ECLI:NL:RBNHO:2020:1142

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
17 februari 2020
Zaaknummer
7999003
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van een non-concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft eiser, een voormalig werknemer van gedaagde, een vordering ingesteld om het concurrentiebeding in zijn arbeidsovereenkomst te vernietigen. Eiser was sinds 21 september 2015 in dienst bij gedaagde als commercieel medewerker, en zijn arbeidsovereenkomst werd op 21 maart 2016 omgezet naar een overeenkomst voor onbepaalde tijd. In de arbeidsovereenkomst was een non-concurrentiebeding opgenomen dat eiser verbood om gedurende twee jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst in een concurrerende functie te werken op Texel. Eiser heeft zijn arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 juni 2018 en is vervolgens in dienst getreden bij de Rabobank.

Eiser vorderde dat de kantonrechter het concurrentiebeding zou vernietigen, omdat hij zich onbillijk benadeeld voelde in verhouding tot de belangen van gedaagde. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat er geen feiten waren die maakten dat eiser onbillijk benadeeld werd. De kantonrechter heeft de vordering van eiser afgewezen, oordelend dat eiser niet onbillijk werd benadeeld in zijn vrijheid van arbeidskeuze. De kantonrechter concludeerde dat de belangen van gedaagde voldoende bescherming vereisten en dat er geen aanleiding was om het concurrentiebeding te beperken.

De proceskosten werden toegewezen aan gedaagde, omdat eiser ongelijk kreeg in zijn vordering. De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 7999003 \ CV EXPL 19-6425 (rvk)
Uitspraakdatum: 19 februari 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. W. Hovingh, advocaat te Alkmaar
tegen
[gedaagde]
kantoorhoudend te [vestigingsplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. J.S. Dallinga, advocaat te Alkmaar

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 15 augustus 2019 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 21 januari 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. [eiser] is in persoon verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. [gedaagde] is in persoon verschenen, vergezeld door haar gemachtigde. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brief van 14 januari 2020 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 21 september 2015 (op tijdelijke basis) in dienst getreden bij [gedaagde] als commercieel medewerker. Op 21 maart 2016 is de arbeidsovereenkomst omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst van 21 maart 2016 is in artikel 12 het volgende opgenomen:
‘De werknemer zal niet zonder vooroverleg met de werkgever, gedurende de arbeidsovereenkomst en na het einde hiervan, gedurende een periode van twee jaar, in enigerlei vorm een zaak gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan het bedrijf van werkgever te vestigen, drijven of mede drijven of doen drijven, hetzij direct, hetzij indirect, alsook financieel in welke vorm ook bij een dergelijke zaak belang te hebben, daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn, al dan niet in dienstbetrekking, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet, of daarin deel te nemen op het eiland Texel, zulks op verbeurte van een direct opeisbare boete van € 2.500,00 per gebeurtenis en tevens € 2.500,00 per iedere dag dat de werknemer in overtreding is, te betalen aan de werkgever, onverminderd het recht van de werkgever om volledige schadevergoeding te eisen.’
2.3.
[eiser] heeft op 30 maart 2018 de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 juni 2018.
2.4.
[gedaagde] heeft in een brief van 16 april 2018 de opzegging bevestigd en te kennen gegeven dat zij [eiser] aan het non-concurrentiebeding zal houden.
2.5.
Op 1 juni 2018 is [eiser] in dienst getreden bij de Rabobank in de functie van Risicospecialist verzekeren MKB.
2.6.
[eiser] heeft op 3 juli 2018 toestemming aan [gedaagde] gevraagd om een aantal bestaande klanten van de Rabobank op Texel te mogen beheren. [gedaagde] heeft geantwoord dat zij die toestemming (op één uitzondering na) niet zal verlenen.
2.7.
Op 1 april 2019 is de heer [XX] van de Rabobank met pensioen gegaan en is zijn klantenportefeuille (van ongeveer 110 klanten) op Texel vrijgevallen.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter het concurrentiebeding van [eiser] zoals omschreven in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst vernietigt, dan wel gedeeltelijk vernietigt in de zin dat de duur en omvang worden beperkt, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij in verhouding tot de belangen van zijn voormalig werkgever, [gedaagde] , onbillijk wordt benadeeld. Om die reden is er grond om het concurrentiebeding op grond van artikel 7:653 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) geheel of gedeeltelijk te vernietigen.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat er geen feiten en omstandigheden zijn die maken dat [eiser] in verhouding tot de te beschermen belangen van [gedaagde] door het beding onbillijk wordt benadeeld.

5.De beoordeling

5.1.
[eiser] vordert dat het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk wordt vernietigd. De vraag die beantwoord moet worden is of er feiten en omstandigheden zijn die maken dat [eiser] door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot de belangen van [gedaagde] . De vraag of [eiser] bij zijn nieuwe werkgever concurrerende activiteiten gaat verrichten en daarmee het beding al dan niet zal overtreden is, hoewel partijen daarover van mening verschillen, strikt genomen niet relevant. Wel stelt de kantonrechter vast dat [eiser] voldoende belang heeft bij zijn vordering, al was het maar om onduidelijkheden te voorkomen; [eiser] wil immers werkzaamheden gaan verrichten op Texel, het gebied waarvoor het non-concurrentiebeding geldt.
5.2.
[eiser] heeft – voor zover relevant – de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd die volgens hem maken dat hij onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot de belangen van [gedaagde] : (i) de positieverbetering en doorgroeimogelijkheden die er bij [gedaagde] niet waren; (ii) het recht op vrije arbeidskeuze; (iii) [eiser] heeft bij [gedaagde] betrekkelijk kort gewerkt en het is zijn eerste baan; (iv) [eiser] zal geen particuliere klanten op Texel benaderen, bovendien gaat het uitsluitende om bestaande klanten op Texel uit de portefeuille van de heer [XX] ; (v) er is geen sprake van concurrentie en tot slot (vi) [eiser] heeft tijdens het dienstverband bij [gedaagde] geen bijzondere kennis of ervaring opgedaan die een nieuwe werkgever een voorsprong zou geven ten opzichte van andere concurrenten.
5.3.
Daartegenover heeft [gedaagde] aangevoerd dat (i) de Rabobank juist wel de grootste concurrent is omdat zij werkzaam is op hetzelfde gebied; (ii) [eiser] op Texel exact dat gaat doen wat [gedaagde] doet en waarvoor hij door [gedaagde] is opgeleid; (iii) het een commerciële functie betreft bij de Rabobank die maakt dat klanten van [gedaagde] zouden kunnen overstappen; (iv) er bij [gedaagde] wel mogelijkheden zijn voor [eiser] om zich verder te ontwikkelen; (v) er voor [eiser] geen noodzaak is om op Texel te werken en (vi) [eiser] wel bijzondere kennis heeft opgedaan bij [gedaagde] en opleidingen heeft gevolgd in de tijd bij [gedaagde] .
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] door het (non-)concurrentiebeding niet onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot de belangen van [gedaagde] . De kantonrechter overweegt daartoe dat [eiser] niet wordt belemmerd in zijn vrijheid van arbeidskeuze; [eiser] werkt bij de werkgever van zijn keuze, weliswaar niet op Texel maar vanuit de standplaats Den Helder. Dat levert voor [eiser] , die op Texel woont, extra reistijd op, maar niet zoveel dat hij onbillijk wordt benadeeld. De kantonrechter begrijpt – in het verlengde van het voorgaande – dat de portefeuille van [eiser] zowel klanten op Texel bevat als klanten op de vaste wal (de regio Den Helder-Purmerend) die allen met enige regelmaat bezocht moeten worden, waarbij de klanten op de vaste wal meer reistijd meebrengen. Omdat [eiser] op dit moment niet op Texel mag werken, reist hij thans (in plaats van de klanten op Texel te bezoeken) veel naar de vaste wal om de aldaar gevestigde klanten te bezoeken. Deze reistijd zou anders in een later stadium nodig zijn. [eiser] heeft daarover namelijk op de zitting verklaard dat hij ‘vooruit werkt’ en dat de klanten op de vaste wal die hij nu bezoekt, pas enige tijd na de einddatum van het concurrentiebeding op 1 juni 2020 weer bezocht hoeven te worden.
5.5.
[eiser] heeft voorts de gestelde positieverbetering en doorgroeimogelijkheden onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd, terwijl deze gemotiveerd betwist zijn door [gedaagde] . Dat [eiser] betrekkelijk kort gewerkt heeft voor [gedaagde] is niet zwaarwegend genoeg; overigens heeft [eiser] meer dan twee en een half jaar bij [gedaagde] gewerkt. Andere concrete belangen aan de zijde van [eiser] zijn niet onderbouwd gesteld.
5.6.
Daartegenover heeft [gedaagde] van haar kant terecht betoogd dat zij er belang bij heeft dat [eiser] geen gelijksoortige werkzaamheden op Texel gaat verrichten. [gedaagde] heeft voldoende onderbouwd dat op een relatief klein eiland als Texel de kans groot is dat klanten, juist vanwege de bekendheid met de persoon van [eiser] , overstappen naar de Rabobank, haar concurrent. [gedaagde] heeft daarbij ook, onvoldoende gemotiveerd betwist, gesteld dat het mogelijk is dat zakelijke klanten van Rabobank hun particuliere verzekeringen –juist vanwege [eiser] – naar de Rabobank zullen overhevelen.
5.7.
De omstandigheid dat de portefeuille van de heer [XX] op dit moment niet goed wordt beheerd, is meer een probleem van de Rabobank dan van [eiser] zelf en kan daarom niet meegewogen worden.
5.8.
Gelet op het voorgaande ziet de kantonrechter ook geen aanleiding om het beding (gedeeltelijk) in de tijd te beperken.
5.9.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] zal afwijzen.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 480,- aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] , vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van Rijn en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter