ECLI:NL:RBNHO:2020:10870

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
8573045 \ CV EXPL 20-2620
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en beëindiging huurovereenkomst met onduidelijke opzegging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 18 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over een huurachterstand. [eiser] heeft op 25 mei 2020 een vordering ingesteld tegen [gedaagde], die hij beschuldigt van het niet betalen van huur. De huurovereenkomst betrof een onzelfstandige woonruimte die [eiser] sinds november 2015 aan [gedaagde] verhuurde voor € 465,72 per maand. [gedaagde] heeft een borgsom van € 440,00 betaald en heeft de woning in oktober 2018 opgezegd, maar betwist de huurachterstand. Tijdens de zitting op 15 oktober 2020 heeft [gedaagde] verklaard dat hij de huurachterstand heeft voldaan en dat er afspraken zijn gemaakt over de verrekening met de borg.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] niet op de juiste wijze heeft opgezegd, aangezien dit per aangetekende brief had moeten gebeuren. Desondanks heeft de kantonrechter de opzegging per e-mail op 26 november 2018 geaccepteerd, waardoor de huurovereenkomst op 31 december 2018 eindigde. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] € 931,44 aan huur verschuldigd is voor de maanden november en december 2018. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, maar de vordering tot vergoeding van vervallen rente is afgewezen omdat [eiser] een onjuist bedrag aan hoofdsom had opgegeven. Uiteindelijk is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 1.100,50, met de bepaling dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8573045 \ CV EXPL 20-2620 TB
Uitspraakdatum: 18 november 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: F. Jacobs (Baldinger)
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 25 mei 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft mondeling geantwoord.
1.2.
Op 15 oktober 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[eiser] verhuurde sinds november 2015 aan [gedaagde] de onzelfstandige woonruimte, aan het adres [adres] , voor een bedrag van € 465,72 per maand. Eind 2018 heeft [eiser] de woning verlaten.
2.2.
[gedaagde] heeft bij aanvang van de huurovereenkomst een borgsom betaald van € 440,00.
2.3.
In de algemene bepalingen huurovereenkomst onzelfstandige woonruimte (hierna: algemene bepalingen) deel uitmakende van de huurovereenkomst is in artikel 16 het volgende opgenomen:
“16.1 Huurder kan de huurovereenkomst door opzegging per de eerste van de maand beëindigen, met inachtneming van een opzegtermijn van minimaal een kalendermaand. De opzegging dient te geschieden per aangetekende brief onder vermelding van het toekomstige adres, met ingang van de dag waarop een nieuwe betaalperiode aanvangt en met inachtneming van een opzegtermijn welke gelijk is aan de duur van een betaalperiode.”

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 1.572,59 vermeerderd met de wettelijke (handels)rente. Ook vordert [eiser] [gedaagde] te veroordelen in de kosten en nakosten van deze procedure en de kosten van betekening.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] een huurachterstand heeft laten ontstaan. [gedaagde] is toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting jegens [eiser] . Ondanks herhaalde sommatie heeft [gedaagde] niet (volledig) aan zijn betalingsverplichtingen voldaan. [eiser] had geen andere keuze dan zijn vordering over te dragen aan zijn incasso-intermediair/gemachtigde.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat geen sprake is van een huurachterstand. [gedaagde] heeft de woning in oktober opgezegd en is daarom geen huur aan [eiser] verschuldigd over de maanden november en december 2018. Verder zegt [gedaagde] dat hij de achterstanden die er vóór de opzegging waren, aan [eiser] heeft betaald. Alleen de maand oktober 2018 stond nog open en daarover heeft hij met [eiser] afgesproken dat dit verrekend zou worden met de borg en hij daarna niets meer hoefde te betalen.

5.De beoordeling

5.1.
In deze zaak dient de kantonrechter ten eerste de vraag te beantwoorden of [gedaagde] een bedrag van € 1.291,74 aan huurachterstand aan [eiser] moet betalen. Deze hoofdsom valt uiteen in een gestelde achterstand per 15 oktober 2018 van € 800,30 en tweemaal de huur á € 465,72 over de maanden november en december 2018.
5.2.
Over de huurachterstand per 15 oktober 2018 heeft [gedaagde] verklaard dat hij alles heeft betaald. Hij had op het moment van opzeggen een huurachterstand van één maand en heeft daarover met [eiser] afgesproken dat die met de borgsom verrekend zou worden dat hij daarna niets meer hoefde te betalen. Dit is door [eiser] niet weersproken. Ter zitting heeft de gemachtigde van [eiser] slechts gesteld geen stukken of informatie te hebben ter nadere onderbouwing van dit onderdeel van de vordering. Nu [eiser] zijn vordering enkel baseert op de stelling dat het gaat om niet of niet volledig betaalde huurtermijnen en op dat punt verder geen duidelijkheid verschaft en ook niet stelt wat er dan wel tussen partijen is afgesproken, zal de kantonrechter dit deel van de vordering als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
5.3.
Met betrekking tot de huurachterstand over november en december 2018 overweegt de kantonrechter het volgende. Vaststaat dat [gedaagde] niet per aangetekende brief heeft opgezegd, zoals artikel 16 van de algemene bepalingen vereist. Ter zitting is gebleken, en door [gedaagde] niet weersproken, dat [gedaagde] per e-mail op 26 november 2018 heeft opgezegd, en dat [eiser] op deze e-mail heeft gereageerd en aan [gedaagde] laten weten dat er één maand opzegtermijn is en dat hij ervan uit gaat dat de achterstand voor die tijd is ingehaald. Kennelijk beriep [eiser] zich toen niet op het vereiste dat opzegging per aangetekend schrijven diende te geschieden.
De kantonrechter gaat gelet op het voorgaande uit van 26 november 2018 als de datum van opzegging. Met inachtneming van een maand opzegtermijn, is de huurovereenkomst 0op 31 december 2018 geëindigd. [gedaagde] is dus over de maanden november en december 2018 in totaal € 931,44 aan huur verschuldigd aan [eiser] .
5.4.
De conclusie is dat de kantonrechter de hoofdsom zal toewijzen tot een bedrag € 931,44.
5.5.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen volgens het wettelijke tarief dat hoort bij de hoofdsom waartoe [gedaagde] zal worden veroordeeld, te weten € 169,06 inclusief BTW. Over de buitengerechtelijke kosten is slechts de wettelijke rente van artikel 6:119 BW toewijsbaar en niet de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW, nu laatstgenoemd artikel niet van toepassing is op huur van woonruimte.
5.6.
De vordering tot vergoeding van de vervallen rente zal worden afgewezen, nu [eiser] bij dagvaarding van een onjuist bedrag aan hoofdsom is uitgegaan. [eiser] heeft hiermee over een te hoog bedrag aan hoofdsom vervallen rente berekend. De rente zal over de hoofdsom worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding.
5.7.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 1.100,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 931,44 vanaf 28 mei 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter