ECLI:NL:RBNHO:2020:11536

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
15/234199-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne in Nederland met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 21 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die bijna 2 kilo cocaïne had ingevoerd in Nederland, verstopt in twee koffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft op de terechtzitting bekend dat hij op 17 september 2020 te Schiphol opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en verschillende proces-verbaal als bewijs gebruikt om tot de conclusie te komen dat het ten laste gelegde feit bewezen is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde feit opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet oplevert en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdediging heeft verzocht om een lagere straf en heeft het advies van de reclassering gevolgd. De rechtbank heeft de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De rechtbank heeft besloten om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en deelname aan een gedragsinterventie. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verdachte zich moet houden aan de voorwaarden van de reclassering en dat hij zich moet melden bij de reclassering na het ingaan van zijn proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/234199-20
Uitspraakdatum: 21 december 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 december 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.M. van der Most en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.J.H. Lina, advocaat te Apeldoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 september 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting van 21 december 2020 afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van 17 september 2020;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 17 september 2020;
  • een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Douane Laboratorium van 22 september 2020, met laboratoriumnummer 10411 X 20, opgemaakt door [naam] .
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 17 september 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk deel verzoekt zij de bijzondere voorwaarden te verbinden, zoals weergegeven in de reclasseringsrapportage.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het advies van de reclassering met de daarin genoemde bijzondere voorwaarden dient te worden gevolgd.
Gelet op de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, heeft zij de rechtbank verzocht aan hem een lagere gevangenisstraf op te leggen dan vierentwintig maanden, waarvan minimaal de helft voorwaardelijk. Subsidiair heeft zij verzocht minimaal de helft van de te bepalen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen aan verdachte. Tot slot heeft zij de rechtbank verzocht de veroordeling van verdachte in 2019 niet in diens nadeel mee te wegen in de straftoemeting, nu het een ouder en een andersoortig Opiumwetfeit betreft.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft bijna twee kilo cocaïne in Nederland ingevoerd, verstopt in twee koffers. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid is zo groot, dat de cocaïne bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat gelet op de hoogte van straffen die plegen te worden opgelegd aan koeriers die een vergelijkbare hoeveelheid aan harddrugs hebben ingevoerd. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De hoeveelheid cocaïne die verdachte heeft ingevoerd sluit aan bij een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden. De rechtbank heeft oog voor de moeilijke persoonlijke en financiële omstandigheden van verdachte. Deze omstandigheden zijn echter niet wezenlijk anders dan de omstandigheden waarin vele drugskoeriers verkeren, zodat zij geen aanleiding vormen af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten, zoals door de raadsvrouw is bepleit. Daarbij komt dat verdachte, blijkens zijn strafblad, reeds eerder ter zake van Opiumwetdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. Verdachte was dus een gewaarschuwd man. Anders dan de raadsvouw heeft betoogd ziet de rechtbank geen aanleiding om deze omstandigheid niet in het nadeel van verdachte mee te wegen.
Verder heeft de rechtbank met betrekking tot de persoon van verdachte nog gelet op
het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies, gedateerd 30 november 2020 van [reclasseringswerkster] als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. De reclassering geeft aan dat verdachte in 2007 en 2017 een meldplicht opgelegd heeft gekregen en zich aan de gemaakte afspraken heeft gehouden. Verdachte heeft niet eerder de cognitieve vaardigheidstraining opgelegd gekregen of gevolgd. Omdat verdachte impulsief handelt en zich negatief laat beïnvloeden door zijn vrienden is de COVA-training geïndiceerd. Ondanks dat verdachte twee keer eerder een meldplicht opgelegd heeft gekregen en geen gedragsverandering heeft laten zien zegt hij dat hij wel gemotiveerd is tot gedragsverandering en bereid is om mee te werken aan een meldplicht en het volgen van
interventies. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld gezien de risicoverhogende factoren in zijn leven. Een meldplicht en het volgen van interventies kunnen volgens de reclassering het recidiverisico verminderen.
De reclassering adviseert daarom een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, meewerken aan het vinden en behouden van structurele dagbesteding alsmede meewerken aan schuldhulpverlening. De rechtbank neemt dit advies over.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De door de reclassering geadviseerde voorwaarden zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
vierentwintig (24) maanden;
beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
zes (6) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich binnen drie dagen na het ingaan van zijn proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Leonard Springerlaan 21, 9727 KG in Groningen. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- actief deelneemt aan de gedragsinterventie COVA of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- meewerkt aan het vinden en behouden van structurele dagbesteding;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
stelt dat verdachte is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking, te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.D. Overbeek, voorzitter,
mrs. R.M. Steinhaus en M. Hoendervoogt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier S. Bähler,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 december 2020.