In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 januari 2020 uitspraak gedaan op het verzet van de Maatschap [opposanten] tegen een eerdere uitspraak waarbij hun omgevingsvergunning was vernietigd. De vergunning was verleend door het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland op 9 januari 2019, maar werd door de rechtbank gegrond verklaard op 3 september 2019 zonder zitting, onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019. In die uitspraak werd vastgesteld dat de vergunning niet kon worden verleend op basis van de Wet Natuurbescherming, omdat de regels van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet voldeden aan de eisen van de Habitatrichtlijn.
De opposanten hebben verzet ingesteld tegen de uitspraak van 3 september 2019, waarbij zij verzochten om gehoord te worden op een zitting. Tijdens de zitting op 16 december 2019 waren de opposanten aanwezig, maar de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en Vereniging Leefmilieu (MOB) waren niet verschenen. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de vergunning nog niet onherroepelijk was en dat er beroep kon worden ingesteld tegen de verleende vergunning. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet anders kon worden uitgelegd en dat de vergunning op een onjuiste grondslag was verleend.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Dit houdt in dat de aanvraag voor de vergunning opnieuw openvalt en dat het college een nieuw besluit op de aanvraag moet nemen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.