ECLI:NL:RBNHO:2020:11628

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
8614473 AO VERZ 20-94
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid van proeftijdontslag in de zorgsector na klachten over seksueel grensoverschrijdend gedrag

In deze zaak heeft [werknemer] een verzoek ingediend om de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst door Stichting Hulpverlening Zwangerschapsonderbreking Noord-Holland (STIZO) te vernietigen. De opzegging vond plaats tijdens de proeftijd, na binnenkomst van klachten over seksueel grensoverschrijdend gedrag. De kantonrechter heeft op 20 oktober 2020 geoordeeld dat het proeftijdontslag rechtsgeldig was. De proeftijd was overeengekomen voor twee maanden en begon op 1 maart 2020. Op 28 april 2020 vond een evaluatiegesprek plaats, maar de kantonrechter oordeelde dat dit gesprek niet betekende dat de proeftijd was beëindigd. De opzegging op 29 april 2020 was dus tijdig en rechtsgeldig, omdat de klachten over [werknemer] ernstig waren en STIZO niet in de gelegenheid was om een grondig onderzoek te verrichten voor de afloop van de proeftijd. De kantonrechter wees het verzoek van [werknemer] af en compenseerde de proceskosten, zodat beide partijen hun eigen kosten droegen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8614473 AO VERZ 20-94
Uitspraakdatum: 20 oktober 2020
Beschikking in de zaak van:
[werknemer],
wonende te [woonplaats]
verzoeker
verder te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. M. de Booder
tegen
Stichting Hulpverlening Zwangerschapsonderbreking Noord-Holland (STIZO),
gevestigd te Heemstede
verweerster en voorwaardelijk verzoekster
verder te noemen: STIZO
gemachtigde: mr. M.P.D. de Mönnink

1.Het procesverloop

1.1.
[werknemer] heeft een verzoek gedaan om de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen. Ook is een verzoek tot wedertewerkstelling gedaan op straffe van een dwangsom met doorbetaling van het loon. STIZO heeft een verweerschrift met een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 22 september 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt [werknemer] heeft ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft [werknemer] bij brief van 17 september 2020 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[werknemer] , geboren op [geboortedatum] 1989, is met ingang van 1 maart 2020 bij STIZO in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De functie van [werknemer] is verpleegkundige met een salaris van € 3.664,- op basis van een 36-urige werkweek. In de arbeidsovereenkomst is een proeftijd van twee maanden overeengekomen.
2.2.
Op 28 april 2020 heeft tussen [werknemer] en [teamcoördinator] (teamcoördinator bij STIZO) een evaluatiegesprek betreffende het functioneren van [werknemer] plaatsgevonden. In het verslag van dit evaluatiegesprek staat ondermeer het volgende:
‘In de afgelopen 2 maanden veel geleerd. Je bent er nog niet, moet nog meer ervaring opdoen. Dit mag, we hebben er vertrouwen in dat dit gaat lukken. Dit specialisme is nieuw voor je. Je bent in een leerproces, dus profiteer daarvan. Blijf vragen stellen aan de ervaren collega’s.’
2.3.
Op 29 april 2020 heeft STIZO een klacht van een patiënte ontvangen via de behandelende arts die een nacontrole deed inzake seksueel grensoverschrijdend gedrag door [werknemer] .
2.4.
Deze binnengekomen klacht is op 29 april 2020 door [directeur] (directeur STIZO) met [werknemer] besproken. In het (eenzijdig opgestelde) gespreksverslag van 29 april 2020 staat het volgende:
‘Op woensdag 29 april 2020 werd ik benaderd door [arts] , arts [locatie] . Bij haar had zich mevrouw A (mevrouw in de tekst) gemeld voor een nacontrole, ongeveer twee weken nadat zij een behandeling (op 15 april 2020) had ondergaan in de kliniek.
Tijdens de nacontrole wenste mevrouw een klacht in te dienen over een incident, kennelijk te kwalificeren als ‘geweld in de zorgrelatie’. Zij omschreef een handeling door een mannelijke verpleegkundige tijdens een laatste check voordat zij ontslagen zou worden na haar behandeling. Zij verklaarde dat zij tussen schaamlippen betast werd door deze verpleegkundige en dat zij daardoor geschrokken was. (zie voor de eigen verklaring van mevrouw haar mailbericht in de bijlage).(….)Arts [arts] vertelde mij dat het protocol bij ontslag niet voorziet in een inwendig onderzoek/betasting. Alleen de controle van de buik en controle op nabloedingen zijn standaard protocol voor de verpleegkundigen. Dit werd bevestigd door [teamcoördinator] , de coördinator (leidinggevende) van de verpleegkundigen in de kliniek.
De verklaring van mevrouw en de door haar genoemde feiten en omstandigheden kwamen authentiek over. Wij (ondergetekende en arts [arts] ) hebben aansluitend [werknemer] uitgenodigd voor een gesprek over deze klacht. Nadat wij hem hadden geconfronteerd met de inhoud van de verklaring van mevrouw was zijn eerste reactie ontkennend. Hij verklaarde dat hij zich wel kon herinneren mevrouw te hebben onderzocht maar niet dat hij daarbij haar inwendig had aangeraakt/betast. Vervolgens vroeg hij of mevrouw had verklaard of hij bij dat onderzoek wel of geen handschoenen had aangehad. Hij verklaarde hij dat hij wist wat de juiste handelingen volgens protocol zijn die moesten worden toegepast bij een laatste controle van patiënten voorgaand aan het ontslag.
Gezien de authenticiteit en de volledigheid van de verklaring van mevrouw en de weinig overtuigende ontkenning van de verpleegkundige (die zich in zijn inwerkperiode bevond) hebben wij besloten de proeftijd niet voort te zetten en de arbeidsrelatie te beëindigen.’
2.5.
In het gesprek van 29 april 2020 is de arbeidsovereenkomst met [werknemer] door STIZO met onmiddellijke ingang tijdens de proeftijd opgezegd.
2.6.
Op 30 april 2020 heeft STIZO een e-mail ontvangen van een patiënte die eveneens door [werknemer] post-abortum is gecontroleerd en waaruit volgt dat hij seksueel grensoverschrijdend gedrag zou hebben verricht.
2.7.
Bij brief van 30 april 2020 is de opzegging tijdens proeftijd schriftelijk aan [werknemer] bevestigd.
2.8.
STIZO heeft aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd melding gedaan van de binnengekomen klachten en heeft een onderzoekscommissie ingeschakeld om de binnengekomen klachten te beoordelen. STIZO heeft tevens tegen [werknemer] aangifte gedaan.

