ECLI:NL:RBNHO:2020:11161

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 december 2020
Publicatiedatum
28 december 2020
Zaaknummer
15/088809-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens woninginbraak en poging tot woninginbraak met vrijspraak van andere verdenkingen

Op 29 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van woninginbraak en poging tot woninginbraak. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden voor de bewezen feiten, maar sprak hem vrij van andere verdenkingen, waaronder een tweede poging tot woninginbraak en witwassen. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbare terechtzitting op 15 december 2020, waar de officier van justitie, mr. L. Rienks, de vordering indiende en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Boskma.

De tenlastelegging omvatte vier feiten, waarvan de eerste twee betrekking hadden op pogingen tot inbraak in woningen in Alkmaar op respectievelijk 18 maart en 7 mei 2020. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de tweede poging tot inbraak en de verdenking van witwassen, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, de rechtbank achtte de eerste en derde feiten, die betrekking hadden op een voltooide woninginbraak en diefstal van schoenen, wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte.

De rechtbank weegt bij de strafoplegging de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte mee. De verdachte had een strafblad met eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten. De rechtbank oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden passend was, gezien de impact van woninginbraken op de slachtoffers en de privacy-inbreuk die dit met zich meebrengt. De rechtbank heeft ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/088809-20 en 23/003276-17 (vord tul) (P)
Uitspraakdatum: 29 december 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 december 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, Huis van Bewaring Maatschapslaan te Alphen aan den Rijn.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Rienks en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 18 maart 2020 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (in/uit een woning gelegen aan de [straatnaam] ) geld en/of goederen, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming,
- naar de woning is gegaan en over het (tuin)hek is geklommen en/of
- op het dak van de aanbouw in geklommen en/of
- met een schroevendraaier de ramen heeft beschadigd en/of
- (vervolgens) (met een steen) een ruit heeft ingooid en/of
- (via dat verbroken raam) de woning is binnengegaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij op of omstreeks 7 mei 2020 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (in/uit en woning gelegen aan het [straatnaam] ) geld en/of goederen, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming,
- naar de woning is gegaan en/of
- op een stoel bij de achterdeur heeft gestaan en/of (met een schroevendraaier) het achterlicht en/of het kozijn heeft
geforceerd/beschadigd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
hij in of omstreeks de periode van 9 mei 2020 tot en met 10 mei 2020 te Alkmaar (in/uit een woning gelegen aan de [straatnaam] ) acht paar schoenen (met doos), in elk geval enig(e) goed (eren), dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen schoenen (met doos) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Feit 4
hij in of omstreeks de periode van 19 mei 2020 tot en met 27 mei 2020, te Alkmaar, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een bromfiets (Piaggio) en/of twee zonnebrillen, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een
voorwerp, te weten een bromfiets en/of twee zonnebrillen gebruik heeft gemaakt,
en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld
en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden had,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 4 heeft de officier van justitie aangegeven dat uit tapgesprekken blijkt dat verdachte geen inkomen heeft. Volgens de officier van justitie heeft ook de vriendin van verdachte onvoldoende inkomsten om de aangetroffen scooter en de dure zonnebrillen aan te schaffen. Het vermoeden is dat de goederen zijn aangeschaft met gelden die geen legale herkomst hebben. Dat vermoeden wordt onder meer onderstreept door het telefoongesprek dat de vriendin van verdachte op 27 mei 2020 om 12.58 uur met een onbekend persoon voerde, waarin haar gesprekspartner vraagt of zij de scooter wel op haar naam heeft gezet en zegt dat zij moet bewijzen dat het van goed geld afkomt, aldus de officier van justitie.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de feiten 1 en 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank; verdachte heeft in die zaken een bekennende verklaring afgelegd.
De raadsman heeft bepleit verdachte vrij te spreken van hetgeen onder feit 2 en feit 4 ten laste is gelegd.
Ten aanzien van feit 2 heeft verdachte verklaard dat hij die avond bij een inloophuis is geweest in de buurt van de woning waarin is gepoogd in te breken. Hoewel het niet ondenkbaar is dat vanuit dat inloophuis criminele activiteiten zijn ontplooid en ook de schroevendraaier van die plek afkomstig is, wil dat niet zeggen dat verdachte de dader is.
Ten aanzien van feit 4 heeft de vriendin van verdachte bij de politie en als getuige ter terechtzitting verklaard dat zij de goederen heeft gekocht van geld dat zij heeft verdiend met het knippen van haren en van geld dat zij van haar ouders heeft gekregen. Dat zij tegen vriendinnen doet voorkomen dat ze geen geld heeft en verdachte (een deel van) de goederen voor haar heeft betaald, heeft te maken met het ophouden van de schijn omtrent de status van haar vriend, aldus de raadsman.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feiten 2 en 4
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder de feite 2 en 4 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van feit 2:
[aangever 2] heeft (mede namens [de woningstichting] ) aangifte gedaan van poging diefstal uit zijn woning aan het [straatnaam] te Alkmaar op 7 mei 2020. Aangever kwam omstreeks 23.25 uur thuis en hij zag iemand op een stoel voor zijn achterdeur staan die bezig was met het bovenlicht. Aangever zag dat de man (donker haar, blanke huidskleur, 1.80-1.85 meter lang, atletisch gebouwd, donkere kleding) vervolgens wegrende. Voor de deur trof aangever een schroevendraaier aan waarmee geprobeerd was het bovenlicht open te breken. Er zaten moeten in het kozijn en het uitzetijzer was ontzet. Op een gegeven moment zag aangever twee mannen op een fiets langs zijn huis rijden, waarvan één aan het signalement van de dader voldeed. Toen aangever de mannen aansprak en vroeg of zij zojuist hadden geprobeerd in te breken, hoorde hij hen hard lachen.
De bemonstering van de schroevendraaier is onderworpen aan een DNA-onderzoek. Op 22 september 2020 heeft het NFI gerapporteerd dat op het heft van de schroevendraaier een mengprofiel is aangetroffen van minimaal drie personen. Dat mengprofiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [verdachte] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen.
Het vorenstaande levert op zichzelf een sterke aanwijzing op dat verdachte bij dit feit betrokken zou kunnen zijn. De schroevendraaier is echter een verplaatsbaar voorwerp en het aangetroffen profiel is een mengprofiel, zodat ondersteunend bewijs nodig is om vast te kunnen stellen dat verdachte daadwerkelijk de dader is van deze poging inbraak.
Verdachte werd al enige tijd geobserveerd en zo ook op de avond van 7 mei 2020. Uit de gegevens van de observatie blijkt dat de Fiat 500 met kenteken [kenteken] op naam van de vriendin van verdachte waarin hij vaak reed, om 22.38 uur wordt geparkeerd op het [straatnaam] te Alkmaar (volgens Google maps 572 meter vanaf de woning aan het [straatnaam] ). Om 23.20 uur wordt geconstateerd dat de Fiat leeg is. Om 23.26 uur arriveert een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] op het [straatnaam] . Verdachte en zijn vriendin stappen uit deze Volkswagen Polo in de Fiat 500. De Fiat 500 rijdt weg via de Huiswaarderweg en wordt om 23.38 uur geparkeerd voor het appartementencomplex aan de [straatnaam] te [plaats] , waar de vriendin van verdachte met verdachte woont.
De rechtbank is van oordeel dat in deze observatie – gelet op de tijdstip van de inbraak, de afstand tussen de woning van aangever en het [straatnaam] en het moment dat verdachte met zijn vriendin in de Volkswagen Polo op het [straatnaam] arriveert - geen steun kan worden gevonden voor het feit dat verdachte bij de poging inbraak in de woning aan het [straatnaam] betrokken is geweest. Daar komt bij dat de waarneming van aangever dat een persoon die voldeed aan het signalement van de dader samen met een andere man langs het huis van aangever is gefietst na de mislukte inbraak, op gespannen voet staat met de hiervoor beschreven observatie. Concluderend is de rechtbank daarom van oordeel dat verdachte van feit 2 moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4:
De officier van justitie heeft in de kern betoogd dat er sprake is van witwassen (verwerven en voorhanden hebben) van goederen zonder brondelicten, op de grond dat verdachte en zijn vriendin onvoldoende inkomsten hebben om dergelijke goederen aan te schaffen.
De rechtbank stelt in ieder geval allereerst vast dat van brondelicten voor de in de tenlastelegging vermelde goederen niet is gebleken.
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan, in een geval zoals dat zich hier voordoet, witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen – waarmee de goederen zijn aangeschaft - uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
De toetsing door de zittingsrechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
Indien zo’n geval zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Die verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Tegen de achtergrond van dit kader wordt het volgende overwogen en opgemerkt.
De rechtbank merkt allereerst op dat de in de tenlastelegging vermelde voorwerpen een waarde vertegenwoordigen van in totaal enkele duizenden euro’s. Dit is relatief gezien zodanig bescheiden dat een bewijsvermoeden van witwassen hierop zonder bijkomende redengevende feiten of omstandigheden bezwaarlijk kan worden gebaseerd.
De vriendin van verdachte, [naam] , heeft bij de politie verklaard dat zij geld van haar ouders had gekregen en geld had gespaard van haar verdiensten als thuiskapster, waarmee zij de scooter en de Gucci en Louis Vuitton zonnebrillen heeft gekocht. [naam] is ter zitting als getuige gehoord. Zij heeft deze verklaring herhaald en bovendien verklaard dat het geld, dat door haar was gereserveerd voor vakantie, eveneens is gebruikt voor de aankoop van deze goederen nu de vakantie in verband met de Corona maatregelen niet door kon gaan. De officier van justitie heeft deze verklaring als leugenachtig aangemerkt. Deze opvatting heeft zij gebaseerd op de inhoud van enkele tapgesprekken waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat verdachte de goederen (deels) heeft gekocht of in eigendom heeft gehad. De rechtbank stelt vast dat daartegenover staat de inhoud van enkele tapgesprekken die tot een andere conclusie aanleiding zouden kunnen geven. Ook de verklaring van de moeder van [naam] biedt steun voor de, andersluidende, opvatting dat [naam] zelf eigenaar is en de koper is geweest van de scooter.
Maar ook als van de opvatting van de officier van justitie wordt uitgegaan, moet allereerst worden opgemerkt dat een leugenachtige getuigenverklaring naar haar aard niet kan bijdragen aan het bewijs. En voorts brengt dit met zich dat het bewijsvermoeden slechts kan worden gebaseerd op het feit dat de scooter en de twee zonnebrillen zijn aangetroffen in de woning waarin verdachte verbleef en op enkele aanwijzingen van een criminele setting. Dat is volstrekt onvoldoende voor het aannemen van een bewijsvermoeden van witwassen.
Verdachte zal daarom – nog afgezien van de kwestie dat de tenlastelegging in primaire vorm niet de juiste pleegplaats bevat – worden vrijgesproken van de verdenking van witwassen.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden 1 en 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
Ten aanzien van feit 1:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] d.d. 18 maart 2020 (dossierpagina’s 132 en 133);
Ten aanzien van feit 3:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] d.d. 10 mei 2020 met bijlage (dossierpagina’s 177 t/m 181).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op 18 maart 2020 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit een woning gelegen aan de [straatnaam] geld en/of goederen, toebehorende aan [aangever 1] , weg te nemen met het oogmerk om dat geld en/of die goederen zich wederrechtelijk toe te eigenen en om zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak en inklimming,
- naar de woning is gegaan en over het (tuin)hek is geklommen en
- op het dak van de aanbouw in geklommen en
- met een schroevendraaier de ramen heeft beschadigd en
- vervolgens met een steen een ruit heeft ingegooid en
- via dat verbroken raam de woning is binnengegaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
hij in de periode van 9 mei 2020 tot en met 10 mei 2020 te Alkmaar uit een woning gelegen aan de [straatnaam] acht paar schoenen (met doos), toebehorende aan [aangever 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om die schoenen zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder feit 1 en feit 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Ten aanzien van feit 3:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk en met de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 4 december 2020, te weten:
- een meldplicht
- een ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname)
- meewerken aan begeleid wonen
- een drugs- en alcoholverbod.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit een fors deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen nu verdachte heeft aangegeven open te staan voor contact met de reclassering.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak en een poging woninginbraak. Bij de voltooide woninginbraak zijn acht paar schoenen (met dozen) weggenomen, die aangever als collectors item in zijn woning had liggen.
Aan het plegen van woninginbraken (en pogingen daartoe) tilt de rechtbank zwaar. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor bewoners vaak bijzonder onaangenaam te leven met de wetenschap dat vreemden in hun woning zijn geweest en hun persoonlijke bezittingen hebben doorzocht.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 28 oktober 2020, waaruit blijkt dat verdachte reeds vele malen eerder ter zake van voornamelijk vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank weegt deze veelvuldige recidive in aanzienlijke mate ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank is van oordeel dat een vrijheidsbeneming van langere duur op zijn plaats is. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarbij het LOVS uitgaat van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden bij veelvuldige recidive. Nu er daarnaast nog sprake is van een poging woninginbraak acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden.
De rechtbank ziet geen aanleiding een deel van de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen gelet op de ambivalentie die verdachte ten aanzien van zijn bereidheid tot het meewerken aan een reclasseringstraject heeft laten zien, zoals verwoord in het reclasseringsrapport van 4 december 2020, opgesteld door [naam] , als reclasseringswerker verbonden aan het Leger des Heils te ’s-Gravenhage, en gelet op de omstandigheid dat verdachte de feiten heeft gepleegd voor het einde van een proeftijd verbonden aan een eerdere voorwaardelijke veroordeling, hetgeen aanleiding is geweest voor de na te noemen vordering tenuitvoerlegging.

7.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 300,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade en een door de rechtbank te bepalen bedrag wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De officier van justitie heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
De raadsman heeft bepleit de vordering in zijn geheel af te wijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd zodat de benadeelde partij [aangever 1] niet in haar vordering zal kunnen worden ontvangen.

8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

Op 27 mei 2020 zijn onder verdachte inbeslaggenomen:
- 1 STK Snorfiets, zwart, merk: Piaggio, chassisnr: [nummer] (goednummer
[nummer] )
- 1 STK Dekzeil, zwart, merk: Tucano Urbano (goednummer [nummer] )
- 2 STK Kentekenbewijs t.n.v. [naam] en [naam] (goednummer [nummer] )
- 1 STK Zonnebril Louis Vuitton (goednummer [nummer] )
- 1 STK Zonnebril Gucci (goednummer [nummer] )
De officier van justitie heeft verzocht alle inbeslaggenomen goederen verbeurd te verklaren.
De raadsman heeft bepleit de inbeslaggenomen goederen niet verbeurd te verklaren nu de scooter, het dekzeil, de kentekenbewijzen en de Gucci zonnebril aan [naam] toebehoren en verdachte de Louis Vuitton zonnebril van haar heeft gekregen.
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten
- 1 STK Snorfiets, zwart, merk: Piaggio, chassisnr: [nummer]
- 1 STK Dekzeil, zwart, merk: Tucano Urbano
- 2 STK Kentekenbewijs t.n.v. [naam] en [naam]
- 1 STK Zonnebril Louis Vuitton
- 1 STK Zonnebril Gucci
dienen te worden teruggegeven aan [naam] , aangezien zij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij arrest van 2 mei 2018 in de zaak met parketnummer 23/003276-17 heeft de meervoudige strafkamer van het Gerechtshof te Amsterdam verdachte ter zake van diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op 2 (twee) jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 30 mei 2018 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd arrest vastgestelde proeftijd is ingegaan op 17 mei 2018.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder de feiten 2 en 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder de feiten 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [aangever 1]
niet-ontvankelijk in de vordering.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende[naam] van:
- 1 STK Snorfiets, zwart, merk: Piaggio, chassisnr: [nummer] (goednummer
[nummer] )
- 1 STK Dekzeil, zwart, merk: Tucano Urbano (goednummer [nummer] )
- 2 STK Kentekenbewijs t.n.v. [naam] en [naam] (goednummer [nummer] )
- 1 STK Zonnebril Louis Vuitton (goednummer [nummer] )
- 1 STK Zonnebril Gucci (goednummer [nummer] ).
Wijst toede vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 23/003276-17 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand, opgelegd bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 2 mei 2018.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. C.M.A. van der Meij en M.S. Jansen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 december 2020.
mr. R.M. Steinhaus, mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en M.S. Jansen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.