ECLI:NL:RBNHO:2020:1142
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot vernietiging van een non-concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst
In deze zaak heeft eiser, een voormalig werknemer van gedaagde, een vordering ingesteld om het concurrentiebeding in zijn arbeidsovereenkomst te vernietigen. Eiser was sinds 21 september 2015 in dienst bij gedaagde als commercieel medewerker, en zijn arbeidsovereenkomst werd op 21 maart 2016 omgezet naar een overeenkomst voor onbepaalde tijd. In de arbeidsovereenkomst was een non-concurrentiebeding opgenomen dat eiser verbood om gedurende twee jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst in een concurrerende functie te werken op Texel. Eiser heeft zijn arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 juni 2018 en is vervolgens in dienst getreden bij de Rabobank.
Eiser vorderde dat de kantonrechter het concurrentiebeding zou vernietigen, omdat hij zich onbillijk benadeeld voelde in verhouding tot de belangen van gedaagde. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat er geen feiten waren die maakten dat eiser onbillijk benadeeld werd. De kantonrechter heeft de vordering van eiser afgewezen, oordelend dat eiser niet onbillijk werd benadeeld in zijn vrijheid van arbeidskeuze. De kantonrechter concludeerde dat de belangen van gedaagde voldoende bescherming vereisten en dat er geen aanleiding was om het concurrentiebeding te beperken.
De proceskosten werden toegewezen aan gedaagde, omdat eiser ongelijk kreeg in zijn vordering. De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.