ECLI:NL:RBNHO:2020:11576

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
C/15/310135 / JU RK 20-2272 en C/15/310140 / JU RK 20-2273
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen in verband met huiselijk geweld

In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 december 2020 uitspraak gedaan over het verzoek tot ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat de kinderen recentelijk getuige waren geweest van huiselijk geweld tussen de moeder en de vader van minderjarige 1. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder, de vader van minderjarige 1, en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over de minderjarigen door de moeder wordt uitgeoefend en dat de kinderen bij haar wonen.

De kinderrechter heeft overwogen dat, hoewel huiselijk geweld schadelijk is voor kinderen, er geen sprake is van een patroon van huiselijk geweld. De incidenten die zich hebben voorgedaan, zijn niet representatief voor de huidige situatie, waarin de moeder en de vader van minderjarige 1 hebben aangegeven dat er rust in het gezin is. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat de moeder actief hulpverlening heeft gezocht en dat Veilig Thuis het gezin monitort. Gezien deze omstandigheden heeft de kinderrechter geconcludeerd dat de hulpverlening in het vrijwillig kader voldoende is en dat de door de Raad geadviseerde systeemtherapie niet noodzakelijk is.

Daarom heeft de kinderrechter het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen, met de overweging dat de huidige situatie geen verdere ingreep rechtvaardigt. De beschikking is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 14 januari 2021. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld door de verzoekers of andere belanghebbenden.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie en Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
Zaakgegevens : C/15/310135 / JU RK 20-2272 en C/15/310140 / JU RK 20-2273
Datum uitspraak: 15 december 2020
beschikking afwijzing ondertoezichtstelling
in de zaak met zaaknummer C/15/310135 / JU RK 20-2272 van
Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Haarlem,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [minderjarige 1] .
en in de zaak met zaaknummer C/15/310140 / JU RK 20-2273 van
Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Haarlem,
betreffende
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [minderjarige 3] ,
De kinderrechter merkt als belanghebbende in beide zaken aan:
[de moeder], hierna te noemen de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. L.M. Wagemaker, kantoorhoudende te Hoorn.
De kinderrechter merkt tevens als belanghebbende in zaaknummer C/15/310135 / JU RK 20-2272 aan:
[de vader minderjarige 1], hierna te noemen [de vader minderjarige 1] ,
wonende te [plaats] .
De kinderrechter merkt tevens als belanghebbende in zaaknummer C/15/310140 / JU RK 20-2273 aan:
[de vader minderjarige 2 en minderjarige 3], hierna te noemen [de vader minderjarige 2 en minderjarige 3] ,
wonende te [plaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de verzoeken met bijlagen van de Raad van 17 november 2020, ingekomen bij de griffie op 20 november 2020.
1.2.
Op 15 december 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Zaaknummers C/15/310135 / JU RK 20-2272 ( [minderjarige 1] ) en C/15/310140 / JU RK 20-2273 ( [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ) zijn gelijktijdig behandeld.
1.3.
Gehoord zijn:
- de moeder,
- [de vader minderjarige 1] ,
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad,
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling de Jeugd- en Gezinsbeschermers, gevestigd te Alkmaar (als informant).
1.4.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- [de vader minderjarige 2 en minderjarige 3] .
1.5.
De minderjarige [minderjarige 2] heeft voorafgaand aan de zitting zijn mening in raadkamer kenbaar gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 1] wordt uitgeoefend door de moeder. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn geboren uit de relatie tussen de moeder en [de vader minderjarige 2 en minderjarige 3] en [minderjarige 1] is geboren uit de relatie tussen de moeder en [de vader minderjarige 1] .
2.2.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verzocht voor de duur van twaalf maanden. De Raad heeft het verzoek als volgt onderbouwd.
3.2.
De grootste zorg van de Raad is dat de kinderen onlangs getuige zijn geweest van huiselijk geweld tussen de moeder en [de vader minderjarige 1] . Voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is dit de tweede keer dat zij dit meemaken. In 2013 is een ondertoezichtstelling uitgesproken voor [minderjarige 2] vanwege huiselijk geweld tussen de moeder en [de vader minderjarige 2 en minderjarige 3] . De Raad maakt zich zorgen over hoe de ouders omgaan met het huiselijk geweld. [de vader minderjarige 1] lijkt de ernst van het huiselijk geweld onvoldoende in te zien en is geneigd de schuld hiervan bij de moeder neer te leggen. Ook [de vader minderjarige 2 en minderjarige 3] bagatelliseert de zorgen over het recente huiselijk geweld. De moeder vindt het lastig om haar grenzen aan te geven en het is daardoor moeilijk voor haar om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. Huiselijk geweld is schadelijk voor de kinderen, omdat zij niet aan hun eigen ontwikkeling kunnen toekomen en te maken hebben met (gevoelens van) onveiligheid. [minderjarige 2] laat geparentificeerd gedrag richting zijn moeder zien, wat door [de vader minderjarige 2 en minderjarige 3] en de moeder niet wordt erkend. [minderjarige 3] laat minder kindsignalen zien, maar zij heeft aangegeven nog erg bang te zijn voor [de vader minderjarige 1] en veel te denken aan het huiselijk geweld waar zij getuige van is geweest. Over [minderjarige 1] zijn zorgen geweest over obstipatieproblemen en deze kunnen mogelijk worden verklaard door de spanningen in de thuissituatie. De moeder en [de vader minderjarige 1] erkennen de klachten van [minderjarige 1] , maar geven aan dat dit probleem vaker in de familie voorkomt en geloven niet dat het door de spanningen wordt veroorzaakt. Het is volgens de Raad belangrijk dat de kinderen geen getuige meer zijn van huiselijk geweld en dat de moeder en [de vader minderjarige 1] zich voortaan aan de veiligheidsafspraken houden, zodat een veilige thuissituatie kan worden gegarandeerd. Daarnaast moet er hulpverlening voor de moeder en [de vader minderjarige 1] worden ingezet om toekomstige escalaties te voorkomen. De Raad stelt systeemtherapie voor, waarbij alle ouders worden betrokken en waarin gericht wordt op het versterken van de moeder en hoe de moeder en [de vader minderjarige 1] met elkaar communiceren en spanningen voortijdig kunnen signaleren. Verder is het belangrijk dat er ruimte komt voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] om over de heftige gebeurtenissen te praten, zonder dat dit gedeeld wordt met hun ouders of de hulpverlening. De Raad is van mening dat de hulpverlening niet in het vrijwillig kader tot stand kan komen. De moeder is in het verleden ambivalent gebleken ten opzichte van hulpverlening en [de vader minderjarige 1] en [de vader minderjarige 2 en minderjarige 3] lijken niet open te staan voor hulpverlening. Dit leidt ertoe dat de kern van het probleem niet kan worden aangepakt en hulp in het vrijwillig kader niet voldoende is om de bedreigingen in de ontwikkeling van de kinderen op te lossen.

4.Het standpunt van belanghebbenden

4.1.
De moeder is het niet eens met het verzoek van de Raad, hoewel zij de zorgen van de Raad wel erkent. Het huiselijk geweld tussen haar en [de vader minderjarige 1] is echter een incident geweest en de afgelopen vijf maanden heeft dit niet opnieuw plaatsgevonden. De moeder ziet [de vader minderjarige 1] wanneer hij [minderjarige 1] ophaalt en deze overdrachtsmomenten verlopen goed. De ouders zijn in staat om alleen over [minderjarige 1] te communiceren en daarnaast komt de vader ook niet meer bij de woning van de moeder binnen. Volgens de moeder accepteert zij wel degelijk hulpverlening. Zo heeft de moeder op dit moment traumabehandeling in de vorm van EMDR en wil zij ook hulp om gezonde relaties aan te gaan in de toekomst. Verder heeft zij, op advies van de Raad, ten aanzien van alle kinderen een doorverwijzing bij de huisarts geregeld voor de GGZ, hoewel zij daar ten aanzien van [minderjarige 2] niet de noodzaak van inziet. Hij is namelijk van 2013 tot begin 2020 onder behandeling van een kinderpsychiater geweest en daarnaast heeft hij nog een buddy waarmee hij contact kan opnemen als hij dat wil. Desondanks vindt de moeder het belangrijk dat de kinderen toch hun verhaal kunnen doen en dat wordt bekeken of aanvullende hulp nodig is. Verder is het gedwongen kader niet nodig, aangezien het gezin door Veilig Thuis wordt gemonitord. Er is daardoor voldoende zicht op het gezin en mocht er iets gebeuren kan Veilig Thuis de Raad opnieuw inschakelen.
4.2.
[de vader minderjarige 1] benadrukt ter zitting dat het huiselijk geweld niet goed was en dat het niet meer gaat gebeuren. Het is hem nooit eerder overkomen, ook niet met zijn ex-vrouw. Inmiddels is de rust in het gezin wedergekeerd en dat komt niet enkel door de dreiging van de ondertoezichtstelling. De overdracht van [minderjarige 1] verloopt inmiddels soepel en de ouders hebben goed contact over haar.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting volgt dat niet is voldaan aan het wettelijke criterium als genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter overweegt als volgt.
5.2.
De kinderrechter stelt voorop dat huiselijk geweld schadelijk is voor kinderen. Het is dan ook begrijpelijk dat de Raad een beschermingsonderzoek heeft verricht naar aanleiding van het huiselijk geweld in het gezin, temeer nu huiselijk geweld voor de tweede keer is voorgekomen in het leven van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Desondanks is niet gebleken dat er sprake is van een patroon van huiselijk geweld. De gebeurtenissen in de eerste helft van 2020 betroffen incidenten. De moeder heeft de relatie met [de vader minderjarige 1] direct na deze incidenten (opnieuw) verbroken en de afgelopen vijf maanden is er rust binnen het gezin geweest. [de vader minderjarige 1] heeft aangegeven dat het huiselijk geweld fout was en geeft aan dat hij inmiddels rustig en normaal met de moeder kan communiceren. De moeder bevestigt dit. Ten aanzien van [de vader minderjarige 2 en minderjarige 3] is al jaren geen sprake meer geweest van huiselijk geweld. De kinderen hebben regelmatig omgang met hem en de moeder en [de vader minderjarige 2 en minderjarige 3] kunnen goed met elkaar communiceren. Verder heeft de school van de kinderen aangegeven dat er geen zorgen over hen zijn en zij geen kindsignalen laten zien. Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de hulpverlening in het vrijwillig kader voldoende wordt geaccepteerd door de moeder. Zo heeft de moeder zelfstandig hulpverlening gezocht voor de verwerking van haar eigen trauma’s naar aanleiding van het huiselijk geweld en heeft zij ook, zij het op advies van de Raad, voor de kinderen hulpverlening gezocht om te laten controleren of zij nergens mee zitten en hen de ruimte te geven hun verhaal te doen. De door de Raad geadviseerde systeemtherapie lijkt gelet op het voorgaande dan ook niet noodzakelijk en onder de omstandigheden een te zwaar middel. Ten slotte weegt de kinderrechter in haar oordeel mee dat ter zitting is gebleken dat Veilig Thuis het gezin vooralsnog zal monitoren, waardoor in elk geval voor de komende tijd vinger aan de pols gehouden blijft worden. Hier staat de moeder ook volmondig achter.
5.3.
De kinderrechter zal daarom het verzoek afwijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. van Leeuwen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Commandeur als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 14 januari 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam