ECLI:NL:RBNHO:2020:11169

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
28 december 2020
Zaaknummer
15/138556-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot zware mishandeling en veroordeling voor vernieling van een boot

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en vernieling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen aan de slachtoffers. De rechtbank overwoog dat de verdachte, hoewel hij met een roeispaan in de richting van de slachtoffers had gestoken, niet had gezien of de slachtoffers zich in de boot bevonden en dat er geen aanmerkelijke kans was dat zij door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen.

Wat betreft de vernieling van de boot, heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte op 8 juni 2019 te Spaarndam, samen met anderen, de ramen van de boot van de aangever heeft ingeslagen en inboedel heeft vernield. De verdachte heeft dit feit bekend en de rechtbank heeft geoordeeld dat de vernieling opzettelijk en wederrechtelijk was. De rechtbank heeft de verdachte voor dit feit veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de vernieling en de impact daarvan op de slachtoffers, evenals met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/138556-19
Uitspraakdatum: 17 december 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 december 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S.P. Visser, en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B. Kochheim-Bossink, advocaat te Aerdenhout, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na toegestane aanpassing van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 8 juni 2019 te Spaarndam, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
meermalen (met kracht) met een houten roeispaan, althans een lang voorwerp, heeft gestoken en/of geprikt en/of geslagen in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
hij op of omstreeks 8 juni 2019 te Spaarndam, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk meerdere ramen van een boot en/of inboedel in (voornoemde) boot, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), te weten aan [slachtoffer 1] , althans een ander, toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt (door al dan niet met een voorwerp voornoemde ramen van die boot in te slaan en/of al dan niet met een voorwerp inboedel in die boot kapot te slaan).

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de als feiten 1 en 2 ten laste gelegde gedragingen, met dien verstande dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde (de vernieling) alleen heeft gepleegd. De officier van justitie vordert daarom verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde medeplegen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft hiertoe in de kern aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte aangevers met de peddel heeft geraakt, dan wel de peddel opzettelijk op aangevers heeft gericht. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het enkel met een peddel door een luik steken zonder te zien of zich ervan bewust te zijn dat dit in de richting van een of meer personen zou zijn, vormt op zichzelf onvoldoende grond voor het oordeel dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen. De raadsvrouw verzoekt verdachte vrij te spreken van dit gedeelte van de tenlastelegging.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1
De rechtbank is van oordeel dat, zoals de verdediging heeft bepleit, niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Vaststaat dat verdachte samen met twee anderen in de ochtend van 8 juni 2019 naar de boot van aangever [slachtoffer 1] is gevaren. Direct na aankomst bij de boot van [slachtoffer 1] heeft verdachte de ramen van de boot stukgeslagen en goederen (inboedel) in de boot vernield. Op enig moment heeft verdachte op de boot gestaan en het luik boven het ruim van de boot geopend. Vervolgens heeft verdachte in een tijdsbestek van ongeveer een minuut 19 keer een roeispaan door het luik naar binnen gestoken. Op dat moment bevonden zich in het ruim van de boot in ieder geval twee personen, zijnde aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Een van hen, [slachtoffer 2] , heeft op 1 oktober 2019 bij de rechter-commissaris verklaard dat niemand is geraakt door de roeispaan. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de roeispaan enkel naar binnen heeft gestoken met de bedoeling vernielingen aan te richten aan de (inboedel van de) boot. Hij heeft zowel in zijn verhoren bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij door het luik geen personen in het ruim heeft gezien op het moment dat hij met de roeispaan aan het steken was.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, slechts aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de – naar algemene ervaringsregels aan te merken – aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat aangevers door het steken met de roeispaan in het ruim zwaar lichamelijk letsel zouden bekomen, kan uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet volgen. Ongeacht het waarheidsgehalte van de verklaring van verdachte dat hij aangevers niet in het ruim van de boot heeft gezien, heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen waar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich op dat moment precies in het ruim bevonden en wat derhalve de kans zou zijn geweest dat zij door de roeispaan zodanig met kracht zouden worden geraakt op het lichaam dat zij daardoor zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Dat betekent dat niet bewezen kan worden dat deze kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk is geweest en dat verdachte die kans heeft aanvaard. De rechtbank zal daarom verdachte vrijspreken van het onder feit 1 ten laste gelegde.
3.3.2
Partiële vrijspraak medeplegen feit 2
De rechtbank is van oordeel dat, zoals de officier van justitie en de verdediging hebben betoogd, niet bewezen kan worden dat verdachte de hem verweten vernieling tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd, zodat de rechtbank verdachte van dat deel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
3.3.3
Redengevende feiten en omstandigheden feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde, met uitzondering van het medeplegen, op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte, gedaan door [slachtoffer 1] d.d. 9 juni 2019 (dossierpagina’s 30 en 31);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 1] d.d. 8 juni 2019 (dossierpagina’s 25 en 26).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 8 juni 2019 te Spaarndam opzettelijk en wederrechtelijk meerdere ramen van een boot en inboedel in voornoemde boot, die aan [slachtoffer 1] , toebehoorde, heeft vernield, door met een voorwerp voornoemde ramen van die boot in te slaan en inboedel in die boot kapot te slaan.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 89 dagen met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de achtergrond en omstandigheden waaronder het feit heeft plaatsgevonden. Daarbij ging verdachte erg gebukt onder zijn detentie. De gevolgen van zijn detentie voor zijn gezin waren groot, wat verdachte ook zeer heeft aangegrepen. Ook heeft verdachte langer vast gezeten dan zijn medeverdachte [medeverdachte] . Voor een vernieling heeft verdachte bovenmatig lang in voorarrest gezeten. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank rekening te houden met al deze omstandigheden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van de ramen en inboedel van de boot van aangever. Volgens verdachte was de aanleiding daartoe dat door aangever al maanden lang goederen van (het familiebedrijf van) verdachte werden gestolen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, tezamen met twee anderen, naar voornoemde boot van aangever is gevaren om de gestolen goederen terug te halen. Toen hij de goederen daar inderdaad zag liggen, is verdachte naar eigen zeggen door het lint gegaan en is hij gaan vernielen. Verdachte heeft met deze wraakactie een zeer intimiderende situatie veroorzaakt voor de personen die zich op dat moment in de boot bevonden. Het betreft dan ook een ernstige vernieling die niet alleen materiële schade heeft veroorzaakt, maar ook heeft geleid tot gevoelens van hevige angst en onveiligheid bij de personen in de boot. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 november 2020, waaruit blijkt dat verdachte de afgelopen vijf jaren niet voor een strafbaar feit is veroordeeld;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 11 augustus 2020 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland;
- Het psychologisch rapport gedateerd 8 oktober 2019 van drs. J. Yntema, GZ-psycholoog.
De rechtbank komt tot een strafoplegging waarbij zij afwijkt van de eis van de officier van justitie, nu zij - anders dan de officier van justitie - alleen het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen acht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van een (1) maand op zijn plaats is, met aftrek van de duur van het voorarrest.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan verdachte als feit 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte het als feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
één (1) maand;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.C. Koelman, voorzitter,
mrs. M.J.M. Verpalen en C.A.J. van Yperen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Bähler,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 december 2020.
mrs. G.C. Koelman en C.A.J. van Yperen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.