensioen gaan gelijk is aan een lagere pensioenuitkering, maar dat in dat gesprek met geen woord is gerept over de mogelijke gevolgen die het eerder in laten gaan van het vroegpensioen zou kunnen hebben voor de gemaakte afspraken in de beëindigingsovereenkomst. Tata Steel heeft weersproken dat de betreffende HR-medewerker iets met de onderhandelingen over de beëindigingsovereenkomst te maken had. Zij voert verder aan dat de optie van vroegpensioen (met een hogere beëindigingsvergoeding) niet besproken is en voor haar ook niet bespreekbaar zou zijn geweest. [eiser] heeft in reactie hierop volstaan met de stelling dat vast staat dat hij nooit is gewezen op de volgens Tata Steel ingrijpende gevolgen van een eerdere ingangsdatum van het pensioen. Nu is gesteld noch gebleken dat [eiser] voorafgaand aan het sluiten van de beëindigingsovereenkomst een eventueel voornemen tot vroegpensioen in het kader van de onderhandelingen over de beëindigingsovereenkomst kenbaar heeft gemaakt of is besproken met Tata Steel, is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van schending van een waarschuwingsplicht door Tata Steel. Bovendien blijkt uit de stelling van [eiser] dat de HR-medewerker hem in algemene zin op de gevolgen heeft gewezen.
5.8.
De vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Tata Steel worden vastgesteld op een bedrag van € 1442,- aan salaris van de gemachtigde van Tata Steel.
6.3.
verklaart dit vonnis, met betrekking tot de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van bovengenoemde datum door mr. I. de Greef, die het vonnis heeft ondertekend.
De griffier De kantonrechter