ECLI:NL:RBNHO:2020:11418

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
15/176723.19 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na hennepkwekerij met pondspondsgewijze verdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 december 2020 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure naar aanleiding van een hennepkwekerij. De officier van justitie had op 16 september 2020 een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij een bedrag van € 329.801,42 werd gevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, samen met een mededader, op 4 februari 2019 in Zaandam een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd. De rechtbank heeft in de strafzaak eerder vastgesteld dat de veroordeelde opzettelijk 732 hennepplanten en 45 moederplanten heeft geteeld. De ontnemingsrapportage, die door de politie is opgesteld, heeft de basis gevormd voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de veroordeelde naast het bewezen feit ook andere strafbare feiten heeft gepleegd, wat de ontnemingsmaatregel rechtvaardigt. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een totaalbedrag van € 329.801,42, dat aan de Staat moet worden betaald. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de betalingsverplichting opgelegd, waarbij de veroordeelde ook de mogelijkheid van gijzeling heeft gekregen indien niet aan de betalingsverplichting wordt voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/176723-19 (ontneming) (P)
Uitspraakdatum : 1 december 2020
Tegenspraak
Vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Dit vonnis heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie van 16 september 2020 in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ter terechtzitting opgegeven (post)adres: [adres],
hierna te noemen: veroordeelde.

1.De vordering

De officier heeft bij vordering van 16 september 2020 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e lid 5 Sr zal vaststellen op
€ 329.801,42en dat aan veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de strafbare feiten waarvoor veroordeelde is gedagvaard om op 20 oktober 2020 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank en – naar de rechtbank begrijpt – op andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan (artikel 36e lid 2 Sr).

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft de vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank op 20 oktober 2020.
Het onderzoek heeft op deze terechtzitting plaatsgevonden. Daarbij zijn gehoord veroordeelde, haar raadsvrouw, mr. M.G.C. van Riet, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie, mr. C.C.A. Bos-Van Hasselt.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 1 december 2020.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en, in repliek, naar beneden bijgesteld tot een bedrag van
€ 53.995,99, uitgaande van een pondspondsgewijze verdeling van het voordeel tussen veroordeelde en haar mededader.
De officier van justitie heeft – in navolging van het betoog van de verdediging – hiertoe aangevoerd dat uit het dossier (namelijk uit de verklaring van de eigenaar van beide panden, [betrokkene 1], dossierpagina 68 e.v.) blijkt dat het pand [pleegplaats 1], het pand waar de hennepkwekerij was gevestigd, vanaf 27 augustus 2018 is opgemeten door een bedrijf, waarbij de medewerkers van dat bedrijf alle ruimtes hebben bezocht en opgemeten. Destijds is niet gemerkt of geroken dat een hennepkwekerij aanwezig was. Volgens de officier van justitie is de hennepkwekerij daarom op zijn vroegst in september 2018 in werking getreden. De officier van justitie gaat bij nader inzien uit van één eerder gerealiseerde oogst in de afzonderlijke kweekruimtes, in plaats van de in de ontnemingsrapportage veronderstelde zes oogsten in kweekruimtes A en C en vijf oogsten in kweekruimte B.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, nu veroordeelde volgens haar eigen verklaring (afgezien van de ongeveer 14,3 kilogram aan hennep die tijdens de politie-inval op 4 februari 2019 werd aangetroffen) geen eerdere oogst heeft gehad en derhalve geen voordeel heeft verkregen uit de hennepkwekerij.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel maximaal kan worden uitgegaan van telkens één eerdere oogst. In dit geval bedraagt het wederrechtelijk verkregen voordeel in totaal € 107.991,99. Aangezien veroordeelde verklaart de hennepkwekerij in haar eentje te hebben geëxploiteerd, kan dit voordeel in zijn geheel aan haar worden toegerekend.
Indien de rechtbank uitgaat van meer dan één eerdere oogst, heeft de raadsvrouw – in de vorm van een voorwaardelijk verzoek – verzocht [verbalisant 1] (een van de opstellers van het proces-verbaal van indicatoren, dossierpagina 162 e.v., en de ontnemingsrapportage) en [aangever] (aangever namens Liander, dossierpagina 256 e.v.) als getuigen te horen. De raadsvrouw heeft zich in zoverre bij de raadsman van de medeverdachte aangesloten.
4. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel
4.1.
De veroordeling
Bij vonnis van deze rechtbank van 3 november 2020 is veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarbij onder meer is bewezenverklaard dat:
Feit 1
zij op 4 februari 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld 732 hennepplanten en 45 moeder hennepplanten en 1907 hennepplantstekken.
Ingevolge artikel 36e lid 2 Sr kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van dit feit of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan.
In zijn arrest van 29 september 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1523) heeft de Hoge Raad – in verband met de onschuldpresumptie – geoordeeld dat de in artikel 36e lid 2 Sr bedoelde ‘voldoende aanwijzingen’ niet mogen worden aangenomen indien niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat andere strafbare feiten door de veroordeelde zijn begaan.
4.2.
De ontnemingsrapportage
Op 1 mei 2019 hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden hoofdagent van politie Eenheid Noord-Holland, een rapport opgesteld betreffende het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel (dossierpagina 295 e.v.). Dit rapport wordt in dit vonnis aangehaald als de ontnemingsrapportage.
Bij de ontnemingsrapportage zijn, als bijlage, twee pagina’s van het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerijen onder kunstlicht’ (juni 2016) van het Functioneel Parket Afpakken (voorheen: BOOM) gevoegd.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Veroordeelde is veroordeeld voor (kort gezegd) het samen met een ander telen van hennepplanten op 4 februari 2019. Niet is komen vast te staan dat veroordeelde door middel van uit of de baten van
ditfeit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De rechtbank is echter van oordeel dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld – waarmee ‘voldoende aanwijzingen’ in de zin van artikel 36e lid 2 Sr bestaan – dat veroordeelde naast dit feit, andere strafbare feiten heeft begaan, namelijk het in de periode van 8 september 2017 tot 4 februari 2019 samen met een ander telen van hennepplanten.
De rechtbank is voorts van oordeel dat op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat veroordeelde uit deze
andere strafbare feitenwél wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De rechtbank grondt deze oordelen op de bewijsmiddelen in de strafzaak en de feiten en omstandigheden die in de ontnemingsrapportage zijn vervat, zoals hierna kort zal worden weergegeven.
Eerdere hennepteelt en aantal oogsten
Uit de bewijsmiddelen in de strafzaak blijkt dat de politie op 4 februari 2019 in het door veroordeelde en haar mededader gehuurde bedrijfspand aan het [pleegplaats 1] een in werking zijnde hennepkwekerij heeft aangetroffen. Deze kwekerij was verdeeld over drie kweekruimtes (A, B en C) en een ruimte in het voorgedeelte van het pand.
In totaal werden in kweekruimte A 25 hennepplanten aangetroffen (naar schatting vier weken oud) en in kweekruimte C 652 hennepplanten (naar schatting vijf à zes weken oud). In kweekruimte B werden geen hennepplanten aangetroffen. De oogst uit deze kweekruimte, van een gewicht van ongeveer 14,3 kilogram, werd in meerdere zakken aangetroffen in de laadbak van het voertuig van de mededader van veroordeelde, in het pand aan het [pleegplaats 2]. In dit door de mededader gehuurde, maar ook door veroordeelde bewoonde pand werd een zogenoemde hennepdrogerij aangetroffen.
De hennepkwekerij was zeer professioneel ingericht. In het vonnis in de strafzaak heeft de rechtbank in de strafmotivering overwogen:
“De hennepkwekerij bestond uit meerdere kweekruimtes die – met gebruik van onder meer zeecontainers en houten kisten/pallets – goed verborgen waren. Gelet op de aangetroffen goederen en systemen waarvan gebruik werd gemaakt in de kweekruimtes, kan worden geconcludeerd dat de mate van professionaliteit van de hennepkwekerij bijzonder hoog was.”
Het kan niet anders dan dat de hennepkwekerij, waarvan bewezen is dat die door veroordeelde en haar mededader gezamenlijk werd geëxploiteerd, al enige tijd in bedrijf was.
Het pand [pleegplaats 1] werd door veroordeelde en haar mededader gehuurd met ingang van 8 september 2017. Op 17 en 18 oktober 2017 werden – zo volgt uit informatie van het bedrijf [betrokkene 2] (dossierpagina 66) – twee zeecontainers afgeleverd op [pleegplaats 1], die op 4 februari 2019 werden gebruikt in/voor de hennepkwekerij.
In de kweekruimtes van de hennepkwekerij lag, blijkens het proces-verbaal van indicatoren (dossierpagina 162 e.v.), (zeer veel) stof/vervuiling op:
  • kappen van de armaturen van de assimilatielampen;
  • kachels;
  • temperatuurmeter;
  • waterbuisirrigatiesysteem;
  • elektra (wandcontactdozen, stekkers en bedrading);
  • ventilator;
  • watervaten;
  • koolstoffilters.
Voor de aangetroffen vervuiling geldt dat het gaat om egale vervuiling, zonder verstoring, zodat vastgesteld kan worden dat de vervuiling heeft plaatsgevonden in de kwekerij, aangezien bij verplaatsing van reeds bestofte goederen de stoflaag beschadigd zal raken.
Voorts treedt de egale vervuiling van bijvoorbeeld de filterdoeken van de koolstoffilters pas na langere tijd op, veroorzaakt door kleine stofdeeltjes, voornamelijk afkomstig van het droge kweekmedium waarin hennepplanten worden gekweekt.
In kweekruimte A werden kalkresten en kalkaanslag aangetroffen op de onderzijde van de plantenpotten en op de dompelpompen.
In kweekruimte B werd op een PVC buis, bestemd voor de irrigatie van de kweekbakken, als datum gelezen: 29 september 2017 (dossierpagina 60, onder, en dossierpagina 274).
In de hennepdrogerij in het [pleegplaats 2] werden vier koolstoffilters aangetroffen, die zeer vervuild waren. Daarnaast werden droogrekken (met resten van henneptoppen) en onder andere een elektrische canna cutter aangetroffen. De elektrische canna cutter is een knipmachine, waarmee geknipte henneptoppen mechanisch worden ontdaan van de bloembladeren. Op de messen en in de behuizing van deze canna cutter zaten hennepresten.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het bovenstaande, voldoende aanwijzingen aanwezig dat in een langere periode is gekweekt en dat er meerdere keren is geoogst. Zoals hiervoor beschreven, blijkt uit het dossier dat een maand na de aanvang van de huur van [pleegplaats 1], op 8 september 2017 twee zeecontainers zijn gehuurd voor dit pand. Deze zeecontainers waren een wezenlijk onderdeel van de aangetroffen hennepkwekerij. Uit het dossier blijkt niet dat deze zeecontainers zijn gehuurd ten behoeve van de bedrijfsvoering van het bedrijf van de mededader, [betrokkene 3], waarin veroordeelde werkzaam was. Dit is ook niet op enigerlei andere wijze onderbouwd door veroordeelde. Naar het oordeel van de rechtbank staat buiten redelijke twijfel vast dat de zeecontainers louter zijn gehuurd ten behoeve van de inrichting van de aangetroffen hennepkwekerij. De rechtbank gaat er dus ook van uit dat de hennepkwekerij vanaf 8 september 2017 is opgebouwd en daarna in werking is getreden.
Dat bij het opmeten van de bedrijfspanden door een bedrijf in de zomer van 2018 geen bijzonderheden met betrekking tot een hennepkwekerij zouden zijn opgemerkt door de medewerkers van dat bedrijf, leidt niet tot een ander oordeel. Het dossier bevat namelijk onvoldoende concrete informatie over hoe deze metingen hebben plaatsgevonden. Enkel de eigenaar van de panden heeft hier iets over gezegd. Hij was echter niet zelf bij die metingen aanwezig. Voorts is het de rechtbank bekend dat ook met laserapparatuur kan worden gemeten, en is uit het dossier gebleken dat de hennepkwekerij – die volgens veroordeelde vanaf september 2018 in werking was – ook in de periode van oktober tot december 2018 voor bezoekers van het pand [pleegplaats 1] verborgen en onopgemerkt is gebleven.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat de eerste kweek heeft plaatsgevonden vanaf 8 september 2017, zodat – rekening houdende met een opbouwperiode en een kweekcyclus van gemiddeld tien weken – in navolging van de ontnemingsrapportage uitgegaan zal worden van zes oogsten in kweekruimtes A en C en vijf oogsten in kweekruimte B.
Afwijzing voorwaardelijk verzoek
De rechtbank acht zich op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting voldoende voorgelicht en ziet geen noodzaak om de door de verdediging verzochte getuigen te horen. Het voorwaardelijk verzoek wordt daarom afgewezen.
Berekening
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal de rechtbank uitgaan van de inhoud van de ontnemingsrapportage, in combinatie met het BOOM-rapport. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is dan als volgt:
Kweekruimte A
In kweekruimte A stonden 25 hennepplanten. De opbrengst is 27,2 gram per plant. Per oogst bedraagt de opbrengst: 25 planten x 27,2 gram = 0,68 kilogram.
De opbrengst per kilogram is € 4.070,00, zodat de bruto opbrengst per oogst (0,68 kilogram x € 4.070,00) € 2.767,60 bedraagt.
Bij zes oogsten bedraagt de bruto opbrengst dan (6 oogsten x € 2.767,60) € 16.605,60.
De in mindering te brengen kosten per oogst voor kweekruimte A zijn de volgende:
  • Afschrijvingskosten € 150,00
  • Hennepstekken € 95,25 (€ 3,81 per plant)
  • Variabele kosten € 97,00 (€ 3,88 per plant)
  • Kosten knippers € 5,25 (€ 0,21 per plant)
Totaal aan kosten kweekruimte A: € 347,50.
Bij zes oogsten bedraagt het totaal aan kosten dan (6 oogsten x € 347,50) € 2.085,00.
De netto opbrengst bij zes oogsten in kweekruimte A bedraagt:
€ 16.605,60 -/- € 2.085,00 =
€ 14.520,60.
Kweekruimte B
In kweekruimte B werden geen hennepplanten meer aangetroffen. De oppervlakte voor beplanten in deze kweekruimte was 36,2 m2. In het BOOM-rapport wordt, indien het aantal hennepplanten per m2 niet bekend is, uitgegaan van 15 hennepplanten per m2 met een opbrengst van 28,2 gram per plant.
In dit geval bedraagt de opbrengst per oogst: (36,2 m2 x 15 planten =) 543 planten x 28,2 gram = 15.312,6 gram.
De opbrengst per kilogram is € 4.070,00, zodat de bruto opbrengst per oogst € 62.322,28 bedraagt.
Bij vijf oogsten bedraagt de bruto opbrengst dan (5 oogsten x € 62.322,28) € 311.611,40.
De in mindering te brengen kosten per oogst voor kweekruimte B zijn de volgende:
  • Afschrijvingskosten € 350,00
  • Hennepstekken € 2.068,83 (€ 3,81 per plant)
  • Variabele kosten € 2.106,84 (€ 3,88 per plant)
  • Kosten knippers € 114,03 (€ 0,21 per plant)
Totaal aan kosten kweekruimte B: € 4.639,70.
Bij vijf oogsten bedraagt het totaal aan kosten dan (5 oogsten x € 4.639,70) € 23.198,50.
De netto opbrengst bij vijf oogsten in kweekruimte B bedraagt:
€ 311.611,40 -/- € 23.198,50 =
€ 288.412,90.
Kweekruimte C
In kweekruimte C stonden 652 hennepplanten. De opbrengst is 26,7 gram per plant. Per oogst bedraagt de opbrengst: 652 planten x 26,7 gram = 17.408,4 gram.
De opbrengst per kilogram is € 4.070,00, zodat de bruto opbrengst per oogst € 70.852,19 bedraagt.
Bij zes oogsten bedraagt de bruto opbrengst dan (6 oogsten x € 70.852,10) € 425.113,14.
De in mindering te brengen kosten per oogst voor kweekruimte C zijn de volgende:
  • Afschrijvingskosten € 400,00
  • Hennepstekken € 2.484,12 (€ 3,81 per plant)
  • Variabele kosten € 2.529,76 (€ 3,88 per plant)
  • Kosten knippers € 136,92 (€ 0,21 per plant)
Totaal aan kosten kweekruimte C: € 5.550,80.
Bij zes oogsten bedraagt het totaal aan kosten dan (6 oogsten x € 5.550,80) € 33.304,80.
De netto opbrengst bij zes oogsten in kweekruimte C bedraagt dan:
€ 425.113,14 -/- € 33.304,80 =
€ 391.808,34.
Het
subtotaal aan netto opbrengstis (€ 14.520,60 + € 288.412,90 + € 391.808,34)
€ 694.741,84.
Op dit bedrag wordt in mindering gebracht de betaalde huur voor het pand [pleegplaats 1] – voor zover die huur in rechtstreeks verband staat met de verwezenlijking van het voordeel –, zijnde 17 maanden x € 2.067,00 = € 35.139,00.
Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, zal de rechtbank de betaalde huur van het pand [pleegplaats 2] te Zaandam niet in mindering brengen. Uit de stukken en het onderzoek op de terechtzitting is immers gebleken dat dit pand, reeds vanaf maart 2016, (ook) voor legale bedrijfsvoering en bewoning werd gebruikt, zodat de huur, ook bij afwezigheid van een hennepdrogerij, sowieso moest worden betaald (en dus niet in rechtstreeks verband staat tot de verwezenlijking van het voordeel).
Het totale
wederrechtelijk voordeelwordt door de rechtbank
geschatop:
€ 694.741,84 -/- € 35.139,00 =
€ 659.602,84.
5. Vaststelling van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel en de op te leggen betalingsverplichting
De rechtbank heeft in de strafzaak bewezen verklaard dat veroordeelde de hennepkwekerij samen met een ander heeft geëxploiteerd, namelijk met mededader [medeverdachte]
Nu het dossier – behalve de verklaring van veroordeelde inhoudende dat zij in haar eentje verantwoordelijk was voor de hennepkwekerij, welke verklaring de rechtbank reeds in de strafzaak als ongeloofwaardig terzijde heeft gesteld – geen informatie bevat over de precieze verdeling tussen veroordeelde en haar mededader, zal de rechtbank het totale wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals ook de officier van justitie voor ogen staat, pondspondsgewijs toerekenen.
De rechtbank stelt, gelet op al het voorgaande, het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van (€ 659.602,84 : 2 =)
€ 329.801,42.
De rechtbank is van oordeel dat aan veroordeelde de strafrechtelijke maatregel ter ontneming van dit voordeel moet worden opgelegd.
De rechtbank ziet geen reden de betalingsverplichting op een lager bedrag vast te stellen dan het wederrechtelijk verkregen voordeel.

6.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 329.801,42 (driehonderdnegenentwintigduizend achthonderdéén euro en tweeënveertig cent).
Legt aan
[verdachte]op de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 329.801,42 (driehonderdnegenentwintigduizend achthonderdéén euro en tweeënveertig cent), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
1095 dagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. A.M.A. Beckers, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Z.T. Pronk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 december 2020.
mr. A.M.A. Beckers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.