ECLI:NL:RBNHO:2020:10794

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
AWB - 20_2222
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding na intrekking beroep inzake invorderingskosten inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Heerlen. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat op 5 maart 2020 het bezwaar van eiser inzake de invorderingskosten op de aanslag inkomstenbelasting 2015 gegrond verklaarde. Eiser trok zijn beroep in op 2 september 2020, maar verzocht tegelijkertijd om een proceskostenvergoeding op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelde vast dat verweerder niet had gereageerd op de gelegenheid om een verweerschrift in te dienen en dat partijen niet om een zitting hadden verzocht, waardoor het onderzoek werd gesloten.

De rechtbank overwoog dat de veroordeling in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en dat het Besluit proceskosten bestuursrecht nadere regels geeft over de kosten en de wijze van vaststelling. De rechtbank concludeerde dat het beroep was ingetrokken omdat verweerder tegemoet was gekomen aan eiser en dat eiser recht had op een proceskostenvergoeding. De rechtbank kende een bedrag van € 262,50 toe voor de door een derde verleende rechtsbijstand en bepaalde dat het door eiser betaalde griffierecht van € 48 door verweerder vergoed diende te worden.

De uitspraak werd gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van griffier M. van der Elst. Vanwege coronamaatregelen werd de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

zittingsplaats Haarlem
Sector bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/2222

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2020 in de zaak tussen

[X] , te [Z] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A. Klaver),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Heerlen, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 5 maart 2020 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser, inzake de invorderingskosten op de aanslag inkomstenbelasting 2015, gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 26 augustus 2020 een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft het beroep bij brief van 2 september 2020 ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het beroep heeft eiser verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank.
De rechtbank heeft bij brief van 3 september 2020 verweerder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft niet gereageerd.
Nu partijen niet hebben verzocht om op een zitting te worden gehoord heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiser is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
3. De rechtbank is van oordeel dat de reactie van verweerder in het verweerschrift van 26 augustus 2020 als een aanvullend besluit moet worden gekwalificeerd. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen de reactie van 26 augustus 2020. De rechtbank stelt daarom vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder tegemoet is gekomen aan eiser en dat eiser tegelijk met de intrekking van het beroep heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
4. Verweerder heeft zich in het verweerschrift van 26 augustus 2020 op het standpunt gesteld dat eiser recht heeft op een proceskostenvergoeding voor het beroep waarbij aan de zaak een gewicht dient te worden toegekend van 0,5 punt.
5. De rechtbank zal het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen toewijzen.
6. De kosten die eiser vergoedt wenst te zien, hebben betrekking op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de procedure bij de rechtbank en komen ingevolge het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn ingevolge het Besluit € 262,50 in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift met een wegingsfactor 0,5 aangezien het beroep uitsluitend is gericht tegen het niet nemen van een beslissing inzake de proceskostenvergoeding).
7. Ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb dient het door eiser betaalde griffierecht van € 48 te worden vergoed door verweerder.

BeslissingDe rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 262,50.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 21 december 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.