6.3Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft een aanzienlijke hoeveelheid hennep, naar schatting tussen de 4,5 en 5 kilogram, vervoerd. Hij is (al jarenlang) bedrijfsleider van twee vestigingen van coffeeshop [naam 4] en heeft verklaard dat hij de hennep had aangekocht ten behoeve van de verkoop in de coffeeshops. De rechtbank acht het aannemelijk dat de aangetroffen hennep bestemd was voor de verkoop in deze coffeeshops, die allebei beschikken over een gedoogverklaring van de gemeente waar zij zijn gevestigd.
In de gedoogverklaringen is bepaald dat in de coffeeshops maximaal 500 gram softdrugs aanwezig mag zijn. Omdat in de meeste coffeeshops dagelijks meer dan 500 gram aan cannabis wordt verkocht en bovendien een grote diversiteit aan soorten cannabis aangeboden en gevraagd wordt, is de handelsvoorraad niet toereikend en vindt ‘tussentijdse aanvoer’ plaats. Zowel de aanvoer van de handelsvoorraad in de coffeeshop, alsook de tussentijdse aanvoer worden formeel niet door het gedoogbeleid bestreken. Dat geldt ook voor de inkoop, het vervoer daarvan en de opslag van de uiteindelijk vanuit de coffeeshop te verkopen cannabisproducten. Die gedragingen zijn en blijven, in beginsel, strafbaar.
Aan de orde is daarmee de kwestie van de ‘achterdeurproblematiek’ en door de verdediging is bepleit om aan de hand van de in jurisprudentie geformuleerde criteria, waaraan volgens de verdediging wordt voldaan, toepassing te geven aan artikel 9a Wetboek van Strafrecht, het zogenoemde rechterlijk pardon.
Artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht stelt de toepassing van het rechterlijk pardon afhankelijk van “de geringe ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, dan wel die zich nadien hebben voorgedaan”. Er dient aan (minimaal) één van die voorwaarden te worden voldaan.
De rechtbank merkt daarbij op dat de wetgever bij de mogelijke toepassing van het rechterlijk pardon nadrukkelijk heeft gewezen op de instrumentaliteit van de bestraffing: in hoeverre heeft de bestraffing van het bewezenverklaarde nog een toegevoegde waarde?
De rechtbank onderzoekt of in dit geval de omstandigheden waaronder het feit is begaan aanleiding geven toepassing te geven aan het rechterlijk pardon en legt dit langs de lat van de in jurisprudentie ontwikkelde criteria.
Voldaan aan gedoogbeleid
Voor beide coffeeshops is door de overheid een gedoogverklaring verleend, waarin tal van voorwaarden zijn opgenomen waaraan de coffeeshops moeten voldoen.
Gelet op de verklaringen ter zitting van verdachte en van getuige [naam 3] , eigenaar van de coffeeshops, neemt de rechtbank aan - nu er geen aanwijzingen zijn voor het tegendeel - dat bij de exploitatie van de coffeeshops de gedoogvoorwaarden worden nageleefd.
Bedrijfsvoering van de coffeeshops
Een tweede aspect dat van belang is voor de beoordeling van de vraag of de bestraffing een redelijk doel dient, betreft de bedrijfsvoering van de coffeeshops.
Door de verdediging zijn diverse stukken met betrekking tot de bedrijfsvoering van de beide coffeeshops overgelegd. Onder meer overzichten waarop per dag is bijgehouden welke hoeveelheid van welke soort cannabis is verkocht en nog op voorraad is. Voorts zijn er staten verstrekt waarop per coffeeshop de dagomzet per product staat aangegeven.
De dienstbetrekking van verdachte is bovendien neergelegd in een schriftelijke arbeidsovereenkomst en verdachte wordt met naam en toenaam genoemd op de door de overheid verstrekte exploitatievergunning van het horecagedeelte van de shops.
Op grond van het bovenstaande kan worden vastgesteld dat de administratie inzichtelijk is en op orde lijkt te zijn.
Vervoerde hennep (voorraad) in redelijke verhouding tot de bedrijfsvoering
Het derde aspect dat de rechtbank bij haar beoordeling betrekt betreft de omvang van de door verdachte vervoerde hoeveelheid hennep in relatie tot de noodzaak van de voorraad.
Verdachte vervoerde 4,5 tot 5 kilogram hennep. Dat betrof drie verschillende soorten cannabis. De bedoeling was om die elders af te leveren, waar het op gebruikersniveau zou worden ingepakt en dan mondjesmaat zou worden aangeleverd bij de coffeeshops om de voorraad van maximaal 500 gram daar op peil te houden voor de verkoop.
Gelet op de overgelegde administratie van de twee shops met betrekking tot de omzet afgezet tegen de geschatte hoeveelheid hennep die bij verdachte in de auto is aangetroffen, de soort hennep daargelaten, kan worden aangenomen dat de bij verdachte aangetroffen hennep een voorraad voor 3 à 4 dagen zou opleveren.
De rechtbank acht de omvang van de door verdachte vervoerde hennep in dit geval in redelijke verhouding staan tot de gebleken bedrijfsvoering.
De rechtbank komt aan de hand van al deze aspecten tot de slotsom dat het strafbare feit dat verdachte heeft gepleegd direct voortkomt uit de bonafide bedrijfsvoering van de gedoogde coffeeshops.
De rechtbank is met de raadsman van verdachte van oordeel dat de omstandigheden waaronder verdachte het feit heeft gepleegd, in dit concrete geval een andere blik geven op de strafwaardigheid van het handelen van verdachte.
Alles afwegende zal de rechtbank bepalen dat in verband met de omstandigheden waaronder het feit is begaan geen straf of maatregel zal worden opgelegd.