Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Werkom
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.De vordering en het verweer
4.De beoordeling
€ 500,00 per dag met een maximum van € 50.000,00.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft [eiser] Werkom in kort geding gedagvaard, nadat zijn verzoek om toelating tot het werk was geweigerd. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 oktober 2020, waarbij de zaak werd aangehouden in afwachting van een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam over een ontbindingsverzoek van Werkom. De kantonrechter heeft op 22 december 2020 uitspraak gedaan. De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiser] is sinds 30 mei 2003 werkzaam bij Werkom, met een onderbreking van twee jaar. Na een incident op 27 maart 2019 heeft [eiser] zich ziek gemeld en heeft Werkom een ontbindingsverzoek ingediend, dat door de kantonrechter op 23 oktober 2019 werd afgewezen. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 24 november 2020 de beschikking van de kantonrechter vernietigd, maar de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet gerechtvaardigd geacht.
In het kort geding vorderde [eiser] dat Werkom hem zou toelaten tot het werk, wat door Werkom werd betwist. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] een spoedeisend belang had bij zijn vordering, aangezien hij hersteld was verklaard door de bedrijfsarts. De kantonrechter oordeelde dat Werkom niet aannemelijk had gemaakt dat er zwaarwegende gronden waren om [eiser] niet toe te laten tot het werk. De kantonrechter heeft Werkom dan ook veroordeeld om [eiser] uiterlijk 1 februari 2021 toe te laten tot het werk, met een dwangsom van € 500,00 per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 50.000,00. De proceskosten werden aan Werkom opgelegd, omdat zij ongelijk kreeg.