ECLI:NL:RBNHO:2020:1121

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
17 februari 2020
Zaaknummer
7960510
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consument ontbindt overeenkomst voor muziekrechten Buma/Stena na niet-informatie over ontbindingsrecht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 13 februari 2020 uitspraak gedaan in een consumentenzaken met betrekking tot muziekrechten van Buma/Stena. De eiser, Stichting Webcasting Nederland, had een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die in persoon procedeerde. De eiser vorderde betaling van € 656,86, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, op basis van een overeenkomst voor het verrichten van diensten die op of rond 3 april 2018 was aangegaan. De overeenkomst betrof een lidmaatschap en het verlenen van muziekrechten voor radio- en tv-uitzendingen via internet, met een looptijd van zes maanden en een maandelijkse betaling van € 78,34.

De gedaagde had de overeenkomst op 6 juni 2018 herroepen, en stelde dat hij niet was geïnformeerd over zijn recht op ontbinding, waardoor de termijn voor ontbinding was verlengd van 14 dagen naar 12 maanden. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde als consument moest worden beschouwd en dat hij inderdaad niet was geïnformeerd over het ontbindingsrecht. Hierdoor was de ontbinding van de overeenkomst tijdig en rechtsgeldig.

De kantonrechter concludeerde dat er geen grondslag was voor de vordering van Webcasting, aangezien de overeenkomst was ontbonden. De eiser werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die voor de gedaagde op nihil werden vastgesteld. Dit vonnis benadrukt het belang van het informeren van consumenten over hun ontbindingsrecht bij overeenkomsten die op afstand zijn gesloten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 7960510 \ CV EXPL 19-4110
Uitspraakdatum: 13 februari 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de stichting
Stichting Webcasting Nederland
gevestigd en kantoorhoudende te Hedel, gemeente Maasdriel
eiseres, verder te noemen: Webcasting
gemachtigde: Van Arkel gerechtsdeurwaarders Leiden
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde, verder te noemen: [gedaagde]
procederende in persoon.

1.Het procesverloop

1.1.
Webcasting heeft bij dagvaarding van 26 juli 2019 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Webcasting heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven. Webcasting heeft nog een akte ingediend.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen is op of rond 3 april 2018 een overeenkomst tot het verrichten van diensten aangegaan, betreffende een lidmaatschap van Webcasting en het verlenen van muziekrechten Buma/Stena voor radio- en tv-uitzendingen via internet. De overeenkomst is aangegaan voor zes maanden en tegen betaling van € 78,34 per maand.
2.2.
De overeenkomst is online aangegaan en in een e-mail van 3 april 2019 door Webcasting bevestigd.
2.3.
In een brief van 6 juni 2018 aan Webcasting heeft [gedaagde] de overeenkomst met Webcasting herroepen.
2.4.
Met een aantal facturen, waaronder een laatste factuur van 6 juni 2018, heeft Webcasting de kosten van de dienstverlening over de periode van april tot en met november 2018 bij [gedaagde] in rekening gebracht, voor een bedrag van € 560,48. [gedaagde] heeft niet betaald.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Webcasting vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 656,86, vermeerderd met verdere wettelijke (handels-)rente en de proceskosten. Webcasting legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] een overeenkomst voor het verrichten van diensten is aangegaan en dat daarvoor moet worden betaald.
3.2.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat hij de overeenkomst tijdig heeft ontbonden, zodat hij niets verschuldigd is aan Webcasting. Daarbij heeft [gedaagde] er een beroep op gedaan dat hij bij zijn bestelling niet is ingelicht over zijn recht op ontbinding, zodat de termijn daarvoor is verlengd met twaalf maanden.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] moet worden veroordeeld tot betaling van € 656,86 aan Webcasting.
4.2.
Webcasting baseert haar vordering op de tussen partijen op of rond 3 april 2018 gesloten overeenkomst tot het verrichten van diensten. Vast staat dat partijen die overeenkomst zijn aangegaan. Dat wordt door [gedaagde] ook niet ontkend.
4.3.
Het verweer van [gedaagde] dat hij die overeenkomst tijdig heeft ontbonden, slaagt. Daarover wordt het volgende overwogen.
4.4.
Op grond van de wet kan een consument een overeenkomst tot het verrichten van diensten die op afstand, bijvoorbeeld online, is aangegaan, zonder opgave van redenen ontbinden tot een termijn van veertien dagen na de dag waarop de overeenkomst wordt gesloten (artikel 7:233o lid 1, onderdeel a, BW). Als de consument niet is geïnformeerd over dat recht van ontbinding, wordt die termijn met ten hoogste twaalf maanden verlengd (artikel 7:233o lid 2 BW, in verbinding met 7:233m lid 1, onderdeel h, BW). Een consument is iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen (artikel 7:230g lid 1, onderdeel a, BW).
4.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter moet [gedaagde] in het kader van de overeenkomst tussen partijen als een consument worden beschouwd. Dat wordt ook door Webcasting zelf gesteld in de dagvaarding, maar blijkt daarnaast uit de bevestiging van de overeenkomst in de e-mail van Webcasting van 3 april 2018 en uit de facturen. In die e-mail wordt immers aangegeven dat de overeenkomst niet op naam van een bedrijf staat en in de facturen wordt steeds vermeld dat sprake is van een overeenkomst die
“niet bedrijfsmatig”is. Overigens heeft [gedaagde] gesteld dat hij alleen als hobby een radiostation heeft en dat is door Webcasting niet betwist.
4.6.
De stelling van Webcasting dat het ontbindingsrecht niet is bedoeld voor personen die een radiostation
“runnen”, gaat gelet op het voorgaande niet op. Bepalend is immers of [gedaagde] als consument handelde en dat is het geval. Een overeenkomst met betrekking tot het verrichten van diensten in de vorm van het verlenen van muziekrechten is ook niet uitgezonderd van de werking van het ontbindingsrecht voor consumenten. Met name is in dit geval geen sprake van een overeenkomst tot de koop en levering van audio- en video-opnamen, waarvoor het ontbindingsrecht niet geldt (artikel 7:230p, aanhef en onderdeel f, BW).
4.7.
Voor zover Webcasting heeft bedoeld te betogen dat het ontbindingsrecht niet geldt, omdat er op of rond 11 april 2018 al muziek is uitgezonden via het radiostation van [gedaagde] , treft dit betoog geen doel. Het recht op ontbinding geldt niet indien de overeenkomst tot het verrichten van diensten is nagekomen en die nakoming is begonnen met de uitdrukkelijke voorafgaande instemming van de consument (artikel 7:233p, aanhef en onderdeel d, BW). Dit artikel is alleen van toepassing als de overeenkomst al volledig is nagekomen binnen de ontbindingstermijn. Daarvan is geen sprake. Verder is de nakoming niet begonnen met uitdrukkelijke voorafgaande toestemming van [gedaagde] . Uit de stukken blijkt immers dat [gedaagde] nakoming pas wenste met ingang van 4 juni 2018 en dat daarover discussie bestond.
4.8.
Vast staat dat [gedaagde] bij het aangaan van de overeenkomst niet is geïnformeerd over het recht van ontbinding, en nadien evenmin. Dat betekent dat de termijn voor ontbinding op grond van de wet is verlengd met twaalf maanden, zoals hiervoor vermeld. [gedaagde] heeft met zijn brief van 6 juni 2018 de overeenkomst dus tijdig en rechtsgeldig ontbonden.
4.9.
Omdat de overeenkomst is ontbonden, is er geen grondslag voor de vordering van Webcasting. [gedaagde] is niet verplicht om facturen te betalen op basis van een overeenkomst die is ontbonden. Daarbij overweegt de kantonrechter nog dat [gedaagde] ook geen kosten hoeft te betalen voor diensten die Webcasting mogelijk al geleverd heeft. De wet bepaalt namelijk dat dergelijke kosten voor de uitvoering van diensten niet verschuldigd zijn, indien Webcasting niet heeft gewezen op het ontbindingsrecht, zoals in dit geval (artikel 7:230s lid 5, onderdeel a, BW).
4.10.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van Webcasting moet afwijzen.
4.11.
De proceskosten komen voor rekening van Webcasting, omdat zij ongelijk krijgt. De kantonrechter zal de proceskosten van [gedaagde] op nihil vaststellen, omdat niet is gebleken van proceskosten van [gedaagde] die voor vergoeding in aanmerking komen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Webcasting tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag vaststelt op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter