ECLI:NL:RBNHO:2020:11126

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
24 december 2020
Zaaknummer
C/15/310489 / KG ZA 20-682
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag op woning wegens schending waarheidsplicht door beslaglegger

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 december 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [H] en ING Bank N.V. [H] heeft verzocht om opheffing van een conservatoir beslag dat op 20 november 2020 door ING was gelegd op zijn woning. ING had eerder, op 14 augustus 2020, executoriaal beslag gelegd op dezelfde woning, maar had dit niet vermeld in haar verzoekschrift voor het conservatoire beslag. De voorzieningenrechter oordeelde dat ING niet voldoende had onderbouwd waarom het extra beslag noodzakelijk was, gezien het eerdere beslag. De voorzieningenrechter stelde vast dat de enkele mogelijkheid dat [H] zijn woning zou verkopen niet voldoende was om een vrees voor verduistering aan te nemen. Het niet vermelden van het eerdere beslag leidde tot een schending van de waarheidsplicht, wat de rechter als reden aanzag om het conservatoire beslag op te heffen. ING werd veroordeeld in de proceskosten van [H].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/310489 / KG ZA 20-682
Vonnis in kort geding van 24 december 2020
in de zaak van

1.[H] ,

wonende te [plaats] ,
[F] ,
wonende te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. S.N. Peijnenburg te Purmerend,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. T.J.P. Jager te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [H] en ING genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 december 2020 met producties
  • de door ING toegezonden producties 1 t/m 7
  • de pleitnota van ING
  • de mondelinge behandeling op 16 december 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De uitgangspunten

2.1.
Tussen partijen is op 3 juni 2009 een overeenkomst tot stand gekomen, houdende een (zakelijke) kredietfaciliteit. Deze overeenkomst is door opzegging door ING geëindigd.
2.2.
ING heeft een vordering ingesteld voor een deel van haar vordering op [H] . Bij vonnis van deze rechtbank van 24 januari 2014 is [H] veroordeeld tot betaling van € 12.500,- (met behoud van ING van recht op het meerdere). ING heeft na dit vonnis geen betaling van genoemd bedrag ontvangen.
2.3.
[H] is bij dagvaarding van 25 mei 2020 zelf een procedure tegen ING gestart tot kwijtschelding van de vordering, omdat hij geen mogelijkheid heeft om zijn schuld te voldoen en voor ING ook geen verhaal biedt. Hij vordert in die procedure een verklaring voor recht dat van hem geen verdere nakoming kan worden gevorderd. In deze zaak vond op 13 november 2020 de mondelinge behandeling plaats.
2.4.
ING heeft op 14 augustus 2020 executoriaal beslag gelegd op de woning van [H] uit kracht van het vonnis van de kantonrechter.
2.5.
ING heeft op 19 november 2020 met als grondslag de resterende vordering op [H] een verzoek ingediend tot het leggen van conservatoir beslag op de woning. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op 20 november 2020 verlof tot het leggen van dit beslag verleend. ING heeft op dezelfde dag conservatoir beslag op de woning gelegd.

3.Het geschil

3.1.
[H] vordert samengevat - de opheffing van het op 20 november 2020 gelegde conservatoire beslag op zijn woning.
3.2.
ING voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een conservatoir beslag dient ertoe om de verhaalsmogelijkheden voor een schuldeiser te verzekeren. Een schuldeiser die zo een beslag wil leggen heeft daartoe toestemming nodig van de voorzieningenrechter. De schuldeiser zal dan moeten onderbouwen waarom het nodig is om beslag te leggen voorafgaande aan een nog te voeren procedure in plaats van eerst de beslissing in die procedure af te wachten. Met andere woorden, de schuldeiser dient de noodzaak van het conservatoir beslag aan te tonen. Dit is ook als een van de beginselen vastgelegd in de Beslagsyllabus. [1]
4.2.
Afhankelijk van het soort beslag stelt de wet ook nog aanvullende eisen. In dit geval gaat het om een verzoek tot het leggen van beslag op een onroerende zaak, de woning van de schuldenaar. De wet eist van een aanstaande beslaglegger in zo een geval dat deze in zijn verzoekschrift aan de voorzieningenrechter uitlegt waarom de beslaglegger vreest dat de woning door de schuldenaar “verduisterd” zal worden. [2] Verduistering betekent in dit geval het onttrekken van de woning aan het verhaal voor de schuldeiser.
4.3.
In het verzoekschrift van 19 november 2020 heeft ING aan de voorzieningenrechter uitgelegd dat [H] in zijn eigen procedure tegen ING naar voren had gebracht zijn woning niet te willen verkopen, maar op de mondelinge behandeling van die zaak op 13 november 2020 te hebben verklaard dat hij geen probleem zou hebben met verkoop van de woning. Daarom viel volgens ING niet uit te sluiten dat dat dus gaat gebeuren.
4.4.
De enkele mogelijkheid dat de woning door [H] zal worden verkocht is in het algemeen niet voldoende grond om een vrees voor verduistering aan te nemen. De uitleg van ING was voor de voorzieningenrechter echter in de omstandigheden van deze zaak voldoende om het gevraagde verlof te verlenen, zodat ING daarna beslag mocht leggen op de woning. Dat heeft ING ook gedaan.
4.5.
In de zaak die nu ter beslissing voor ligt, heeft [H] verzocht om dat beslag op te heffen. Allereerst, omdat hij de woning helemaal niet wil verkopen. Op de inhoudelijke behandeling van de zaak is ter zitting namens [H] verklaard dat hij zijn huis niet wilde verkopen, maar dat hij daartoe wel bereid was als er geen andere oplossing mogelijk zou zijn. Daarnaast heeft ING in het verzoekschrift van 19 november 2020 de voorzieningenrechter niet volledig naar waarheid ingelicht, want ING heeft niet vermeld dat zij zelf al eerder beslag op de woning had gelegd, aldus [H] .
4.6.
De voorzieningenrechter oordeelt hierover als volgt.
Inmiddels staat vast dat ING eerder op 14 augustus 2020 een
executoriaalbeslag heeft gelegd op de woning van [H] . ING erkent dat zij als beslaglegger bij een eventuele verkoop van de woning zou worden geïnformeerd. ING stelt zich echter op het standpunt dat zij door het extra conservatoire beslag direct meedeelt in de eventuele overwaarde van de woning.
4.7.
Dat laatste punt – wat daar verder ook van zij – heeft ING niet in haar verzoekschrift aangevoerd en daar gaat het in deze zaak ook niet om. ING heeft haar verzoek onderbouwd met de stelling dat zij een gegronde vrees had voor verduistering van de woning. ING moet bij haar verzoek tot het leggen van conservatoir beslag alle voor de beslissing relevante feiten aan de voorzieningenrechter meedelen. Bij de behandeling van een verzoekschrift tot het leggen van beslag wordt in de regel de wederpartij niet gehoord. Die omstandigheid legt op de verzoeker van een beslagverlof, nog meer dan dat anders al het geval is, de plicht om alle voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
Het feit dat er in deze zaak door ING al een eerder beslag was gelegd, maakt dat het oordeel van de voorzieningenrechter over de vraag of er een gegronde vrees voor verduistering was, anders zou kunnen uitvallen, indien die wetenschap bekend was. Juist het eerdere beslag maakte dat ING zou moeten uitleggen waarom nog een extra (conservatoir) beslag noodzakelijk was. Door het eerdere beslag niet te vermelden hoefde zij die uitleg ook niet te doen. Het niet vermelden van dat beslag leidt naar het oordeel van de voorzieningenrechter tot een schending van de verplichting van ING de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Aan schending van deze ‘waarheidsplicht’ kan de rechter de gevolgtrekking verbinden die hij geraden acht (artikel 21 Rv).
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze schending moet leiden tot toewijzing van de vordering tot opheffing van het beslag.
4.8.
Wat partijen over en weer nog meer aan de orde hebben gesteld hoeft daarom niet besproken te worden.
4.9.
De vordering te verbieden om het eerdere beslag ten uitvoer te leggen, is in het geheel niet onderbouwd en daarom niet toewijsbaar.
4.10.
ING zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt ING tot opheffing van het op 20 november 2020 gelegde conservatoire
beslag op de onroerende zaak [adres] , welk beslag op 23 november 2020 is ingeschreven in de kadastrale registers onder kenmerk [nummer] , en wel binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat ING hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 10.000,-;
5.2.
veroordeelt ING in de proceskosten, aan de zijde van [H] tot heden begroot op € 980,- aan salaris advocaat, € 83,- aan griffierecht en € 100,89 dagvaardingskosten;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. Kliffen op 24 december 2020. [3]

Voetnoten

1.Beslagsyllabus, editie november 2020, blz. 10, onder punt 4.
2.Art. 711 Rv
3.Conc.: LJS