ECLI:NL:RBNHO:2020:11591

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 december 2020
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
15.119290.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen straf of maatregel wegens vervoer hennep t.b.v. voorraad coffeeshop met gedoogvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 april 2019 te Edam een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep heeft vervoerd. De verdachte, bedrijfsleider van twee coffeeshops met een gedoogverklaring, had de hennep aangekocht voor de verkoop in zijn coffeeshops. De officier van justitie vorderde een taakstraf, terwijl de verdediging pleitte voor een schuldigverklaring zonder strafoplegging, verwijzend naar de achterdeurproblematiek en de omstandigheden waaronder het feit was begaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank kwam tot de conclusie dat het bewezenverklaarde feit opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet opleverde, maar dat er geen straf of maatregel opgelegd hoefde te worden. De rechtbank overwoog dat de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, in dit geval, een andere blik gaven op de strafwaardigheid van het handelen van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de hennep had vervoerd in redelijke verhouding tot de bedrijfsvoering van de coffeeshops en dat de gedoogvoorwaarden werden nageleefd.

Daarnaast werd besloten dat het in beslag genomen geldbedrag van € 8.085,-- moest worden teruggegeven aan de rechthebbende. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen waren verklaard. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/119290-19 (P)
Uitspraakdatum: 28 december 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 december 2020 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum/plaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
De politierechter heeft de zaak naar deze kamer verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. Y.M. Eising en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.W.P. Beijen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 april 2019 te Edam, gemeente Edam-Volendam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 5,75 kilo, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep(toppen), een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, in die zin dat met betrekking tot het gewicht van de hennep aansluiting kan worden gezocht bij hetgeen verdachte ten aanzien van de hoeveelheid heeft verklaard en dat dit ongeveer 4,6 kilogram betreft.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte netto tussen de 4,6 en 5 kilogram hennep in een auto vervoerde.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 14 december 2020 heeft afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 april 2019 van verbalisanten [naam 1] en [naam 2] (dossierpagina’s 8-11).
3.3.3
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt dat het dossier onvoldoende grondslag biedt om tot vaststelling van het tenlastegelegde gewicht, dan wel het exacte gewicht van de door verdachte vervoerde hennep te komen. Wel staat vast dat dit meer dan 30 gram betrof.
De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring van ‘een hoeveelheid van meer dan 30 gram’.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat
hij op 10 april 2019 te Edam, gemeente Edam-Volendam opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Moet er geen straf of maatregel worden opgelegd?

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om te volstaan met een schuldigverklaring zonder strafoplegging. De raadsman heeft hierbij betoogd dat voldaan wordt aan alle in de jurisprudentie met betrekking tot de zogenoemde achterdeurproblematiek ontwikkelde voorwaarden voor toepassing van 9a Sr. Voor het geval de rechtbank wel komt tot strafoplegging heeft de verdediging verzocht om een geheel voorwaardelijke (taak)straf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft een aanzienlijke hoeveelheid hennep, naar schatting tussen de 4,5 en 5 kilogram, vervoerd. Hij is (al jarenlang) bedrijfsleider van twee vestigingen van coffeeshop [naam 4] en heeft verklaard dat hij de hennep had aangekocht ten behoeve van de verkoop in de coffeeshops. De rechtbank acht het aannemelijk dat de aangetroffen hennep bestemd was voor de verkoop in deze coffeeshops, die allebei beschikken over een gedoogverklaring van de gemeente waar zij zijn gevestigd.
In de gedoogverklaringen is bepaald dat in de coffeeshops maximaal 500 gram softdrugs aanwezig mag zijn. Omdat in de meeste coffeeshops dagelijks meer dan 500 gram aan cannabis wordt verkocht en bovendien een grote diversiteit aan soorten cannabis aangeboden en gevraagd wordt, is de handelsvoorraad niet toereikend en vindt ‘tussentijdse aanvoer’ plaats. Zowel de aanvoer van de handelsvoorraad in de coffeeshop, alsook de tussentijdse aanvoer worden formeel niet door het gedoogbeleid bestreken. Dat geldt ook voor de inkoop, het vervoer daarvan en de opslag van de uiteindelijk vanuit de coffeeshop te verkopen cannabisproducten. Die gedragingen zijn en blijven, in beginsel, strafbaar.
Aan de orde is daarmee de kwestie van de ‘achterdeurproblematiek’ en door de verdediging is bepleit om aan de hand van de in jurisprudentie geformuleerde criteria, waaraan volgens de verdediging wordt voldaan, toepassing te geven aan artikel 9a Wetboek van Strafrecht, het zogenoemde rechterlijk pardon.
Artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht stelt de toepassing van het rechterlijk pardon afhankelijk van “de geringe ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, dan wel die zich nadien hebben voorgedaan”. Er dient aan (minimaal) één van die voorwaarden te worden voldaan.
De rechtbank merkt daarbij op dat de wetgever bij de mogelijke toepassing van het rechterlijk pardon nadrukkelijk heeft gewezen op de instrumentaliteit van de bestraffing: in hoeverre heeft de bestraffing van het bewezenverklaarde nog een toegevoegde waarde?
De rechtbank onderzoekt of in dit geval de omstandigheden waaronder het feit is begaan aanleiding geven toepassing te geven aan het rechterlijk pardon en legt dit langs de lat van de in jurisprudentie ontwikkelde criteria.
Voldaan aan gedoogbeleid
Voor beide coffeeshops is door de overheid een gedoogverklaring verleend, waarin tal van voorwaarden zijn opgenomen waaraan de coffeeshops moeten voldoen.
Gelet op de verklaringen ter zitting van verdachte en van getuige [naam 3] , eigenaar van de coffeeshops, neemt de rechtbank aan - nu er geen aanwijzingen zijn voor het tegendeel - dat bij de exploitatie van de coffeeshops de gedoogvoorwaarden worden nageleefd.
Bedrijfsvoering van de coffeeshops
Een tweede aspect dat van belang is voor de beoordeling van de vraag of de bestraffing een redelijk doel dient, betreft de bedrijfsvoering van de coffeeshops.
Door de verdediging zijn diverse stukken met betrekking tot de bedrijfsvoering van de beide coffeeshops overgelegd. Onder meer overzichten waarop per dag is bijgehouden welke hoeveelheid van welke soort cannabis is verkocht en nog op voorraad is. Voorts zijn er staten verstrekt waarop per coffeeshop de dagomzet per product staat aangegeven.
De dienstbetrekking van verdachte is bovendien neergelegd in een schriftelijke arbeidsovereenkomst en verdachte wordt met naam en toenaam genoemd op de door de overheid verstrekte exploitatievergunning van het horecagedeelte van de shops.
Op grond van het bovenstaande kan worden vastgesteld dat de administratie inzichtelijk is en op orde lijkt te zijn.
Vervoerde hennep (voorraad) in redelijke verhouding tot de bedrijfsvoering
Het derde aspect dat de rechtbank bij haar beoordeling betrekt betreft de omvang van de door verdachte vervoerde hoeveelheid hennep in relatie tot de noodzaak van de voorraad.
Verdachte vervoerde 4,5 tot 5 kilogram hennep. Dat betrof drie verschillende soorten cannabis. De bedoeling was om die elders af te leveren, waar het op gebruikersniveau zou worden ingepakt en dan mondjesmaat zou worden aangeleverd bij de coffeeshops om de voorraad van maximaal 500 gram daar op peil te houden voor de verkoop.
Gelet op de overgelegde administratie van de twee shops met betrekking tot de omzet afgezet tegen de geschatte hoeveelheid hennep die bij verdachte in de auto is aangetroffen, de soort hennep daargelaten, kan worden aangenomen dat de bij verdachte aangetroffen hennep een voorraad voor 3 à 4 dagen zou opleveren.
De rechtbank acht de omvang van de door verdachte vervoerde hennep in dit geval in redelijke verhouding staan tot de gebleken bedrijfsvoering.
De rechtbank komt aan de hand van al deze aspecten tot de slotsom dat het strafbare feit dat verdachte heeft gepleegd direct voortkomt uit de bonafide bedrijfsvoering van de gedoogde coffeeshops.
De rechtbank is met de raadsman van verdachte van oordeel dat de omstandigheden waaronder verdachte het feit heeft gepleegd, in dit concrete geval een andere blik geven op de strafwaardigheid van het handelen van verdachte.
Alles afwegende zal de rechtbank bepalen dat in verband met de omstandigheden waaronder het feit is begaan geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

7.Beslissing ten aanzien van het in beslag genomen geld

De rechtbank is - net als de officier van justitie en de verdediging - van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van € 8.085,-- dient te worden teruggegeven aan [naam 3] , aangezien hij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Nu verdachte afstand heeft gedaan van de in beslag genomen hennep, rust op de drugs geen beslag meer waarover de rechtbank een beslissing kan en hoeft te nemen.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Gelast de teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag (€ 8.085,-) aan de rechthebbende, te weten: [naam 3]
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzitter,
mr. W.J. van Andel en mr. N. Boots, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier O. Bergmans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 december 2020.
Mr. Affourtit-Kramer en mr. Van Andel zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.