ECLI:NL:RBNHO:2020:1146

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
15/136436-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarigen en toepassing adolescentenstrafrecht

De Rechtbank Noord-Holland heeft op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met meerdere minderjarigen. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbare terechtzitting op 14 januari 2020. De verdachte, geboren op [geboortedatum], werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met slachtoffers die allen de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt. De tenlastelegging omvatte verschillende feiten, waaronder het betasten van de genitaliën van de slachtoffers en het tonen van zijn geslachtsdeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging zich op het standpunt stelde dat de feiten wettig en overtuigend konden worden bewezen.

De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid van medeplegen, maar heeft de feiten wel bewezen verklaard. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een diagnose van een autisme spectrum stoornis en zwakbegaafdheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat het adolescentenstrafrecht van toepassing is, gezien de leeftijd en ontwikkeling van de verdachte. De rechtbank heeft een jeugddetentie opgelegd van 365 dagen, waarvan 247 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door jeugdreclassering en opname in een zorginstelling. Daarnaast zijn vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, waaronder een contactverbod met de slachtoffers en een locatieverbod voor vijf jaar. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd aan de slachtoffers voor de geleden schade als gevolg van de ontuchtige handelingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/136436-19 (P)
Uitspraakdatum: 28 januari 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 januari 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. B. Roodveldt, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 4 juni 2019 te Middenbeemster, gemeente Beemster, in elk geval in Nederland met
- [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , en/of met
- [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] , en/of met
- [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum]
die toen allen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, welke bestond(en) uit:
- bij die [slachtoffer 1] ;
het betasten van de (blote) vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 1] en/of het tonen van zijn, verdachtes penis en/of scrotum aan die [slachtoffer 1] , en/of
- bij die [slachtoffer 2] ;
het (over de onderbroek heen) wrijven over en/of betasten van de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 2] , en/of
- bij die [slachtoffer 3] ;
het uittrekken van de kleding, inclusief onderbroek, van die [slachtoffer 3] door hem, verdachte, en het vervolgens knijpen en/of betasten van de lies en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 3] , en/of
het ruiken aan de vagina van die [slachtoffer 3] en/of
het geven van een kusje op die (naakte) vagina van die [slachtoffer 3] en/of
het plaatsen van de hand van die [slachtoffer 3] over de (naakte) penis van hem, verdachte, waarna hij, verdachte zijn hand over de hand van die [slachtoffer 3] plaatste en met de hand van die [slachtoffer 3] wrijvende bewegingen maakte over zijn, verdachtes, penis;
Feit 2:
hij op of omstreeks 30 maart 2019 in het [park] in de gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans alleen,
- met [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum] en/of
- met [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedatum] ,
die toen (beiden) de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt,
buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, welke bestonden uit
- bij die [slachtoffer 4] ;
het meermalen betasten van de (naakte) vagina, althans de schaamstreek, en/of de (naakte) anus van die [slachtoffer 4] en/of
- bij die [slachtoffer 5] ;
het naar beneden trekken van de broek en/of de onderbroek van die [slachtoffer 5] en/of
het betasten van de (naakte) vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer 5] en/of
het door die [slachtoffer 5] laten betasten van zijn, verdachtes, penis.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid van medeplegen ten aanzien van feit 2.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 januari 2020;
  • een proces-verbaal van aangifte gedaan door [moeder] namens [slachtoffer 1] d.d. 5 juni 2019 (dossierpagina’s 349 t/m 354):
  • een schriftelijk bescheid, zijnde een afschrift van de akte van geboorte van [slachtoffer 1] d.d. 25 juni 2019 (dossierpagina 356):
  • een proces-verbaal van uitwerking studioverhoor van [slachtoffer 1] d.d. 30 juli 2019 (dossierpagina’s 369 t/m 401);
  • een proces-verbaal van aangifte gedaan door [vader] namens [slachtoffer 2] d.d. 5 juni 2019 (dossierpagina's 428 t/m 432);
  • een schriftelijk bescheid, zijnde een afschrift van de akte van geboorte van [slachtoffer 2] d.d. 25 juni 2019 (dossierpagina 433);
  • een proces-verbaal van uitwerking van studioverhoor van [slachtoffer 2] d.d. 2 augustus 2019 (dossierpagina’s 446 t/m 466);
  • een proces-verbaal van aangifte gedaan door [vader] d.d. 5 juni 2019 (dossierpagina's 496 t/m 503);
  • een schriftelijk bescheid, zijnde een afschrift van de akte van geboorte van [slachtoffer 3] d.d. 20 juni 2019 (dossierpagina's 507 en 508);
  • een proces-verbaal van uitwerking van studioverhoor van [slachtoffer 3] d.d. 12 juni 2019 (dossierpagina’s 518 t/m 535);
  • het Herzien rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een zedenmisdrijf gepleegd in Middenbeemster op 4 juni 2019 van het NFI, opgesteld door Y. van der Wal d.d. 18 oktober 2019 (dossierpagina’s 827 t/m 830).
