ECLI:NL:RBNHO:2020:11538

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
8775254 VV EXPL 20-63
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vordering tot werkhervatting in kort geding na afwijzing ontbindingsverzoek

In deze zaak heeft [eiser] Werkom in kort geding gedagvaard, nadat zijn verzoek om toelating tot het werk was geweigerd. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 oktober 2020, waarbij de zaak werd aangehouden in afwachting van een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam over een ontbindingsverzoek van Werkom. De kantonrechter heeft op 22 december 2020 uitspraak gedaan. De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiser] is sinds 30 mei 2003 werkzaam bij Werkom, met een onderbreking van twee jaar. Na een incident op 27 maart 2019 heeft [eiser] zich ziek gemeld en heeft Werkom een ontbindingsverzoek ingediend, dat door de kantonrechter op 23 oktober 2019 werd afgewezen. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 24 november 2020 de beschikking van de kantonrechter vernietigd, maar de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet gerechtvaardigd geacht.

In het kort geding vorderde [eiser] dat Werkom hem zou toelaten tot het werk, wat door Werkom werd betwist. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] een spoedeisend belang had bij zijn vordering, aangezien hij hersteld was verklaard door de bedrijfsarts. De kantonrechter oordeelde dat Werkom niet aannemelijk had gemaakt dat er zwaarwegende gronden waren om [eiser] niet toe te laten tot het werk. De kantonrechter heeft Werkom dan ook veroordeeld om [eiser] uiterlijk 1 februari 2021 toe te laten tot het werk, met een dwangsom van € 500,00 per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 50.000,00. De proceskosten werden aan Werkom opgelegd, omdat zij ongelijk kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 8775254 \ VV EXPL 20-63
Uitspraakdatum: 22 december 2020
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. A.M. Feringa
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Werkom
gevestigd te Purmerend
gedaagde
verder te noemen: Werkom
gemachtigde: mr. E. Akopova

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft Werkom op 28 september 2020 in kort geding gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2020. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, Werkom mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brief van 1 oktober 2020 nog stukken toegezonden.
1.3.
De zaak is aangehouden tot 22 december 2020, in afwachting van een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in een ontbindingsprocedure tussen partijen. Met een brief van 26 november 2020 heeft [eiser] de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam toegestuurd.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is sinds 30 mei 2003, met een onderbreking van twee jaar van 2012 tot 2014, werkzaam bij (de rechtsvoorganger van) Werkom, als medewerker groenvoorziening.
2.2.
Op 27 maart 2019 heeft zich een incident voorgedaan tussen [eiser] en zijn leidinggevende(n). Op 4 april 2019 heeft [eiser] zich ziek gemeld. Naar aanleiding van het incident van 27 maart 2019 heeft Werkom aan de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:686 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.3.
Bij beschikking van 23 oktober 2019 heeft de kantonrechter de door Werkom verzochte ontbinding van arbeidsovereenkomst afgewezen. Werkom heeft bij het Gerechtshof Amsterdam hoger beroep ingesteld tegen die beschikking.
2.4.
Op 15 september 2020 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat er geen sprake meer is van arbeidsongeschiktheid en dat [eiser] na twee tot drie weken weer volledig inzetbaar zal zijn.
2.5.
De advocaat van [eiser] heeft Werkom met een e-mail van 17 september 2020 verzocht om [eiser] vanaf 22 september 2020 toe te laten tot het werk. Dat is door Werkom geweigerd.
2.6.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft in een beschikking van 24 november 2020 (zaaknummer 200.272.762/01) de beschikking van de kantonrechter van 23 oktober 2019 vernietigd wat betreft de beslissing over de proceskosten, maar voor het overige bekrachtigd. Daarbij is overwogen dat het hof onvoldoende is gebleken van feiten en omstandigheden die ontbinding van de arbeidsovereenkomst kunnen rechtvaardigen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter Werkom in kort geding gebiedt om [eiser] binnen twee dagen na de betekening van het vonnis in deze zaak toe te laten tot het werk in de eigen werkzaamheden, vanaf 6 oktober 2020 voor hele dagen en op de gebruikelijke werktijden van [eiser], op straffe van een door Werkom te verbeuren dwangsom van € 500,00 per dag. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat Werkom geen steekhoudende redenen heeft om hem niet toe te laten tot het werk.
3.2.
Werkom betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst is verzocht vanwege onacceptabel en onaanvaardbaar gedrag van [eiser], en dat het vanwege dit gedrag ook gerechtvaardigd is dat Werkom [eiser] niet toelaat tot het werk. Volgens Werkom is sprake van een onherstelbare vertrouwensbreuk, waardoor voortzetting van de arbeidsovereenkomst met [eiser] onmogelijk is. Werkom voert verder aan dat [eiser] ook niet is toegelaten tot het werk, omdat Werkom de veiligheid van haar overige personeel niet kan garanderen en er bij werkhervatting door [eiser] daarom één op één begeleiding noodzakelijk is, waarvoor Werkom niet de capaciteiten en de middelen heeft.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, nu het hier gaat om een vordering om toegelaten te worden tot het werk om de eigen werkzaamheden weer te kunnen verrichten. Daarbij komt dat [eiser] onlangs, op 15 september 2020, hersteld is verklaard door de bedrijfsarts.
4.2.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. De beoordeling in dit kort geding is een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter moet de vordering van [eiser] om Werkom te gebieden [eiser] toe te laten tot het werk worden toegewezen. Dat oordeel heeft de volgende reden.
4.4.
[eiser] kan in beginsel aanspraak maken op feitelijke tewerkstelling. Uit de eisen van goed werkgeverschap, zoals bedoeld in artikel 7:611 BW, volgt dat Werkom verplicht is om [eiser] toe te laten tot de werkzaamheden, tenzij Werkom zwaarwegende gronden of belangen heeft om dat te weigeren.
4.5.
Werkom heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij dergelijke zwaarwegende gronden of belangen heeft. De stelling van Werkom dat door onacceptabel en onaanvaardbaar gedrag van [eiser] sprake is van een onherstelbare vertrouwensbreuk en dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst daarom onmogelijk is, kan niet worden gevolgd. Het Gerechtshof Amsterdam heeft in de beschikking van 24 november 2020 immers overwogen dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet gerechtvaardigd is. In die beschikking is verder geoordeeld dat niet voldoende is komen vast te staan dat Werkom bij terugkeer van [eiser] de veiligheid van haar medewerkers niet kan waarborgen en geoordeeld dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de veiligheid van leidinggevenden daadwerkelijk in het geding is geweest. De door Werkom gestelde problemen met de veiligheid van haar personeel bij toelating van [eiser] tot het werk kan dus geen zwaarwegende grond opleveren om die toelating te weigeren.
4.6.
De kantonrechter zal Werkom dan ook gebieden om [eiser] toe te laten tot het werk. Daarbij zal worden beslist dat Werkom [eiser] uiterlijk 1 februari 2021 zal moeten toelaten. Daarmee krijgt Werkom voldoende gelegenheid om de nodige voorbereidingen te treffen voor de werkhervatting door [eiser]. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt tot
€ 500,00 per dag met een maximum van € 50.000,00.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van Werkom, omdat zij ongelijk krijgt. Daarbij wordt Werkom ook veroordeeld tot betaling van € 120,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Werkom om [eiser] uiterlijk 1 februari 2021 toe te laten tot het werk in de eigen werkzaamheden, voor hele dagen en op de gebruikelijke werktijden van [eiser], op straffe van een door Werkom te verbeuren dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat Werkom in gebreke mocht blijven om aan dit vonnis te voldoen, met een maximum van € 50.000,00;
5.2.
veroordeelt Werkom tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 100,89
griffierecht € 83,00
salaris gemachtigde € 720,00;
en veroordeelt Werkom tot betaling van € 120,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter