ECLI:NL:RBNHO:2020:11590

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 december 2020
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
15.197213.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht en feitelijke aanranding van de eerbaarheid door een vader met betrekking tot zijn minderjarige dochter en een buurmeisje

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van ontucht met zijn minderjarige dochter en feitelijke aanranding van de eerbaarheid van een buurmeisje. De verdachte is beschuldigd van meerdere feiten van ontucht gepleegd met zijn dochter, die plaatsvonden tussen 2010 en 2016, en van het betasten van de borsten van het buurmeisje in 2009. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefsters en andere getuigen als bewijs gebruikt en heeft geconcludeerd dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de slachtoffers. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder een bedrag van € 35.895,- aan de dochter en € 500,- aan het buurmeisje. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/197213-20 (P)
Uitspraakdatum: 28 december 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 december 2020 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum/plaats 1]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.W. Spanjer, advocaat te Heemstede, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 07 mei 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter, [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte (telkens)
- de borsten en/of de billen en/of de vagina van die [slachtoffer 1] heeft betast en/of heeft gewreven over de clitoris van die [slachtoffer 1] , en/of
- zijn penis heeft laten wassen door die [slachtoffer 1] , en/of
- zich heeft laten aftrekken door die [slachtoffer 1] , en/of
- die [slachtoffer 1] over zijn, verdachtes, schoot heeft gelegd en/of op haar naakte billen heeft geslagen;
feit 2hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2009 tot en met 31 januari 2009 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het het vastpakken van de borsten van die [slachtoffer 2] waarbij hij, verdachte, zei dat zij lekkere borsten had en/of (later) het nogmaals betasten van de borst(en) van die [slachtoffer 2] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit dat hij, verdachte, zeer plotseling en onverhoeds de borsten van die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt, waarna hij, verdachte, kort daarop tijdens het troosten van die [slachtoffer 2] nogmaals plotseling en onverhoeds haar borst(en) heeft aangeraakt en/of betast.2. Voorvragen
2.1
De geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is.
2.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
2.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
2.3.1
Beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
De verdediging heeft betoogd dat met betrekking tot feit 2 in 2009 door de wettelijk vertegenwoordiger van de destijds minderjarige [slachtoffer 2] is meegedeeld dat geen aangifte jegens verdachte zou volgen. Desondanks is tien jaar later alsnog een aangifte door [slachtoffer 2] is gedaan, op aandringen van de aangeefster van feit 1. Gelet op de toezegging van de wettelijk vertegenwoordiger in 2009 had het Openbaar Ministerie niet mogen overgaan tot het vervolgen van verdachte. De verdediging is van mening dat ten gevolge van deze omstandigheden het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van feit 2.
2.3.2
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van de ontvankelijkheid
Ook als wordt aangenomen dat de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 1] in 2009 verdachte heeft toegezegd dat geen aangifte zou worden gedaan, heeft te gelden dat geen rechtsregel eraan in de weg staat dat aangeefster later, na het bereiken van de meerderjarige leeftijd, zelf aangifte doet. De officier van justitie heeft dus tot vervolging van verdachte voor feit 2 mogen overgaan. Er zijn geen omstandigheden gebleken die tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie zouden moeten leiden. De officier van justitie is dus ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
2.4
Schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van beide feiten.
Kort gezegd heeft hij aangevoerd dat het dossier onvoldoende (gedetailleerd) steunbewijs bevat dat hij ontucht heeft gepleegd met zijn dochter.
Verdachte heeft weliswaar erkend dat hij de borsten van aangeefster [slachtoffer 1] heeft aangeraakt, maar dit vloeide niet voort vanuit een seksuele intentie. Het ging per ongeluk, er was geen sprake van opzet. Ook kan niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van dwang zoals geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld, aldus de raadsman.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen feit 1
De aangeefster, [slachtoffer 1] , heeft verklaard dat zij vanaf (ongeveer) haar achtste tot (ongeveer) haar dertiende levensjaar seksueel is misbruikt door haar vader, verdachte. Zij heeft verklaard dat hij haar borsten, billen en vagina betastte als zij samen onder de douche stonden en dat zij tijdens douchemomenten ook zijn piemel heeft moeten wassen en hem heeft moeten aftrekken. Daarnaast heeft zij verklaard dat het betasten ook plaatsvond als zij samen op de bank in de woonkamer zaten en dat verdachte haar dan ook klappen op haar billen gaf.
In artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de rechter het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op de verklaring van één getuige of aangever. Alleen de verklaring van aangeefster is dus onvoldoende. Er moet meer bewijs zijn, iets dat de aangifte ondersteunt, om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de aangifte worden genoemd ondersteuning vinden in een of meer andere bewijsmiddelen (zie bijvoorbeeld: HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:957).
De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke ondersteuning in deze zaak sprake is.
Allereerst heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij in de ten laste gelegde periode
wel eens samen douchte met zijn dochter [slachtoffer 1] en dat hij zijn dochter dan ook waste bij haar billen, vagina en borsten. Daarnaast heeft getuige [naam 1] , de moeder van [slachtoffer 1] en destijds echtgenote van verdachte, verklaard dat [slachtoffer 1] rond haar dertiende vertelde dat verdachte aan haar borsten en geslachtsorgaan had gezeten. Daarbij heeft zij verklaard dat haar dochter wanhopig oogde en alle moed had verzameld om het te vertellen. Verder heeft [naam 1] verklaard dat verdachte weleens tegen haar heeft gezegd dat dit was gebeurd omdat zij een slechte seksuele relatie hadden.
De andere dochter van verdachte en zus van aangeefster, [naam 2] , heeft verklaard dat er iets soortgelijks is voorgevallen tussen haar en verdachte. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij ook met [naam 2] heeft gedoucht en dat bij [naam 2] hetzelfde is gebeurd als bij [slachtoffer 1] .
Dat de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] geen (nadere) specifieke beschrijvingen van de handelingen bevatten, betekent niet dat zij niet als steunbewijs kunnen dienen. [naam 1] heeft destijds niet opengestaan voor een inhoudelijk gesprek met [slachtoffer 1] en [naam 2] heeft bij de politie meegedeeld dat zij niet verder wilde ingaan op de voorvallen die met haar vader hadden plaatsgevonden. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat “wat verborgen ligt niet naar buiten hoeft te komen”.
De rechtbank ziet ook ondersteuning in het opgenomen en door verbalisant uitgeschreven telefoongesprek tussen verdachte en [slachtoffer 1] op 30 juni 2020. Verdachte zegt in dit gesprek dat hij verwacht dat hij de gevangenis in moet. Uit deze reactie leidt de rechtbank af dat verdachte zich realiseert dat hij iets strafbaars heeft gedaan.
Alles bij elkaar bieden de hiervoor genoemde bewijsmiddelen voldoende steun aan de feiten en omstandigheden die aangeefster noemt in haar aangifte. De rechtbank heeft op grond van de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting ook de overtuiging dat verdachte aangeefster seksueel heeft misbruikt.
3.3.3.
Nadere bewijsoverwegingen feit 2
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte aangeefster [slachtoffer 2] tot twee keer toe bij de borsten heeft betast en dat hij dit opzettelijk heeft gedaan.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat geen sprake is geweest van een feitelijkheid waarbij aangeefster door verdachte is gedwongen tot het dulden van enige ontuchtige handeling. Van dwang door een feitelijkheid kan namelijk ook sprake zijn wanneer door het onverhoedse karakter van de handelingen enig verzet wordt voorkomen, wat zich in dit geval heeft voorgedaan.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat
feit 1
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 7 mei 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter, [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte (telkens)
- de borsten en de billen en de vagina van die [slachtoffer 1] heeft betast en heeft gewreven over de clitoris van die [slachtoffer 1] , en
- zijn penis heeft laten wassen door die [slachtoffer 1] , en
- zich heeft laten aftrekken door die [slachtoffer 1] , en
- die [slachtoffer 1] over zijn, verdachtes, schoot heeft gelegd en op haar naakte billen heeft geslagen;
feit 2
hij op 2 januari 2009 te Zaandam, gemeente Zaanstad, door andere feitelijkheden [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het vastpakken van de borsten van die [slachtoffer 2] waarbij hij, verdachte, zei dat zij lekkere borsten had en later het nogmaals betasten van de borsten van die [slachtoffer 2] en bestaande die andere feitelijkheden uit dat hij, verdachte, zeer plotseling en onverhoeds de borsten van die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt, waarna hij, verdachte, kort daarop tijdens het troosten van die [slachtoffer 2] nogmaals plotseling en onverhoeds haar borsten heeft aangeraakt en betast.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
Ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd.
