ECLI:NL:RBNHO:2020:11419

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
15/162173.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing met toepassing van adolescentenstrafrecht en beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte

Op 24 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 juni 2020 in Heerhugowaard afpersing heeft gepleegd. De verdachte, die ten tijde van de feiten twintig jaar oud was, heeft twee slachtoffers bedreigd met een mes en een taser en hen gedwongen tot de afgifte van geld en persoonlijke bezittingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 10 december 2020 heeft de officier van justitie de bewezenverklaring van de afpersing gevorderd, terwijl de verdediging zich op het standpunt stelde dat het feit wettig en overtuigend bewezen kon worden.

De rechtbank heeft op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van de slachtoffers, geconcludeerd dat de verdachte inderdaad de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht, gezien zijn zwakbegaafdheid en de invloed van cannabis op het moment van de feiten. De rechtbank heeft besloten het adolescentenstrafrecht toe te passen, ondanks dat de verdachte meerderjarig was, omdat dit in het belang van zijn verdere ontwikkeling en de maatschappij werd geacht.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot vier maanden jeugddetentie, waarvan de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die de gevolgen van de afpersing hebben ondervonden. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen in hun geheel toegewezen, met inbegrip van immateriële schadevergoeding, en heeft de verdachte verplicht tot betaling van deze schadevergoedingen aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/162173-20 (P)
Uitspraakdatum: 24 december 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 december 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres],
ten tijde van de zitting gedetineerd in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting de Hartelborgt te Spijkenisse.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R.J.A. Verhoeven, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 juni 2020 te Heerhugowaard, gedurende de voor de
nachtrust bestemde tijd, op de openbare weg, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft gedwongen tot de afgifte van geld en/of een portemonnee (met daarin diverse pasjes) en/of een telefoon (Xaomi Pocophone), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, geld en/of een portemonnee (met daarin diverse pasjes) en/of een telefoon (Xaomi Pocophone), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] met een mes en/of taser heeft bedreigd en/of geraakt/geslagen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Beoordeling van het bewijs
3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en heeft het feit gekwalificeerd als afpersing.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsoverweging
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte aangever [benadeelde 2] heeft bedreigd met een mes en een taser en dat hij zeer kort daarna aangeefster [benadeelde 1] heeft geraakt met die taser. Aangevers hebben als het gaat om het exacte moment waarop aangever [benadeelde 2] zijn goederen aan verdachte heeft afgegeven, niet geheel eenduidig verklaard. Wat wel vaststaat is dat de bedreiging met een mes en een taser en het daadwerkelijk raken van één van de aangevers met die taser door verdachte in een zeer kort tijdsbestek heeft plaatsgevonden. Gelet op deze zeer korte tijdspanne tussen de bedreiging met geweld, het uitoefenen van het geweld en de afgifte van de goederen, acht de rechtbank afpersing door geweld én bedreiging met geweld wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 juni 2020 te Heerhugowaard, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, op de openbare weg, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door
geweld en bedreiging met geweld, [benadeelde 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met daarin diverse pasjes en geld en een telefoon (Xaomi Pocophone), toebehorende aan [benadeelde 2], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, [benadeelde 1] en [benadeelde 2] met een mes en/of taser heeft bedreigd en/of geraakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd op de openbare weg
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen en gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 287 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van drie jaren en met de volgende bijzondere voorwaarden:
- begeleiding door de jeugdreclassering (William Schrikker Groep);
- ambulante behandeling;
- een drugsverbod;
- meewerken aan begeleiding door een coach.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de duur van de straffen die in vergelijkbare gevallen en volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) bij jeugdigen plegen te worden opgelegd en rekening houdend met eventuele strafverzwarende omstandigheden niet meer dan drie maanden jeugddetentie kan worden opgelegd, zodat verdachte zijn straf reeds middels het voorarrest heeft uitgezeten en er voor het opleggen van een voorwaardelijke straf geen plaats meer is.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit twintig jaar en dus meerderjarig. Uitgangspunt is dat op een jongvolwassene, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, het volwassenstrafrecht wordt toegepast. De rechtbank kan echter op grond van artikel 77c Wetboek van Strafrecht, het sanctierecht voor jeugdigen toepassen bij een verdachte die ouder is dan 18 jaar en niet ouder is dan 23 jaar, indien zij daartoe grond vindt in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
De kinder- en jeugdpsychiater [deskundige 1] heeft in het psychiatrisch rapport, opgemaakt op 3 december 2020, geadviseerd om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Verdachtes zwakbegaafdheid maakt dat hij op een (veel) lager niveau, zowel cognitief als in zijn gehele ontwikkeling, functioneert dan op basis van zijn kalenderleeftijd verwacht zou kunnen worden. Verdachte behoeft nog veel externe structurering en begeleiding. GZ-psycholoog
[deskundige 2] komt tot eenzelfde conclusie in het door haar opgemaakte psychologisch rapport van 2 december 2020.
De reclassering heeft in haar rapport van 7 december 2020 eveneens geadviseerd het adolescentenstrafrecht toe te passen. Bij verdachte is sprake van een licht verstandelijke beperking en van impulsief gedrag. Hij kan de gevolgen van zijn handelen moeilijk inschatten en heeft moeite met het zelfstandig organiseren van zijn leven.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het toepassen van het adolescentenstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte als ook in het belang van de maatschappij, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal dan ook toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht.
Motivering van de straf
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is aangevers [benadeelde 2] en [benadeelde 1] na middernacht tegengekomen op het station van Heerhugowaard. Na een kort gesprek over het eventueel delen van een taxi heeft verdachte aangever [benadeelde 2] uit het niets gedwongen tot afgifte van zijn portemonnee en telefoon. Verdachte heeft daarbij aangever [benadeelde 2] bedreigd met een mes en een taser en aangeefster [benadeelde 1] geraakt met de taser. Verdachte heeft met zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hen grote angst aangejaagd. Hoe ingrijpend de gevolgen van dit feit zijn, is tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen uit de namens slachtoffer [benadeelde 1] voorgelezen slachtofferverklaring. Het handelen van verdachte draagt daarnaast bij aan een gevoel van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank neemt dit verdachte bijzonder kwalijk.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van het feit, in beginsel – slechts – worden gereageerd met de oplegging van (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank slaat daarbij acht op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS waarin voor afpersing zestig uur taakstraf dan wel één maand onvoorwaardelijke jeugddetentie als uitgangspunt wordt gehanteerd.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf weegt de rechtbank mee dat het feit is gepleegd op de openbare weg, in de nachtelijke uren en dat verdachte aangevers heeft bedreigd met een wapen en enig geweld jegens één van hen heeft uitgeoefend. De rechtbank acht deze omstandigheden strafverhogend.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het psychiatrisch rapport, gedateerd 3 december 2020 en opgesteld door [deskundige 1], kinder- en jeugd psychiater. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis, zwakbegaafdheid en een stoornis in cannabisgebruik. Door zijn zwakbegaafdheid is betrokkene onvoldoende in staat complexe situaties goed te overzien en zijn rol hierin goed in te schatten. Situaties zijn voor hem snel onduidelijk en onoverzichtelijk. Door zijn impulsiviteit (een van de symptomen van ADHD) gaat betrokkene vrijwel direct over tot handelen, zonder zijn gedragskeuzes en de mogelijke consequenties daarvan eerst zorgvuldig af te wegen.
Op de dag van het tenlastegelegde was betrokkene onder invloed van cannabis. Ook maakte hij ten tijde van en ook kort na het tenlastegelegde een verwarde indruk. Hij sprak slachtoffers in het Engels aan, was achterdochtig, moeilijk te volgen en agressief. Tijdens het consult van de crisisdienst was er met betrokkene geen gesprek te voeren door de echolalie en geladenheid. Tijdens het politieverhoor stuurde hij zijn advocaat weg omdat hij deze niet vertrouwde, en in het telefoongesprek met zijn ex-vriendin vroeg hij enkel, en obsessief of het goed met haar ging. Er zijn derhalve voldoende aanwijzingen om te spreken van een psychotische symptomatologie. Hieraan kunnen het (toenemende) gebruik van cannabis, zijn zwakbegaafdheid en het wegvallen van de structuur (verlies van baan en relatie) een rol hebben gespeeld. Betrokkene ontkent zelf alle door anderen genoemde symptomen, en houdt vol dat het goed met hem ging en hij niet in de war was. Er is dus sprake van een gebrek aan ziektebesef en -inzicht. Er wordt derhalve geadviseerd betrokkene de ten laste gelegde feiten - indien bewezen - in een verminderde mate toe te rekenen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het psychologisch rapport, gedateerd 2 december 2020 en opgesteld door [deskundige 2], GZ-psycholoog. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
De aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis, zwakbegaafdheid en het disharmonische intelligentieprofiel beïnvloeden het denken en handelen van betrokkene. Zo ook tijdens het ten laste gelegde. Betrokkene was in mindere mate in staat in te schatten wat de gevolgen voor anderen en hemzelf konden zijn. Daarnaast was hij onder invloed van softdrugs, wat zijn beoordelingsvermogen verslechterde.
Geadviseerd wordt om hem het ten laste gelegde, indien bewezen geacht, in verminderde mate toe te rekenen.
Met de conclusies van bovengenoemde rapportages kan de rechtbank zich verenigen. De rechtbank rekent verdachte het bewezen verklaarde feit in verminderde mate toe en zal dit in strafmatigende zin meenemen in de aan verdachte op te leggen straf.
De bovengenoemde psychiater en psycholoog hebben in hun rapportages eveneens geadviseerd om verdachte een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Dit advies wordt gedeeld door [reclasseringswerker], als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland te Alkmaar, in het reclasseringsadvies van 7 december 2020. Hoewel de rechtbank het met de deskundigen van belang vindt dat verdachte de nodige hulp en coaching krijgt, ziet zij daartoe gelet op de hoogte van de op te leggen straf die past bij een feit als het onderhavige, geen mogelijkheid. Verdachte heeft immers bijna zes maanden in voorarrest doorgebracht, zodat er naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte meer is voor het opleggen van een voorwaardelijke strafdeel.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van vier maanden jeugddetentie moet worden opgelegd.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten
- 1 STK Stroomstootwapen (1157754)
- 1 STK Mes (1157768)
dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met betrekking tot die voorwerpen is begaan.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 780 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
- € 30 contant geld uit de portemonnee;
- € 750 immateriële schade vanwege de psychische gevolgen van het ten laste gelegde feit.
De officier van justitie acht de vordering voldoende onderbouwd zodat deze in zijn geheel toegewezen dient te worden.
De raadsman van verdachte stelt dat de vordering tot materiële schade kan worden toegewezen en dat de vordering tot immateriële schade dient te worden gematigd tot € 500.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 600 billijk voor. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij met zich dat van de in artikel 6:106, onder b, BW bedoelde aantasting sprake is. Benadeelde partij [benadeelde 2] is door verdachte bedreigd met geweld en heeft moeten toezien dat ook zijn vriendin werd bedreigd en geraakt met een taser door verdachte. Uit de onderbouwing van de vordering en hetgeen ter zitting is verklaard volgt dat de benadeelde partij hieraan gevoelens van angst en bezorgdheid heeft overgehouden. Er is dus sprake van een aantasting van de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijke vrijheid van de benadeelde partij, hetgeen grond biedt voor vergoeding van immateriële schade. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank bepaalt de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in de vordering.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: afpersing] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.541,45 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
- € 385 eigen risico
- € 156,45 kosten fysiotherapie
- € 1.000 immateriële schade vanwege de fysieke en psychische gevolgen van het ten laste gelegde feit.
De officier van justitie acht de vordering voldoende onderbouwd zodat deze in zijn geheel toegewezen dient te worden.
De raadsman van verdachte stelt dat de vordering tot materiële schade kan worden toegewezen en dat de vordering tot immateriële schade dient te worden gematigd tot € 600.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Ten aanzien van de immateriële schade wordt het volgende overwogen. Van de in artikel 6:106, aanhef en onder b BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de door benadeelde partij verstrekte stukken dat benadeelde zich vanwege het feit onder behandeling heeft laten stellen van een psycholoog en dat er door deze psycholoog psychische klachten zijn vastgesteld voortvloeiend uit het feit. Aldus is het geestelijk letsel voldoende onderbouwd en komt de vordering voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank komt gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 800 billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank bepaalt de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in de vordering.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: afpersing] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36c, 36f, 77c, en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit de hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
4(
vier) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer:
- 1 STK Stroomstootwapen (1157754);
- 1 STK Mes (1157768)
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 630(zegge: zeshonderddertig euro), bestaande uit € 30 als vergoeding voor de materiële en € 600 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 630(zegge: zeshonderddertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door nul dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.341,45(zegge: duizend driehonderdeenenveertig euro en vijfenveertig eurocent), bestaande uit € 541,45 als vergoeding voor de materiële en € 800 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.341,45 (zegge: duizend driehonderdeenenveertig euro en vijfenveertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door nul dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L Boonstra, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt en M.H. Affourtit-Kramer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.H.A. van Roessel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 december 2020.