In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen Turkish Airlines wegens vertraging van hun vlucht op 11 juli 2019 van Amsterdam naar Phuket. De passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, hebben compensatie van € 2.400,00 gevorderd op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. Turkish Airlines heeft als verweer aangevoerd dat de passagiers hun vorderingsrecht hebben gecedeerd aan AirHelp, een buitenlandse rechtspersoon die ook betrokken is in deze procedure. AirHelp heeft een incidentele conclusie tot tussenkomst ingediend, maar Turkish Airlines betwist de ontvankelijkheid van deze vordering, stellende dat AirHelp te laat is met haar verzoek. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers de bewijslast dragen voor hun vorderingsrecht. De vordering tot tussenkomst van AirHelp is afgewezen, en AirHelp is veroordeeld in de proceskosten. De passagiers zijn toegelaten tot bewijslevering om aan te tonen dat zij over het vorderingsrecht beschikken en dat zij hun gemachtigde een volmacht hebben gegeven. De zaak is aangehouden voor bewijslevering op 27 januari 2021.