ECLI:NL:RBNHO:2020:10987

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
15/260515-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling met betrekking tot een gedetineerde met een straf van 730 dagen

Op 15 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een gedetineerde, die op 23 oktober 2019 onherroepelijk was veroordeeld door het Landesgericht Innsbruck tot een gevangenisstraf van 730 dagen. De gedetineerde, die op 26 augustus 2019 zijn straf is begonnen, kan op 24 december 2020 voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld. De officier van justitie heeft op 24 november 2020 verzocht om uitstel van deze voorwaardelijke invrijheidstelling, omdat er volgens hem onvoldoende voorwaarden zijn om het recidiverisico te beperken. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en vastgesteld dat de gedetineerde bereid is mee te werken aan een verdiepingsonderzoek, wat een voorwaarde kan zijn voor zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. Tijdens de zitting is de gedetineerde bijgestaan door zijn raadsman en is er een getuige gehoord. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen gronden zijn om de voorwaardelijke invrijheidstelling uit te stellen, aangezien het noodzakelijk is dat het verdiepingsonderzoek eerst plaatsvindt. De rechtbank heeft de vordering tot uitstel afgewezen en bepaald dat de gedetineerde op 24 december 2020 voorwaardelijk in vrijheid zal worden gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/260515-20 (VI)
V.I. zaaknummer: 99/000436-58
Uitspraakdatum: 15 december 2020
Beslissing op de vordering tot uitstel voorwaardelijke invrijheidstelling (ex artikel 6:2:12 jo 6:6:21 Sv)
Bij het op 23 oktober 2019 onherroepelijk geworden vonnis van het Landesgericht Innsbruck is

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan,
veroordeeld tot - onder meer - een gevangenisstraf voor de duur van 730 dagen, waarvan de tenuitvoerlegging met ingang van 26 augustus 2019 is aangevangen.
De bijzondere kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 25 maart 2020 geoordeeld dat er geen gronden zijn om de tenuitvoerlegging van het strafvonnis te weigeren. Middels de erkenningsbeslissing van 9 april 2020 heeft de Minister van Rechtsbescherming conform dit oordeel het Oostenrijkse strafvonnis erkend.
Betrokkene is op 22 oktober 2020 daadwerkelijk overgedragen.
Gelet op de totale duur van de inmiddels ondergane vrijheidsontneming ter zake van bedoeld vonnis zal het moment waarop betrokkene krachtens het bepaalde in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering voorwaardelijk in vrijheid kan worden gesteld, worden bereikt op 24 december 2020. In het geval van een voorwaardelijke invrijheidstelling op die datum zou het strafrestant 244 dagen en de v.i.-proeftijd 365 dagen bedragen.

De vordering

De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 24 november 2020 strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling met een termijn van 120 dagen zal uitstellen.
De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor het plegen van misdrijven onvoldoende kan inperken. Betrokkene heeft een uitgebreide documentatie van voornamelijk vermogensdelicten. Reclasseringstoezicht en ambulante behandeling hebben in het verleden niet bijgedragen tot een positieve gedragsverandering en vermindering van recidive. Om een nieuwe re-integratie in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling kans van slagen te geven en het recidiverisico voldoende te kunnen inperken is het volgens de officier van justitie daarom noodzakelijk dat er - voordat betrokkene in vrijheid wordt gesteld - verdiepingsdiagnostiek plaatsvindt zoals geadviseerd door de reclassering om inzicht te krijgen in de noodzakelijke interventies waarna de reclassering een plan van aanpak kan opstellen.

De behandeling ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 15 december 2020.
Betrokkene is ter terechtzitting verschenen en werd bijgestaan door zijn raadsman mr. C. Peters, advocaat te Zaandam.
Daarnaast is [naam] , reclasseringwerker, als getuige ter zitting gehoord.
Betrokkene en zijn raadsman hebben het woord gevoerd en, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de omstandigheden om nu voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld gunstig zijn vergeleken met eerdere keren dat betrokkene uit detentie kwam. Betrokkene kan bij zijn vriendin, met wie hij een stabiele relatie heeft, wonen en bij een oud-collega, die inmiddels een eigen bedrijf is begonnen, aan het werk. Betrokkene is bereid om mee te werken aan verdiepingsonderzoek als hij in detentie moet blijven. Het is betrokkene niet bekend of het verdiepingsonderzoek in een ambulant kader mogelijk is. Betrokkene is ook bereid een ambulante behandeling te ondergaan indien de vordering wordt afgewezen.
Getuige [naam] heeft meegedeeld dat verdiepingsdiagnostiek inmiddels is aangevraagd bij de forensische poli van Fivoor. Gelet op de noodzaak van verdiepingsdiagnostiek zou de voorwaardelijke invrijheidstelling moeten worden uitgesteld. Betrokkene was in het verleden niet bereikbaar voor de reclassering.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot uitstel.

De beoordeling

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vordering, nu deze tijdig en op de bij de wet voorgeschreven wijze is ingediend en ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
De rechtbank stelt vast dat bij op 23 oktober 2019 onherroepelijk geworden vonnis van het Landsgericht Innsbruck aan betrokkene – onder meer - een gevangenisstraf voor de duur van 730 dagen is opgelegd. De rechtbank stelt voorts vast dat de detentie van betrokkene op 26 augustus 2019 is aangevangen en dat ingevolge artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering de voorwaardelijke invrijheidstelling op 24 december 2020 kan plaatsvinden.
Ter beoordeling van de vordering van de officier van justitie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling dient de rechtbank na te gaan of door het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor misdrijven onvoldoende kan worden ingeperkt, zoals de officier van justitie heeft aangevoerd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapportage Voorwaardelijke Invrijheidstelling betreffende betrokkene, gedateerd 17 november 2020 en opgemaakt door [naam] , als reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland. In die rapportage wordt onder meer gewezen op het feit dat betrokkene zelf heeft aangegeven dat hij altijd onder invloed is tijdens het plegen van delicten. Volgens de reclassering is verdiepingsonderzoek noodzakelijk om te onderzoeken of een klinische behandeling geïndiceerd en uitvoerbaar is ten behoeve van het opstellen van een plan van aanpak. Uit onderzoek blijkt volgens de reclassering dat het betrokkene ontbreekt aan enige stabiliteit of positieve factoren die het recidiverisico kunnen verminderen. De rechtbank begrijpt tegen deze achtergrond dat de officier van justitie voor ogen staat dat verdiepingsdiagnostiek noodzakelijk is met het oog op formulering van bijzondere voorwaarden bij voorwaardelijke invrijheidstelling.
De rechtbank overweegt dat, gelet op het voorgaande, de vordering uitstel voorwaardelijke invrijheidstelling kennelijk alleen als doel heeft verdiepingsdiagnostiek te laten plaatsvinden ten behoeve van beteugeling van het recidiverisico. Betrokkene heeft – zij het aarzelend – verklaard dat hij ook bereid is mee te werken aan verdiepingsdiagnostiek als hij niet meer in detentie verblijft. Deze antwoorden waren niet in alle opzichten bevredigend maar toereikend om betrokkene het voordeel van de twijfel te geven.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat door het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor misdrijven onvoldoende kan worden ingeperkt, nu eerst het hiervoor besproken onderzoek moet plaatsvinden. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat, in geval van een afwijzende beslissing, de officier van justitie zal bevorderen dat aan de voorwaardelijke invrijheidstelling, onder meer de bijzondere voorwaarde zal worden verbonden dat betrokkene aan de beoogde verdiepingsdiagnostiek zal meewerken. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie daarom afwijzen.

Toepasselijke wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 6:2:12, 6:6:9 en 6:6:21 van het Wetboek van Strafvordering.

Beslissing

Wijst de vordering tot het uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling af.
Bepaalt dat betrokkene op 24 december 2020 voorwaardelijk in vrijheid zal worden gesteld.
Deze beslissing is genomen door
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, voorzitter,
mr. R.M. Steinhaus en mr. M.C.J. Lommen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.M.A. van der Meij, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 december 2020.
mr. Koolen-Zwijnenburg is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.