In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 december 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 24 september 2020 op Schiphol werd aangehouden met ongeveer 5 kilogram cocaïne in haar koffer. De verdachte, geboren in 1985 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van opzettelijke invoer van drugs en mishandeling van een ambtenaar. Tijdens de rechtszitting op 8 december 2020 heeft de officier van justitie, mr. S.M. de Vries, gevorderd tot bewezenverklaring van het eerste feit en vrijspraak van het tweede feit. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. Schouten, pleitte voor vrijspraak van beide ten laste gelegde feiten.
De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Bij de beoordeling van het bewijs kwam de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte niet wist dat er drugs in haar koffer zat, maar dat zij wel voorwaardelijk opzet had op de invoer van cocaïne. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de mishandeling, omdat niet wettig en overtuigend bewezen was dat zij de ambtenaar had mishandeld. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 38 maanden voor de invoer van cocaïne, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De opgelegde straf was in lijn met de gebruikelijke straffen voor dergelijke feiten, gezien de hoeveelheid cocaïne en de schadelijke gevolgen voor de gezondheid van personen. De rechtbank benadrukte dat de invoer van cocaïne vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, wat de ernst van het feit onderstreept.