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 januari 2020;
  • een proces-verbaal van aangifte gedaan door [moeder] namens [slachtoffer 4] d.d. 31 maart 2019 (dossierpagina's 29 t/m 34);
  • een schriftelijk bescheid, zijnde een afschrift van de akte van geboorte van [slachtoffer 4] d.d. 10 april 2019 (dossierpagina 37);
  • een proces-verbaal van uitwerking studioverhoor van [slachtoffer 4] d.d. 29 april 2019 (dossierpagina's 42 t/m 68);
  • een proces-verbaal van aangifte gedaan door [vader] namens [slachtoffer 5] d.d. 2 april 2019 (dossierpagina's 112 t/m 115);
  • een schriftelijk bescheid, zijnde een afschrift van de akte van geboorte van [slachtoffer 5] d.d. 10 april 2019 (dossierpagina 116);
  • een proces-verbaal van uitwerking studioverhoor van [slachtoffer 5] d.d. 29 april 2019 (dossierpagina's 120 t/m 139).
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte in een nauwe en bewuste samenwerking met een ander ontuchtige handelingen heeft gepleegd, zodat verdachte van het ten laste gelegde medeplegen moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:
hij op 4 juni 2019 te Middenbeemster, gemeente Beemster, met
- [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , en
- [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] , en
- [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum]
die toen allen de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, welke bestonden uit:
- bij die [slachtoffer 1] ;
het betasten van de blote vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 1] en het tonen van zijn, verdachtes penis en/of scrotum aan die [slachtoffer 1] , en
- bij die [slachtoffer 2] ;
het over de onderbroek heen wrijven over en/of betasten van de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 2] , en
- bij die [slachtoffer 3] ;
het uittrekken van de kleding, inclusief onderbroek, van die [slachtoffer 3] door hem, verdachte, en het vervolgens knijpen in de lies van die [slachtoffer 3] , en het ruiken aan en/of het geven van een kusje op die naakte vagina van die [slachtoffer 3] en het plaatsen van de hand van die [slachtoffer 3] over de naakte penis van hem, verdachte, waarna hij, verdachte zijn hand over de hand van die [slachtoffer 3] plaatste en met de hand van die [slachtoffer 3] wrijvende bewegingen maakte over zijn, verdachtes, penis;
Feit 2:
hij op 30 maart 2019 in het [park] in de gemeente Hoorn,
- met [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum] en
- met [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedatum] ,
die toen beiden de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, welke bestonden uit
- bij die [slachtoffer 4] ;
het meermalen betasten van de naakte vagina en de naakte anus van die [slachtoffer 4] en
- bij die [slachtoffer 5] ;
het naar beneden trekken van de broek en de onderbroek van die [slachtoffer 5] en het betasten van de naakte vagina van die [slachtoffer 5] en het door die [slachtoffer 5] laten betasten van zijn, verdachtes, penis.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feiten 1 en 2, telkens:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot 365 dagen jeugddetentie, waarvan 247 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk deel van de jeugddetentie vordert zij de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 10 januari 2020, te weten begeleiding door jeugdreclassering, opname in een zorginstelling, contactverbod met slachtoffers en een locatieverbod in de leefomgeving van de slachtoffers (met politietoezicht). Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden zal bevelen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten vrijheidsbeperkende maatregelen als bedoeld in artikel 77h Wetboek van Strafrecht (Sr) in samenhang met de artikelen 77we en 38v Sr zullen worden opgelegd, inhoudende dat verdachte zich gedurende een periode van vijf jaren niet bevindt in de straat waar de slachtoffers wonen en op het schoolplein van de school waar de slachtoffers naar toe gaan, alsmede dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de slachtoffers heeft of zoekt, op straffe van 7 dagen vervangende jeugddetentie bij elke overtreding hiervan.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw kan zich vinden in de strafeis zoals geformuleerd door de officier van justitie en heeft de rechtbank verzocht hierbij aansluiting te zoeken.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft op 30 maart 2019 de slachtoffers [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] met een smoes naar de bosjes in het [park] gelokt, alwaar hij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen door onder andere hun vagina te betasten en door [slachtoffer 5] zijn penis te laten betasten. Daarnaast heeft verdachte op 4 juni 2019 de slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] met een smoes naar de bosjes gelokt, alwaar hij zich eveneens schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen door onder andere hun vagina te betasten, en [slachtoffer 3] wrijvende bewegingen te laten maken over zijn penis. Laatstgenoemde incidenten vond plaats op het schoolplein van de buitenschoolse opvang, een plek waar de kinderen zich veilig moeten kunnen voelen. Verdachte heeft zich laten leiden door zijn eigen lusten en daarbij grenzen fors overschreden. Hij heeft hiermee een inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van de jonge slachtoffers (7 tot 9 jaar). Dit heeft impact gehad op de slachtoffers en hun ouders, zoals is gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen. Slachtoffers van dergelijke delicten kunnen hier bovendien nog jarenlang hinder van ondervinden. Daarnaast brengen feiten als de onderhavige gevoelens van onveiligheid teweeg en onrust in een omgeving waar veel kinderen komen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in kennis genomen van het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 2 oktober 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het Pro Justitia psychologisch rapport van 27 augustus 2019, opgesteld door M. van Heteren, GZ-psycholoog. Dit rapport houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
Betrokkene is een meewerkende doch enigermate sociaal wenselijke verdachte wanneer het seksualiteit betreft.
Bij betrokkene is er sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van ASS, een autisme spectrum stoornis. Tevens is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van zwakbegaafdheid. Voorts is er sprake van een lichte stoornis in cannabisgebruik, in gereguleerde omgeving. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde. Voorts is er sprake van een al jong ontstane preoccupatie met seks. Dit beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde.
Betrokkene is mede door een gerichte training communicatief redelijk goed ontwikkeld waardoor de tekorten op gebied van sociale vaardigheden, sociaal-emotionele ontwikkeling en gebrek aan verbeelding wat gemaskeerd zijn. In de puberteit heeft betrokkene echter op basis van deze tekorten niet aan al de ontwikkelingstaken die in de puberteit gelden, kunnen voldoen. Hij probeerde wel seks te hebben met een leeftijdgenootje maar wist toch niet hoe hiermee om te gaan. Achter een kind staan en ontucht plegen is dan een stuk eenvoudiger
dan de fijnmazige eisen die omgang met een meisje van de eigen leeftijd vergt.
De gewetensfuncties zijn gebaseerd op angst voor liefdesverlies (van de ouders) en derhalve weinig sturend naar het gedrag. Door de ASS heeft betrokkene een gebrek aan invoelingsvermogen en empathie. Hij veroordeelt zijn gedrag, neemt verantwoordelijkheid voor zijn gedrag door te zeggen 'dat verzinnen ze toch niet', maar kan eigenlijk niks vertellen over wat hij heeft gezien aan angst of andere gevoelens bij de meisjes.
De meeromvattende op elkaar ingrijpende problematiek is altijd alom aanwezig. Er is sprake van doorwerking in het denken, voelen en handelen van betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde. Het advies is om het ten laste gelegde (indien en voor zover bewezen) in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt dit advies over en acht verdachte voor de bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar.
Het Pro Justitia rapport houdt verder in:
Betrokkene heeft zowel klinisch als gestandaardiseerd een hoog recidive risico.
Betrokkene is werk gemotiveerd, houdt zich aan afspraken en beschikt over een steunend familie netwerk. Betrokkene heeft weinig echte vrienden en heeft buiten obsessief gamen geen echte vrije tijdsbesteding.
Betrokkene zal via behandeling meer inzicht moeten verkrijgen in zijn ASS en zijn seksuele identiteitsontwikkeling.
Bij betrokkene is het belangrijk dat hij door een forensisch psychiatrische kliniek met verstand van zeden zaken wordt behandeld. Daarnaast is psycho-educatie voor betrokkene t.a.v. de ASS geboden. Medicatie volging of wijziging door een psychiater is tevens aanbevelenswaardig.
De voorgestelde hulp kan in een voorwaardelijk kader onder toezicht van de reclassering worden gerealiseerd, waarbij toepassing van het jeugdstrafrecht wordt geadviseerd.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 2 september 2019, opgemaakt door G. Porte, werkzaam bij Reclassering Nederland. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Het recidiverisico op seksuele delicten wordt ingeschat als hoog. Naast de leeftijd van cliënt, constateert rapporteur vooral problemen op het gebied van seksualiteit, gedrag en vaardigheden. Er is onder andere sprake van preoccupatie, seks wordt ingezet als coping, zijn oplossingsvaardigheden zijn ontoereikend en er is sprake van seksuele deviantie. Het is daarentegen positief dat betrokkene over een steunend netwerk beschikt en dat hij open staat voor hulpverlening.
Wij adviseren het jeugdstrafrecht toe te passen. Er zijn indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Betrokkene is in zijn (emotionele) ontwikkeling jonger dan andere leeftijdsgenoten. In verantwoordelijkheidsgevoel en probleemoplossend vermogen blijft hij bij hen achter. [verdachte] is, naar mening van rapporteur, onvoldoende in staat zijn gedrag te organiseren en de consequenties van zijn handelen goed in te schatten. Betrokkenheid van ouders is nog zeer actueel.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 10 januari 2020, opgemaakt door G. Porte, werkzaam bij Reclassering Nederland. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
De behandeling bij GGzE afdeling De Catamaran is gestart. Betrokkene is responsief en de behandelaars constateren bij [verdachte] intrinsieke motivatie om aan zijn delictgedrag te werken. Het behandel -en begeleidingsaanbod richt zich onder andere op delictanalyse, seksualiteit, vaardigheden en persoonlijke ontwikkeling. Tevens is er aandacht voor de positie van de slachtoffers en de bescherming van hen.
[verdachte] kan na het vonnis de behandeling bij de Catamaran voortzetten mits de zaak wordt afgedaan via het jeugdstrafrecht. [verdachte] zal naar verwachting nog ongeveer een jaar in de kliniek verblijven. Een toezicht bij de jeugdreclassering zal in die periode een monitorend karakter hebben. Wij achten het geïndiceerd dat de reclassering na zijn verblijf in de kliniek langere tijd betrokken blijft bij [verdachte] . Er is bij een langer durend toezicht voldoende tijd om het resocialisatie proces goed te kunnen begeleiden.
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden (bij voorkeur voor de duur van drie jaar):

Begeleiding door jeugdreclassering

Opname in een zorginstelling

Contactverbod

Locatieverbod (met politietoezicht).
Toepassing meer- /minderjarigen strafrecht
Ten aanzien van de vraag of het volwassenenstrafrecht of het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten, op 30 maart en 4 juni 2019, 19 jaar oud. In beginsel wordt ten aanzien van meerderjarige daders het volwassenenstrafrecht toegepast. Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw hebben, onder verwijzing naar de hierboven genoemde over verdachte uitgebrachte rapportages, verzocht conform artikel 77c Sr het sanctierecht voor jeugdigen toe te passen.
De rechtbank kan op grond van artikel 77c Sr, indien zij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, het sanctierecht voor jeugdigen toepassen bij een verdachte die ouder is dan 18 jaar en niet ouder is dan 23 jaar, zoals verdachte.
Uit het Pro Justitia rapport volgt dat verdachte functioneert op een zwakbegaafd niveau. Verder volgt uit het reclasseringsrapport van 2 september 2019 dat verdachte in zijn (emotionele) ontwikkeling jonger is dan leeftijdsgenoten, waarbij hij in verantwoordelijkheidsgevoel en probleemoplossend vermogen bij hen achterblijft. Verdachte kan de risico’s en de gevolgen van zijn handelen en gedrag nauwelijks inschatten of overzien. Om deze redenen wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank ziet op basis van deze conclusies in de bijzondere persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding het jeugdstrafrecht toe te passen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van na te noemen duur moet worden opgelegd, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het voorarrest. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte van de jeugddetentie vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden. Een proeftijd langer dan twee jaar, zoals geadviseerd door de reclassering, is gelet op artikel 77y Sr niet mogelijk.
Daarnaast acht de rechtbank begeleiding door de jeugdreclassering en opname in een zorginstelling noodzakelijk. Dergelijke verplichtingen zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen jeugddetentie worden verbonden. De rechtbank bepaalt dat toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden door LJ&R JR Zuid wordt uitgevoerd. De rechtbank acht het niet opportuun om een contactverbod met de slachtoffers en een locatieverbod als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden, nu de rechtbank zal bepalen dat vrijheidsbeperkende maatregelen in die vorm zullen worden opgelegd, zoals hieronder weergegeven.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten het plegen van ontucht met personen die de leeftijd van 16 jaren nog niet hebben bereikt.
Gelet op het reclasseringsrapport van 2 september 2019, waaruit volgt dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat, alsmede op het feit dat verdachte in relatief korte tijd op twee verschillende momenten met meerdere meisjes ontuchtige handelingen heeft gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan, indien de voorwaarden en het toezicht niet direct gaan lopen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vrijheidsbeperkende maatregelen
Daarnaast acht de rechtbank ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten een contactverbod met de slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en een gebiedsverbod met betrekking tot de straten waarin de woningen van de slachtoffers zich bevinden, de scholen die zij bezoeken en de plekken waar de feiten zich hebben afgespeeld, noodzakelijk om de kans dat de slachtoffers met verdachte worden geconfronteerd te minimaliseren. De rechtbank zal deze verboden opleggen in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 77h Sr in verbinding met artikelen 77we en 38v Sr en dat voor de duur van vijf jaren. Voor elke keer dat verdachte een van de op te leggen verboden overtreedt, zal vervangende jeugddetentie voor de duur van drie dagen worden opgelegd.
Gelet op het door de rechtbank als hoog aangemerkte gevaar voor recidive, zal de rechtbank – met toepassing van artikel 38v, vierde lid, Sr – bevelen dat deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

7.1
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.627,86 ingediend tegen verdachte, bestaande uit materiële en immateriële schade, die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit:
- kleding € 37,00
- reiskosten en parkeerkosten € 90,86
- immateriële schade € 2.500,00
Daarnaast wordt een bedrag van € 81,20 als vergoeding van de proceskosten (bestaande uit reis- en parkeerkosten) gevorderd.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit [kort gezegd: ontucht], door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade voldoende is onderbouwd en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Deze schadeposten, die door de raadsvrouw niet zijn weersproken, zullen dan ook worden toegewezen.
Vergoeding van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,00 komt de rechtbank redelijk en billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, als zijnde het bedrag waarop de schade minst genomen kan worden begroot. De rechtbank merkt daarbij op dat thans onvoldoende is aangetoond dat sprake is van categorie 2 van de letsel categorieën, zodat zij aansluiting heeft gezocht bij de bijbehorende uitkering van categorie 1, te weten een bedrag van € 1.000,00. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van het overige deel van de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor het overige.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een totaalbedrag van € 1.127,86, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op € 81,20.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. De rechtbank zal daarbij, vanwege de toepassing van het jeugdstrafrecht, geen gijzeling bepalen.
7.2
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.094,14 ingediend tegen verdachte, bestaande uit materiële en immateriële schade, die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit:
- kleding € 38,99
- reis- en parkeerkosten € 111,00
- verlofkosten moeder € 241,23
- verlofkosten vader € 202,92
- immateriële schade € 2.500,00
Daarnaast wordt een bedrag van € 475,73 als vergoeding van de proceskosten (bestaande uit reis- en parkeerkosten en verlofkosten vader en moeder) gevorderd.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit [kort gezegd: ontucht], door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade ten aanzien van de kleding en reis- en parkeerkosten voldoende is onderbouwd en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Deze schadeposten, die door de raadsvrouw niet zijn weersproken, zullen dan ook worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de schadeposten ‘verlofkosten’ eveneens voor vergoeding in aanmerking komen. Hoewel het kosten betreffen die de ouders van het slachtoffer hebben moeten maken, zijn dit kosten die rechtstreeks voortvloeien uit het door verdachte gepleegde strafbare feit en betreft het kosten die redelijkerwijs voor toewijzing in aanmerking komen nu het slachtoffer een minderjarige betreft. Deze schadeposten zullen dan ook worden toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat de verlofkosten die thans onder de proceskosten zijn gevoegd als schadeposten in de zin van materiële schade dienen te worden aangemerkt, nu het geen kosten zijn om schade te verhalen. De rechtbank zal ook deze schadeposten toewijzen.
Vergoeding van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,00 komt de rechtbank redelijk en billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, als zijnde het bedrag waarop de schade minst genomen kan worden begroot. De rechtbank merkt daarbij op dat thans onvoldoende is aangetoond dat sprake is van categorie 2 van de letsel categorieën, zodat zij aansluiting heeft gezocht bij de bijbehorende uitkering van categorie 1, te weten een bedrag van € 1.000,00. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van het overige deel van de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor het overige.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een totaalbedrag van € 1.998,57, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op € 71,30.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. De rechtbank zal daarbij, vanwege de toepassing van het jeugdstrafrecht, geen gijzeling bepalen.
7.3
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.500,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast wordt een bedrag van € 150,00 als vergoeding van de proceskosten (bestaande uit reiskosten) gevorderd.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde feit [kort gezegd: ontucht], door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden.
Vergoeding van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,00 komt de rechtbank redelijk en billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, als zijnde het bedrag waarop de schade minst genomen kan worden begroot. De rechtbank merkt daarbij op dat thans onvoldoende is aangetoond dat sprake is van categorie 2 van de letsel categorieën, zodat zij aansluiting heeft gezocht bij de bijbehorende uitkering van categorie 1, te weten een bedrag van € 1.000,00. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van het overige deel van de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor het overige.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een totaalbedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op € 150,00.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. De rechtbank zal daarbij, vanwege de toepassing van het jeugdstrafrecht, geen gijzeling bepalen.
7.4
Benadeelde partij [slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.193,13 ingediend tegen verdachte, bestaande uit materiële en immateriële schade, die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit:
- verlofkosten moeder € 546,00
- verlofkosten vader € 147,13
- immateriële schade € 2.500,00
Daarnaast wordt een bedrag van € 150,00 als vergoeding van de proceskosten (bestaande uit reiskosten) gevorderd.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde feit [kort gezegd: ontucht], door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de schadeposten ‘verlofkosten’ voor vergoeding in aanmerking komen. Hoewel het kosten betreffen die de ouders van het slachtoffer hebben moeten maken, zijn dit kosten die rechtstreeks voortvloeien uit het door verdachte gepleegde strafbare feit en betreft het kosten die redelijkerwijs voor toewijzing in aanmerking komen nu het slachtoffer een minderjarige betreft. Deze schadeposten zullen dan ook worden toegewezen.
Vergoeding van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,00 komt de rechtbank redelijk en billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, als zijnde het bedrag waarop de schade minst genomen kan worden begroot. De rechtbank merkt daarbij op dat thans onvoldoende is aangetoond dat sprake is van categorie 2 van de letsel categorieën, zodat zij aansluiting heeft gezocht bij de bijbehorende uitkering van categorie 1, te weten een bedrag van € 1.000,00. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van het overige deel van de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor het overige.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een totaalbedrag van € 1.693,13, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op € 150,-.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. De rechtbank zal daarbij, vanwege de toepassing van het jeugdstrafrecht, geen gijzeling bepalen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 38v, 77c, 77g, 77i, 77we, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3.2 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
247 (tweehonderdzevenenveertig) dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • meewerkt aan het toezicht door de jeugdreclassering LJ&R JR Zuid. Hiertoe moet hij zich melden op afspraken met de jeugdreclassering zo frequent als de jeugdreclassering dat nodig acht;
  • zich laat opnemen in GGzE, afdeling Catamaran of een soortgelijke instelling (de opname is reeds gestart) en vervolgt zijn behandeling bij De Catamaran of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zo lang als nodig, geïndiceerd door de GGzE. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Geeft opdracht aan de jeugdreclassering LJ&R JR ZUID om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de opgelegde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van vijf jaren zich niet zal ophouden in de navolgende gebieden:
  • [adres] (waarin de woning van slachtoffer [slachtoffer 1] is gelegen);
  • [adres] (waarin de woning van slachtoffer [slachtoffer 2] is gelegen);
  • [adres] (waarin de woning van slachtoffer [slachtoffer 3] is gelegen);
  • [adres] (waarin de [buitenschoolse opvang] is gelegen) en [adres] (waarin [school] ), te Middenbeemster;
  • [adres] (waarin de woning van slachtoffer [slachtoffer 4] is gelegen);
  • [adres] (waarin de woning van slachtoffer [slachtoffer 5] is gelegen);
  • het [park] ;
  • [adres] (waarin [school] is gelegen).
Beveelt dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende jeugddetentie bedraagt
drie dagenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van vijf jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
  • [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
  • [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
  • [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
  • [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
  • [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
Beveelt dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende jeugddetentie bedraagt
drie dagenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.127,86, bestaande uit € 127,86 voor de materiële en € 1.000,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 81,20, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.127,86, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.998,57, bestaande uit € 998,57 voor de materiële en € 1.000,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 71,30, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.998,57, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.000,00, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 150,00, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 5]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.693,13, bestaande uit € 693,13 voor de materiële en € 1.000,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 5] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 150,00, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 5] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.693,13, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, voorzitter,
mr. M. Visser en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.A. Spoelstra,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 januari 2020.
mr. M. Visser en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.