ECLI:NL:RBNHO:2020:10791

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
AWB 20_1677
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft eiser op 30 januari 2020 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Cocensus, waarbij het bezwaar van eiser tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting ongegrond is verklaard. Op 23 juli 2020 heeft de verweerder de naheffingsaanslag vernietigd. Eiser heeft op 3 augustus 2020 het beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen, waarop verweerder op 31 augustus 2020 heeft gereageerd. Aangezien partijen niet om een zitting hebben verzocht, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

De rechtbank overweegt dat de veroordeling in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en dat het Besluit proceskosten bestuursrecht nadere regels stelt over de kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder tegemoet is gekomen aan eiser. Eiser heeft verzocht om vergoeding van portokosten van € 2,73, maar verweerder heeft gesteld dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen volgens het Besluit. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat de opgevoerde kosten niet voldoen aan de criteria van het Besluit.

Wel wordt vastgesteld dat het door eiser betaalde griffierecht van € 48 door verweerder moet worden vergoed, en verweerder heeft bevestigd dat dit griffierecht inmiddels is vergoed. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af, en deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

zittingsplaats Haarlem
Sector bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1677

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2020 in de zaak tussen

[X] , te [Z] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Cocensus, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 30 januari 2020 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 16 januari 2020 waarbij het bezwaar van eiser, gericht tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting met kenmerk Bel-B [#] , ongegrond is verklaard.
Bij besluit van 23 juli 2020 heeft verweerder de naheffingsaanslag parkeerbelasting vernietigd.
Eiser heeft het beroep bij brief van 3 augustus 2020 ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het beroep heeft eiser verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank.
De rechtbank heeft bij brief van 27 augustus 2020 verweerder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft op 31 augustus 2020 gereageerd.
Nu partijen niet hebben verzocht om op een zitting te worden gehoord heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiser is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
3. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder tegemoet is gekomen aan eiser en dat eiser tegelijk met de intrekking van het beroep heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
4. Ingevolge artikel 1 van het Besluit kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
b. kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht,
c. reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende,
d. verletkosten van een partij of een belanghebbende,
e. kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken,
f. kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is.
5. Eiser verzoekt om vergoeding voor portokosten ten bedrage van € 2,73.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten die eiser vergoed wenst te zien niet in aanmerking komen voor vergoeding conform het Besluit. Het door eiser betaalde griffierecht is reeds vergoed.
7. De rechtbank zal het verzoek van eiser tot proceskostenveroordeling afwijzen. Voor vergoeding van proceskosten komen slechts de kosten in aanmerking, als bedoeld in het hiervoor aangehaalde artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De door eiser opgevoerde kosten zijn niet aan te merken als kosten als bedoeld in onderdeel e van dat artikel, en komen ook overigens niet op grond van enige andere bepaling voor vergoeding in aanmerking.
8. Ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb dient het door eiser betaalde griffierecht van € 48 te worden vergoed door verweerder. De rechtbank stelt tevens vast dat verweerder heeft meegedeeld dat het door eiser betaalde griffierecht inmiddels is vergoed.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. De beslissing is uitgesproken op 21 december 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de het gerechtshof te Amsterdam.