ECLI:NL:RBNHO:2020:10934

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
15/240694-20 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de invoer van cocaïne met vrijspraak voor mishandeling

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 december 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 24 september 2020 op Schiphol werd aangehouden met ongeveer 5 kilogram cocaïne in haar koffer. De verdachte, geboren in 1985 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van opzettelijke invoer van drugs en mishandeling van een ambtenaar. Tijdens de rechtszitting op 8 december 2020 heeft de officier van justitie, mr. S.M. de Vries, gevorderd tot bewezenverklaring van het eerste feit en vrijspraak van het tweede feit. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. Schouten, pleitte voor vrijspraak van beide ten laste gelegde feiten.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Bij de beoordeling van het bewijs kwam de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte niet wist dat er drugs in haar koffer zat, maar dat zij wel voorwaardelijk opzet had op de invoer van cocaïne. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de mishandeling, omdat niet wettig en overtuigend bewezen was dat zij de ambtenaar had mishandeld. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 38 maanden voor de invoer van cocaïne, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De opgelegde straf was in lijn met de gebruikelijke straffen voor dergelijke feiten, gezien de hoeveelheid cocaïne en de schadelijke gevolgen voor de gezondheid van personen. De rechtbank benadrukte dat de invoer van cocaïne vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, wat de ernst van het feit onderstreept.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/240694-20 (P)
Uitspraakdatum: 22 december 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 december 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in [geboorteland] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. de Vries, en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw, mr. J. Schouten, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1zij op of omstreeks 24 september 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 5202,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2zij op of omstreeks 24 september 2020 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, een ambtenaar, [slachtoffer] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer] in haar hand te bijten.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit en tot vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken van beide ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 heeft verdachte geen wetenschap gehad van de aanwezigheid van drugs in haar koffer. Er is daarnaast geen sprake van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft zelf haar koffer ingepakt en op slot gedaan, zodat er niets mee kon gebeuren. Verdachte heeft daarom voor het inchecken niet nogmaals haar koffer gecheckt.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 2Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden feit 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3.
Bewijsoverweging feit 1
De rechtbank stelt voorop dat in zaken zoals deze, waarbij in bagage verdovende middelen worden aangetroffen, als uitgangspunt heeft te gelden dat een passagier met de inhoud van zijn bagage bekend is en voor die inhoud verantwoordelijk is. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering, indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat opzet op de invoer, ook in voorwaardelijke zin, ontbreekt.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval van dergelijke bijzondere omstandigheden geen sprake is en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat zij niet wist dat er drugs in haar koffer zat. Verder heeft zij verklaard dat haar partner meerdere keren heeft gevraagd drugs te smokkelen en dat zij steeds heeft gezegd dit niet te willen.
Op 23 september 2020 heeft zij in haar kamer van haar ouderlijk huis in Suriname haar koffer ingepakt om naar Nederland te vertrekken. Haar partner was op dat moment ook in die kamer. Zij heeft verklaard dat zij de koffer na het inpakken op slot heeft gedaan en de drie sleutels, die bij de koffer hoorden, in haar handtas heeft gedaan. Na het inpakken van de koffer is zij gaan douchen en toen zij vervolgens terugkwam in de kamer en in haar handtas keek, merkte zij dat er geld uit haar portemonnee ontbrak. Haar partner, die nog in de kamer aanwezig was, heeft toegegeven dat hij dit geld had gepakt uit haar handtas. Verdachte heeft niet gecontroleerd of er nog iets anders uit de handtas miste. Vervolgens is zij naar de markt gegaan; de handtas nam zij mee, de koffer bleef achter in de woning. Haar partner was op dat moment nog in de woning. Toen zij terugkwam in de woning, was haar partner weg.
Zij heeft nog een tas kleding weggebracht, nogmaals gedoucht en heeft vervolgens een taxi gebeld om naar Zanderij te gaan. Haar partner heeft zij niet meer gezien en na het inpakken, heeft zij de koffer niet meer geopend. Toen op Schiphol werd gevraagd of zij de koffer wilde openen, viel haar op dat er nog maar twee sleutels van de koffer in haar handtas zaten.
Toen verdachte op 24 september 2020 op Schiphol gecontroleerd werd, bleek er drugs in haar koffer te zitten. Later is gebleken dat dit ongeveer vijf kilogram cocaïne betrof.
Uit de verklaring van verdachte volgt, dat zij na het inpakken van de koffer meerdere keren de kamer waarin de ingepakte koffer stond heeft verlaten met achterlating van de koffer (douchen, naar de markt, langs een familielid). Ondanks dat haar partner meerdere malen had gevraagd drugs voor hem naar Nederland te smokkelen en hij tijdens de eerste keer douchen geld uit haar handtas had gehaald (waarin zij ook de sleutels van de koffer had gedaan), heeft zij haar koffer na het inpakken en voor het inchecken niet meer gecontroleerd. Door de koffer niet te controleren, hoewel daartoe aanleiding was, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij verboden goederen zoals cocaïne zou invoeren.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne in Nederland.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte meermalen is veroordeeld voor een soortgelijk feit en daarom wist dat zij oplettend moest zijn. Het ten laste gelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1zij op 24 september 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 5205,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft in haar koffer, verstopt in etenswarenverpakkingen, 5205,2 gram cocaïne vanuit Suriname Nederland ingevoerd. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. Gelet op de ingevoerde hoeveelheid, moet de cocaïne bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze drug.
Persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 oktober 2020, eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De op te leggen straf
Gelet op de ernst van het feit en met inachtneming van de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat geen andere dan een vrijheidsbenemende straf passend en geboden is. De rechtbank is van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 38 maanden moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij;
bepaalt dat het onder 1 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
38 maanden;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.D. Overbeek, voorzitter,
mr. E.M. ten Bos en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R. Winter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 december 2020.