ECLI:NL:RBNHO:2020:10914

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 november 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
C/15/310124 / FA RK 20-6391
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 30 november 2020 een zorgmachtiging verleend voor de duur van één jaar aan een betrokkene die lijdt aan schizofrenie met agressieregulatie-problematiek. De officier van justitie had aanvankelijk verzocht om een zorgmachtiging voor 24 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat niet voldaan werd aan de voorwaarde dat de afgelopen vijf jaar onafgebroken verplichte zorg aan de betrokkene was verleend. De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend op basis van de gewijzigde Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) per 31 oktober 2020, en heeft daarbij de maximale duur van een jaar vastgesteld.

De mondelinge behandeling vond plaats op 30 november 2020, waarbij de betrokkene en de casemanager via een telefonische verbinding en de advocaat via een beeld- en geluidsverbinding aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat, gezien de coronamaatregelen, het niet verantwoord was om de betrokkene fysiek te horen, maar dat de belangen van de betrokkene voldoende gewaarborgd waren door de deelname van de advocaat.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene ernstig nadeel ondervindt door haar psychische stoornis, wat leidt tot levensgevaar en ernstige psychische schade. Er zijn geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis, waardoor verplichte zorg noodzakelijk is. De rechtbank heeft de verzoeken van de betrokkene om een second opinion en om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren afgewezen. De zorgmachtiging is verleend voor de duur van twaalf maanden, tot en met 30 november 2021, met specifieke vormen van verplichte zorg zoals het toedienen van medicatie en het beperken van bewegingsvrijheid.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
Machtiging tot het verlenen van verplichte zorg
zaak-/rekestnr.: C/15/310124 / FA RK 20-6391
beschikking van de enkelvoudige kamer van 30 november 2020,
naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
wonende te [adres] ,
hierna: betrokkene,
advocaat mr. A.J.J. van der Heiden, gevestigd te Den Helder.

1.Procedure

1.1.
Bij het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 20 november 2020, heeft de officier van justitie verzocht om afgifte van een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene voor de duur van 24 maanden.
1.2.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de medische verklaring van 13 november 2020;
  • het zorgplan van 28 oktober 2020;
  • de bevindingen van de geneesheer-directeur van 13 november 2020.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 30 november 2020: betrokkene en de casemanager via een telefonische verbinding en de advocaat via een beeld- en geluidsverbinding. Hoewel uitgangspunt binnen de Wvggz is – mede gelet op de kwetsbare positie van betrokkene – dat betrokkene fysiek wordt gehoord, acht de rechtbank dat op dit moment niet verantwoord vanwege de ontwikkelingen rondom het coronavirus. De rechtbank sluit hiermee aan bij de landelijke maatregelen ter beperking van de verspreiding van het virus. De rechtbank is van oordeel dat het belang van betrokkene om verweer te kunnen voeren afdoende gewaarborgd is door deelname van de advocaat aan de zitting en de eigen inbreng van betrokkene.
1.4.
Ter zitting heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
  • betrokkene, bijgestaan door haar advocaat;
  • [casemanager] , casemanager.
1.5.
De officier van justitie heeft aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.

2.Beoordeling

2.1.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, te weten: schizofrenie met agressieregulatie-problematiek, waarschijnlijk voortkomend uit persoonlijkheidsproblematiek.
2.2.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat er door voornoemde stoornis ernstig nadeel voor of van betrokkene of een ander is, te weten:
  • levensgevaar;
  • ernstige psychische schade;
  • de algemene veiligheid van personen of goederen is in gevaar.
2.3.
Om het ernstig nadeel af te wenden of de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen of de door de stoornis bedreigde of aangetaste fysieke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen, heeft betrokkene zorg nodig.
2.4.
Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. Om die reden is verplichte zorg nodig. Op grond van de medische verklaring, het zorgplan, het advies van de geneesheer-directeur en hetgeen is besproken ter zitting, worden voor de hele duur van de zorgmachtiging de volgende vormen van verplichte zorg nodig geacht:
  • het toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
  • het beperken van bewegingsvrijheid
  • het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
  • opnemen in een accommodatie
2.5.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
2.6.
De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief.
2.7.
Door en namens betrokkene is ter zitting verzocht de officier van justitie niet‑ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek omdat er geen psychiater ter zitting aanwezig was om het verzoek en de situatie van betrokkene nader toe te lichten. De rechtbank verwerpt dit betoog. Uit de Wvggz volgt niet dat deelname van een psychiater aan de zitting verplicht is. De rechtbank acht de inbreng van een psychiater in dit geval ook niet noodzakelijk, omdat de casemanager – die al langere tijd betrokken is bij betrokkene en ook regelmatig contact met haar heeft – voldoende heeft kunnen voorzien in een toelichting op de visie vanuit de aanvrager en de zorgverlener. Daarmee is een zorgvuldige beoordeling van het verzoek mogelijk gemaakt. De officier van justitie is daarom ontvankelijk in het verzoek.
2.8
Voor het bieden van gelegenheid voor het opvragen van een second opinion, zoals door en namens betrokkene ter zitting verzocht, ziet de rechtbank evenmin aanleiding. Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat de diagnose al langere tijd bestaat en dat betrokkene in de loop der jaren door verschillende psychiaters is beoordeeld en zij allen tot dezelfde of vergelijkbare diagnoses komen. Vanaf medio 2009 tot heden zijn bijna onafgebroken maatregelen op grond van de Wet Bopz getroffen ten aanzien van betrokkene. De rechtbank wijst het nauwelijks onderbouwde verzoek om een second opinion op te laten stellen daarom af.
2.9
Voorts is door en namens betrokkene aangevoerd dat zij het wel eens is met de zorgmachtiging, maar niet met de daarin opgenomen vorm van verplichte zorg het toedienen van vocht, voeding en medicatie en de daarbij behorende vormen van zorg. Ter zitting heeft de casemanager toegelicht dat deze vormen van verplichte zorg noodzakelijk zijn, omdat bij betrokkene zonder medicatie de achterdocht van betrokkene naar instanties en personen zeer groot wordt, de suïcidaliteit toeneemt en ook voor de veiligheid van andere mensen gevreesd moet worden. Afgelopen jaar is ook gebleken dat het soms nodig kan zijn om betrokkene verplicht vocht en voeding toe te dienen, omdat betrokkene soms geen hongergevoel heeft en dan enorm kan afvallen. Betrokkene staat nu positief in het leven en het gaat goed. Gezien de weerstand tegen medicatie zal betrokkene zonder verplicht depot haar medicatie niet innemen volgens de casemanager. Daarom acht de rechtbank toekenning van deze vormen van verplichte zorg noodzakelijk.
2.1
Ten aanzien van de duur van de zorgmachtiging overweegt de rechtbank als volgt.
De officier van justitie heeft verzocht de zorgmachtiging voor een duur van 24 maanden te verlenen. De rechtbank zal, gezien het per 31 oktober 2020 gewijzigde artikel 6:5 van de Wvggz, de zorgmachtiging verlenen voor de duur van een jaar omdat niet wordt voldaan aan de in artikel 6:5, aanhef en onder c, ten tweede, van de Wvggz gestelde voorwaarde dat de afgelopen vijf jaar onafgebroken verplichte zorg aan betrokkene is verleend. Nu er direct voorafgaand aan de thans verzochte machtiging een machtiging in het kader van de Wet Bopz is verleend tot 1 december 2020, zal de rechtbank op grond van artikel 6:5, aanhef en onder b, van de Wvggz een machtiging voor de maximale duur van een jaar verlenen.
Voor toewijzing van het verzoek van betrokkene om de machtiging voor slechts zes maanden te verlenen teneinde vinger aan de pols te houden over het verloop van de medicatie, ziet de rechtbank geen aanleiding. Ter zitting is duidelijk geworden dat over zes maanden de situatie van betrokkene opnieuw geëvalueerd zal worden. Het is aan de zorgverlener om daarbij ook acht te slaan op de medicatie, maar een extra toetsmoment door de rechtbank is daarvoor niet nodig.
2.11
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. De zorgmachtiging zal worden verleend voor de duur van twaalf maanden, en geldt aldus tot en met 30 november 2021.

3.Beslissing

De rechtbank:
- verleent een zorgmachtiging ten aanzien van
[betrokkene] ,geboren op [geboortedatum] te [plaats] , met de vormen en duur van verplichte zorg zoals hierboven onder 2.4 is vermeld;
- bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met
30 november 2021.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P van der Haak, rechter, in tegenwoordigheid van T.B.A. Verbeij als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 18 december 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.