feit 2
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden als dadelijk uitvoerbaar te verklaren bijzondere voorwaarde een contactverbod met de aangeefsters.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om bij een bewezenverklaring van de feiten te volstaan met een gevangenisstraf van 2 dagen, de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, en daarnaast aan verdachte een taakstraf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een lange tijd ontucht gepleegd met zijn toen nog minderjarige dochter [slachtoffer 1] . Door dit handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Ook is hierdoor ernstige en mogelijk langdurige schade toegebracht aan de geestelijke gezondheid van zijn dochter.
De rechtbank neemt het verdachte uiterst kwalijk dat hij misbruik heeft gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen als vader. De veiligheid die zijn dochter heeft mogen verwachten heeft hij op een buitengewoon ernstige wijze veronachtzaamd. Zijn dochter heeft langdurig niet geweten dat verdachte de handelingen niet mocht verrichten en dacht dit normaal was. De handelingen vonden ook telkens plaats in de woning, een plek waar aangeefster zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen.
Verdachte heeft enkel oog gehad voor zijn eigen gevoelens en lusten en niet voor de gevolgen voor zijn (minderjarige) dochter. Dat de gevolgen groot zijn, blijkt wel uit de indringende slachtofferverklaring die zijn dochter ter terechtzitting heeft voorgedragen.
Ook bij het betasten van de borsten van zijn destijds 17-jarige buurmeisje heeft verdachte enkel oog gehad voor zijn eigen gevoelens en lusten en niet voor de gevolgen van zijn handelen voor zijn buurmeisje. Zij bevond zich in een kwetsbare positie en verdachte heeft hiervan misbruik gemaakt door onverhoeds tot twee keer aan toe haar borsten te betasten. De rechtbank rekent ook dit verdachte ernstig aan. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de aangeefster blijkt dat zij nog langere tijd last heeft gehad van de (psychische) gevolgen van het handelen van verdachte.
Het hoeft voorts weinig betoog dat feiten als de onderhavige in de samenleving enorme gevoelens van afschuw en verontwaardiging oproepen.
De rechtbank weegt verder mee dat verdachte ter terechtzitting geen inzicht heeft getoond in het kwalijke van zijn handelen en nog steeds geen verantwoordelijkheid neemt voor wat er is gebeurd.
Gelet op de aard en ernst van met name het jarenlange seksueel misbruik van zijn minderjarige dochter acht de rechtbank slechts een gevangenisstraf passend en geboden.
Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij is niet eerder veroordeeld voor het plegen van het strafbare feiten. Uit het rapport van de reclassering van 12 november 2020 blijkt dat verdachte in 2017 op verzoek van zijn toenmalige echtgenote in behandeling is gegaan bij De Waag. Uit informatie die de reclassering heeft verkregen van De Waag blijkt dat verdachte binnen die behandeling meer openheid heeft gegeven dan hij bij de reclassering heeft gedaan en dat zijn behandelaar bij De Waag heeft aangegeven dat verdere behandeling op dit moment niet is geïndiceerd. De reclassering concludeert op basis van de uitkomsten van het onderzoek dat er sprake is van een laag recidiverisico en er geen indicatie is voor een forensische behandeling.
Alles afwegende, acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van 18 maanden passend en geboden, waarvan een deel, te weten 6 maanden, in voorwaardelijke vorm.
De proeftijd die wordt verbonden aan het voorwaardelijke strafdeel stelt de rechtbank vast op twee jaren.
De rechtbank zal contactverboden met de slachtoffers als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf verbinden.
De rechtbank ziet geen grond om deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, zoals de officier van justitie heeft gevorderd. Voorwaarde om dadelijke uitvoerbaarheid te kunnen bepalen is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De reclassering schat het recidiverisico laag in, terwijl verdachte inmiddels een behandeling bij De Waag heeft ondergaan. Onder deze omstandigheden is niet voldaan aan het hiervoor genoemde wettelijke vereiste om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te kunnen verklaren.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

t.a.v. feit 1: [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 35.895,-ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 770,- therapiekosten (twee jaren eigen risico), € 17.625,- vanwege studievertraging en € 17.500,- smartengeld.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat deze vordering te ingewikkeld is om in een strafprocedure te behandelen en daarom niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. De vordering is deels gebaseerd op aannames, het causaal verband tussen de verdenking en de studievertraging ontbreekt, psychologische rapportages ontbreken en de verwijzing naar jurisprudentie is onjuist, omdat - indien bewezen- hier sprake is van ontucht en niet, zoals in aangehaalde jurisprudentie is genoemd van zeer grove wijze van seksueel misbruik.
De rechtbank ziet geen redenen tot niet-ontvankelijkheid te beslissen omdat de vordering overzichtelijk is en binnen deze strafzaak kan worden beoordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is onderbouwd dat het gevorderde eigen risico voor therapiekosten rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Deze schadepost, waarvan de hoogte niet is betwist, zal dan ook worden toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de stukken die de benadeelde partij heeft overgelegd ook dat zij als gevolg van het bewezenverklaarde dusdanige psychische klachten heeft ondervonden, dat zij haar studie heeft moeten afbreken en dus studievertraging heeft opgelopen. Deze schadepost, waarvan de hoogte niet is bestreden, komt daarom ook voor vergoeding in aanmerking.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweeg de rechtbank dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze in ieder geval sprake is als de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Uit bijlage 1 bij de vordering volgt dat de benadeelde partij vanwege het bewezenverklaarde is verwezen en onder behandeling is gesteld van GGZ-instelling [naam 3] en dat bij de benadeelde sprake is van een post traumatisch stress stoornis waarvoor behandeling nodig is. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende concreet aangetoond dat het feit heeft geleid tot psychische schade bij benadeelde. Daarbij overweegt de rechtbank dat ook de aard en de ernst van de normschending (het langdurig plegen van ontucht) meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan, waarover benadeelde indringend heeft verklaard op zitting, zo voor de hand liggen dat ook daarom een aantasting van de persoon kan worden aangenomen. Vergoeding van de immateriële schade tot het gevorderde bedrag komt de rechtbank gelet op de gegeven onderbouwing en de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend, dan ook billijk voor.
De vordering zal dan ook geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
t.a.v. feit 2: [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 500,-ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Vergoeding van de gestelde immateriële schade komt de rechtbank billijk voor. De rechtbank overweegt hierbij dat gelet op artikel 6:106, aanhef en onder b, BW sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze als de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Uit de stukken die gevoegd zijn bij de vordering tot vergoeding van de immateriële schade volgt dat de benadeelde vanwege het feit in 2011 onder behandeling is gesteld van een kinder- en jeugdpsycholoog. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de verzochte rentedatum, te weten 31 januari 2009, tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 246 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde(n) dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum/plaats 1] en met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum/plaats 2] .
De politie ziet toe op de handhaving van deze contactverboden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 35.895,-, bestaande uit € 18.395,- als vergoeding voor de materiële en € 17.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 35.895,- , bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 214 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade, bestaande uit € 500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500,- , bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.J. van Andel, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier O. Bergmans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 december 2020.
mr. Van Andel en mr. Affourtit-Kramer zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage [….]