3.Het verzoek

3.1.
[werknemer] verzoekt de kantonrechter de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen [werknemer] heeft daarnaast een verzoek gedaan om STIZO te veroordelen om hem tot het werk toe te laten op straffe van een dwangsom van € 150,- voor elke dag dat STIZO nalatig zal blijken aan die veroordeling gevolg te geven tot een maximum van
€ 15.000,-. Daarbij verzoekt [werknemer] STIZO te veroordelen tot doorbetaling van loon over de maanden april, mei en juni 2020 en voorts voor elke volgende maand totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn geëindigd, zulks vermeerderd met de wettelijke verhoging alsmede de wettelijke rente. Dit alles onder veroordeling van STIZO in de proceskosten.
3.2.
Aan dit verzoek legt [werknemer] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een rechtsgeldige opzegging. In dat kader heeft [werknemer] primair aangevoerd dat STIZO met het gevoerde evaluatiegesprek op 28 april 2020 de proeftijd heeft afgesloten en vanaf dat moment een situatie is ontstaan waarin opzegging zonder instemming van de werknemer niet meer mogelijk was. Subsidiair heeft [werknemer] aangevoerd dat het STIZO na de ondubbelzinnige toezegging dat de arbeidsrelatie na ommekomst van de proeftijd zou worden voortgezet niet meer vrij stond daarop terug te komen, behoudens bijzondere omstandigheden. Als bijzondere omstandigheden kunnen niet gelden klachten waarnaar door STIZO geen nader onderzoek is gedaan en waarin [werknemer] geen enkele gelegenheid heeft gehad zich behoorlijk te kunnen verweren.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
STIZO verweert zich tegen het verzoek. Daartoe is – samengevat – het volgende aangevoerd [werknemer] beroept zich impliciet op de stelling dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als STIZO zich op een rechtsgeldige opzegging tijdens de proeftijd zou beroepen. De gedragingen van [werknemer] waarover door patiënten is geklaagd zijn in de abortushulpverlening uitermate ernstig. Voorts voert STIZO aan dat zij terecht de arbeidsovereenkomst met [werknemer] op 29 april 2020 met onmiddellijke ingang tijdens de rechtsgeldig overeengekomen proeftijd heeft opgezegd en dat de specifieke omstandigheden niet ertoe leiden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat STIZO zich op het proeftijdbeding beroept. STIZO verzoekt alle vorderingen van [werknemer] af te wijzen, met veroordeling van [werknemer] in de proceskosten.
4.2.
Voor zover het primaire verzoek van [werknemer] tot vernietiging van het proeftijdontslag wordt toegewezen, verzoekt STIZO de arbeidsovereenkomst te ontbinden primair wegens (ernstig) verwijtbaar handelen en subsidiair wegens andere omstandigheden die zodanig zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ook wordt verzocht om [werknemer] te veroordelen tot betaling van de proceskosten, waaronder het salaris van de gemachtigde begrepen.

5.De beoordeling

het verzoek en het tegenverzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de door STIZO op 29 april 2020 gedane opzegging tijdens proeftijd rechtsgeldig is en of STIZO moet worden veroordeeld tot doorbetaling van loon.
5.2.
Het uitgangspunt is dat zowel de werkgever als de werknemer bevoegd is de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen, indien een proeftijd is bedongen en deze nog niet is verstreken (art. 7:676 BW). Deze opzegging is vormvrij en kan derhalve zowel mondeling als schriftelijk plaatsvinden. De opzegverboden die genoemd worden in de artikelen 7:670 BW en 7:670a BW zijn gedurende de proeftijd niet van toepassing. Van de bevoegdheid tot opzegging tijdens de proeftijd mag echter geen gebruik worden gemaakt als de opzegging in strijd is met het verbod op discriminatie (zoals onder meer neergelegd in de artikelen 7:646-649 BW) [werknemer]
5.3.
[werknemer] stelt zich op het standpunt dat met het positieve functioneringsgesprek op 28 april 2020 de proeftijdperiode is geëindigd. De kantonrechter oordeelt dat uit niets kan worden opgemaakt dat het gesprek op deze datum tot onderwerp heeft gehad dat STIZO de proeftijd vóór 30 april 2020 wilde doen eindigen. Vast staat dat de proeftijd op 1 maart 2020 is aangevangen en dat deze een looptijd had van twee maanden. De proeftijd liep mitsdien tot en met 30 april 2020. Ook staat vast dat de mondelinge opzegging op 29 april 2020 heeft plaatsgevonden en de schriftelijke bevestiging hiervan op 30 april 2020 door [werknemer] is ontvangen, zodat hieruit kan worden geconcludeerd dat de arbeidsovereenkomst tijdens de proeftijd is opgezegd.
5.4.
De vervolgvraag is of STIZO redelijkerwijs aanleiding kon vinden om het proeftijdbeding in te roepen. Deze vraag dient bevestigend te worden beantwoord. STIZO heeft te maken met een kwetsbare groep van patiënten waarbij zij de belangen van deze vrouwen te allen tijde voorop dient te stellen. De binnengekomen klachten hebben op het betreffende moment bij STIZO voor twijfels gezorgd over de gedragingen van [werknemer] . Klaarblijkelijk is de gemachtigde van [werknemer] van een verkeerde rechtsopvatting uitgegaan, namelijk dat de juistheid van de klachten dient vast te staan alvorens STIZO gerechtigd is om de proeftijd in te roepen. De rechtsgeldigheid van het inroepen van de proeftijd staat los van de vraag of [werknemer] terecht is beschuldigd van seksueel geweld in de zorgrelatie. Vast staat dat STIZO op 29 april 2020, op het moment dat de eerste klacht binnenkwam, nog één dag gebruik kon maken van het proeftijdbeding. In dit korte tijdsbestek was voor STIZO daarom geen mogelijkheid meer om grondig onderzoek te verrichten. Begrijpelijkerwijs heeft STIZO het zekere voor het onzekere genomen. Nu het proeftijdontslag voldoet aan alle formele eisen en daarnaast ook geen discriminatoir karakter kent, wordt door de kantonrechter geoordeeld dat STIZO voldoende grond had om zich op de proeftijd te beroepen.
5.5.
Uit het voorgaande volgt dat het ontslag tijdens de proeftijd rechtsgeldig is gegeven, zodat de verzochte vernietiging wordt afgewezen. Nu de arbeidsovereenkomst per 29 april 2020 tot een rechtsgeldig einde is gekomen, worden ook de overige primaire verzoeken van [werknemer] betreffende wedertewerkstelling op straffe van een dwangsom en doorbetaling van loon vanaf april 2020 met wettelijke rente en wettelijke verhoging afgewezen. Ter zitting is vast komen te staan dat [werknemer] zijn loon over de maand april 2020 en daarnaast een transitievergoeding heeft ontvangen.
5.6.
Ten aanzien van het voorwaardelijk ingestelde tegenverzoek oordeelt de kantonrechter dat, nu hiervoor is geoordeeld dat het verzoek van [werknemer] tot vernietiging van de proeftijdopzegging wordt afgewezen en dat dit ontslag dus niet wordt vernietigd, de voorwaarde waaronder STIZO het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft gedaan, niet is vervuld. Het verzoek hoeft daarom niet te worden beoordeeld en er hoeft ook niet op te worden beslist.
5.7.
De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
6.1.
wijst het verzoek af;
6.2.
compenseert de proceskosten in die zin, dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gewezen door mr. D.P. Ruitinga, kantonrechter en op 20 oktober 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter