ECLI:NL:RBNHO:2020:11025

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
15/229625-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel met betrekking tot een winkelverbod

Op 29 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal en wederrechtelijk binnendringen in een winkel. De feiten vonden plaats op 3 augustus 2020 in Den Helder, waar de verdachte vier pakken kaas heeft gestolen die toebehoorden aan een winkelier. De verdachte had eerder een winkelverbod gekregen, wat de ernst van de zaak vergrootte. Tijdens de zitting op 15 december 2020 heeft de officier van justitie, mr. L. Rienks, gepleit voor een bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. M. Berbee, de feiten niet betwistte maar de hoeveelheid gestolen goederen aanpaste naar drie pakken kaas.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van aangifte als bewijs gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte schuldig verklaard voor beide feiten, maar heeft geen straf of maatregel opgelegd voor het tweede feit, omdat dit niet onder de voorwaarden voor voorlopige hechtenis viel. Voor het eerste feit is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke ISD-maatregel met een proeftijd van twee jaar, onder bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.

De rechtbank heeft ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf toegewezen, maar deze omgezet in een taakstraf van 42 uur. De rechtbank heeft de verdachte de opdracht gegeven om zich te melden bij de reclassering en zich te laten begeleiden door een zorgverlener. De uitspraak benadrukt de ernst van de diefstal en de noodzaak van toezicht en begeleiding voor de verdachte, die een stelselmatige dader blijkt te zijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/229625-20 en 15/083118-19 (TUL)
Uitspraakdatum: 29 december 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 december 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Rienks en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 3 augustus 2020 te Den Helder, althans in Nederland vier pakken kaas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] (gelegen aan de [straatnaam] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 2
hij op of omstreeks 3 augustus 2020 te Den Helder, althans in Nederland, in een besloten lokaal, te weten een winkel ( [slachtoffer] ), gelegen aan de [straatnaam] te Den Helder, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 7 november 2019 schriftelijk de toegang tot die winkel ontzegd voor de duur van 24 maanden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft medegedeeld dat de twee ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard, zij het dat het volgens verdachte om drie pakken kaas ging.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Ten aanzien van feit 1
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [naam 1] namens [slachtoffer] , [straatnaam] te Den Helder , d.d. 3 augustus 2020 (dossierpagina’s 3-5).
Ten aanzien van feit 2
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [naam 1] namens [slachtoffer] , [straatnaam] te Den Helder , d.d. 3 augustus 2020 met als bijlage een geschrift, zijnde een winkelverbod, gedateerd 7 november 2019 (dossierpagina’s 3-6).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op 3 augustus 2020 te Den Helder pakken kaas, die toebehoorden aan [slachtoffer] , gelegen aan de [straatnaam] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 2
hij op 3 augustus 2020 te Den Helder in een besloten lokaal gelegen aan de [straatnaam] te Den Helder , wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 7 november 2019 schriftelijk de toegang tot die winkel ontzegd voor de duur van 24 maanden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op:
  • Ten aanzien van feit 1:
  • Ten aanzien van feit 2:
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de maatregel

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor feiten 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte niet voldoet aan de voorwaarden om een ISD-maatregel op te leggen. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat, op basis van de in de conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad, bekend onder nummer ECLI:NL:PHR:2020:829, verwoorde maatstaf, alle voorwaardelijk opgelegde straffen ten uitvoer moeten zijn gelegd, hetgeen in het onderhavige geval niet is gebeurd. Voorts zijn nog niet alle behandelmogelijkheden ingezet.
De raadsman verzoekt de rechtbank om verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, waarbij het onvoorwaardelijke strafdeel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het hoogte van het voorwaardelijke strafdeel.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal. Een dergelijk delict is een buitengewoon hinderlijk feit dat veel overlast veroorzaakt voor de maatschappij in het algemeen en voor winkeliers in het bijzonder. Zeker in het geval dat personen, zoals verdachte, zich daaraan stelselmatig schuldig maken. Bovendien leiden diefstallen tot financiële schade.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand, 41 pagina’s tellende, Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 26 november 2020. Daaruit blijkt dat verdachte reeds vele malen ter zake van met name vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 10 december 2020 van [naam 2] als reclasseringswerkster verbonden aan Fivoor. In het reclasseringsrapport wordt geconcludeerd dat verdachte een stelselmatige dader is en dat hij een ISD-maatregel opgelegd zou moeten krijgen, gelet op de hoge risico's, de justitiecontacten en de zorgmijdende houding van verdachte. Verdachte heeft echter door de schorsing van zijn voorlopige hechtenis een kans gekregen. Gedurende de schorsing heeft verdachte zich gehouden aan de gemaakte afspraken en er is een kans dat verdachte een rustig leven kan leiden, zonder te hoeven stelen. Dit maakt dat de reclassering tot de conclusie komt dat geen onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt geadviseerd, mede gelet op de motivatie van verdachte. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat wordt voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt, immers:
  • de door verdachte begane diefstal (feit 1) betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
  • verdachte is in de afgelopen vijf jaren ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen;
  • de onderhavige diefstal is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen;
  • gelet op het reclasseringsadvies en het strafblad van verdachte moet er ernstig rekening mee gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan;
  • de veiligheid van goederen en personen eist het opleggen van de maatregel.
Verdachte voldoet aan deze wettelijke eisen voor oplegging van de ISD-maatregel. Nu het in een drietal gevallen in de referteperiode gaat om uitsluitend onvoorwaardelijke gevangenisstraffen kan het verweer van de raadsman ten aanzien van de voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel onbesproken blijven.
Verdachte heeft zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis gehouden aan de bijzondere voorwaarden en heeft gedurende die periode geen nieuwe strafbare feiten gepleegd. Hierin ziet de rechtbank aanleiding verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel
Met betrekking tot feit 2 geldt dat voor dit misdrijf geen voorlopige hechtenis is toegelaten. Hiermee voldoet dit feit niet aan hetgeen gesteld is in artikel 38m lid 1 onder 1 van het Wetboek van Strafrecht. Dit feit kan aldus niet mede ten grondslag liggen aan de oplegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel. Een afzonderlijke strafoplegging voor dit feit naast de ISD-maatregel is wettelijk evenmin mogelijk (zie bijvoorbeeld HR 21 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1161). De rechtbank ziet daarom aanleiding om ten aanzien van genoemd feit toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en zal volstaan met het uitspreken van een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 8 oktober 2019 in de zaak met parketnummer 15/083118-19 heeft de politierechter te Noord-Holland verdachte ter zake van diefstallen, in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen en handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet Wapens en munitie veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 8 november 2016 aan verdachte toegezonden. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 23 oktober 2019 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd. De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen, met dien verstande dat de gevangenisstraf dient te worden omgezet in een taakstraf.
De rechtbank stelt vast dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank zal overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de raadsman bepalen dat de opgelegde gevangenisstraf zal worden omgezet in een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van na te noemen aantal uren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 38m, 38n, 38p en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9. Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt ten aanzien van feit 1 op de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren, met bevel dat deze maatregel
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd respectievelijk gedurende deze proeftijd zich niet heeft gehouden aan de algemene en/of bijzondere voorwaarden.
Stelt als algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
  • zich meldt bij GGZ reclassering Fivoor, Doctorandus F. Bijlweg 55, 1784 MC Den Helder. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
  • zich laat begeleiden/behandelen door GGZ Fivoor, Brijder Verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Dit met het doel om te komen tot gecontroleerd gebruik. De behandeling start direct bij aanvang van het toezicht. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
  • meewerkt aan controle van het gebruik van harddrugs en alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
  • meewerkt aan een aanmelding bij REAKT of een soortgelijke instantie om een zinvolle en structurele dagbesteding op te starten. Veroordeelde blijft hier gedurende de gehele proeftijd werken.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat ten aanzien van feit 2 geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/083118-19, met dien verstande dat in plaats van de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Noord-Holland d.d. 8 oktober 2019, wordt opgelegd een taakstraf bestaande uit
het verrichten van onbetaalde arbeidvoor de duur van 42 [tweeënveertig] uren, subsidiair 21 [eenentwintig] dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, voorzitter,
mr. R.M. Steinhaus en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van griffiers mr. C.M.A. van der Meij en M.S. Jansen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 december 2020.
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, mr. R.M. Steinhaus en M.S. Jansen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.