ECLI:NL:RBNHO:2020:11479

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
14 januari 2021
Zaaknummer
299268 / HA RK 20/28
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verschoning van een rechter in een belastingzaak

In deze zaak heeft de verschoningskamer van de Rechtbank Noord-Holland op 18 februari 2020 een verzoek tot verschoning van mr. G.H. de Soeten afgewezen. Verzoeker, werkzaam bij PwC, had verzocht zich te mogen verschonen van de behandeling van een belastingzaak waarin de Belastingdienst en een andere partij betrokken waren. De verzoeker stelde dat zijn langdurige dienstverband bij PwC, dat als concurrent van de onderneming van de andere partij wordt gezien, de maatschappelijke perceptie van de rechterlijke onpartijdigheid zou kunnen schaden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de omstandigheid dat verzoeker bij PwC heeft gewerkt, op zichzelf onvoldoende is om te concluderen dat hij jegens een partij bij het geding een vooringenomenheid koestert. Er was geen bewijs dat verzoeker betrokken was geweest bij de hoofdzaak of recent de Belastingdienst had bijgestaan in andere rechtsgedingen. De rechtbank benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. De aangevoerde feiten en omstandigheden boden geen grond voor toewijzing van het verzoek tot verschoning, en de rechtbank heeft het verzoek afgewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Verschoningskamer
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: 299268 / HA RK 20/28
Beslissing van 18 februari 2020
Op het verzoek tot verschoning van:
[verzoeker],
rechter bij de sectie Bestuur, team belastingrecht, bij deze rechtbank,
hierna: verzoeker.

1.Procesverloop

Bij e-mail van 11 februari 2020 heeft verzoeker verzocht zich te mogen verschonen van de behandeling van de enkelvoudige-kamerzaak met zaaknummer HAA 16/2311 (hierna te noemen: de hoofdzaak), waarin [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) en de Belastingdienst partijen zijn.

2.Feiten

2.1
Verzoeker is tot [datum] werkzaam geweest bij PricewaterhouseCoopers (hierna: PwC).
2.2
Verzoeker is door de sectorleiding ingedeeld als rechter van de enkelvoudige kamer in de hoofdzaak waarin op 25 februari 2020 een inhoudelijke behandeling is gepland.
2.2
Bij brief van 5 februari 2020 heeft [betrokkene] bezwaren geuit tegen de persoon van verzoeker als rechter in de hoofdzaak. [betrokkene] heeft daarbij geen verzoek tot wraking gedaan, maar verzoeker er op gewezen dat hij de mogelijkheid heeft zich te verschonen. [betrokkene] heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Verzoeker is werkzaam voor PwC en PwC is volledig met het Rijk, althans de Staat der Nederlanden, verweven. PwC is een directe concurrent van de onderneming van [betrokkene] . Daarnaast worden alle rechters in Nederland bedreigd en bedrogen om verzoeken van [betrokkene] af te wijzen. Volgens [betrokkene] is de bij hem bestaande vrees dat verzoeker partijdig zal zijn objectief gerechtvaardigd.

3.Het verzoek en de toelichting daarop

Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn verschoningsverzoek het volgende aangevoerd. Gelet op het standpunt van [betrokkene] over de relatie tussen PwC en de overheid en de omstandigheid dat verzoeker langdurig bij PwC werkzaam is geweest, zou door behandeling van de hoofdzaak door verzoeker de maatschappelijke perceptie van de rechterlijke onpartijdigheid mogelijk schade kunnen lijden.

4.De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 8:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 8:15 van de Awb kan een rechter op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, verzoeken om zich te mogen verschonen. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert (de subjectieve toets). Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor verschoning, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn (de objectieve toets). Voor die laatste toets kan van belang zijn of er (recent) een relatie heeft bestaan tussen de rechter en (een van) partijen.
4.2
In dit licht dient beoordeeld te worden of de door verzoeker aangevoerde argumenten voldoende gronden bieden voor toewijzing van het verzoek tot verschoning.
Dat is niet het geval. Het verzoek is uitsluitend gebaseerd op omstandigheden die betrekking hebben op de hier bedoelde objectieve toets. De omstandigheid dat verzoeker langjarig werkzaam is geweest voor PwC is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat verzoeker jegens een partij bij het geding een vooringenomenheid koestert. Zelfs indien juist zou zijn, zoals [betrokkene] in zijn brief aan verzoeker stelt, dat PwC concurrent van de onderneming van [betrokkene] zou zijn, dan wel dat er een verwevenheid zou zijn tussen PwC en de overheid die zou bestaan in het uitbrengen van adviezen over cybercrime, dan betekent dat nog niet dat verzoeker objectief gezien niet onpartijdig kan optreden in de hoofdzaak. Het is de verschoningskamer namelijk niet gebleken dat verzoeker via PwC – of via een (voormalig) collega bij PwC – betrokken is geweest bij de onderhavige hoofdzaak van [betrokkene] dan wel recent de Belastingdienst (of de Staat) als gemachtigde heeft bijgestaan in andere rechtsgedingen of van (rechtskundig) advies heeft gediend. Dat door behandeling door verzoeker, gelet op verzoekers voormalige relatie tot PwC, de maatschappelijke perceptie van rechterlijke onpartijdigheid mogelijk schade zou kunnen lijden, is daarom niet gebleken.
4.3
De aangevoerde feiten en omstandigheden vormen derhalve geen grond voor verschoning.
4.4
De rechtbank zal het verzoek afwijzen.

5.De beslissing

De verschoningskamer wijst het verzoek van mr. G.H. de Soeten tot verschoning af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. van Andel, voorzitter, en mr. R.H.M. Bruin en
mr. H.P. van der Lelie, leden, in aanwezigheid van mr. B. Schaafsma, griffier. De beschikking is uitgesproken op 18 februari 2020. [1]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.type: