ECLI:NL:RBNHO:2020:10736

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
15.060544.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak poging tot afpersing in vereniging dan wel bedreiging

Op 15 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot afpersing in vereniging en bedreiging. De zaak werd behandeld door een meervoudige strafkamer na verwijzing door de politierechter. De tenlastelegging omvatte onder andere het dreigen met geweld en het gebruik van een alarmpistool tegen een slachtoffer op 17 december 2019 in Heemskerk. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat de bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend waren en sprak de verdachte integraal vrij van alle tenlasteleggingen. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de tenlasteleggingen. De uitspraak werd gedaan door mr. F.W. van Dongen, voorzitter, en de rechters mr. H.D. Overbeek en mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier mr. M. van Randeraat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-060544-20 (P)
Uitspraakdatum: 15 december 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 december 2020 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum/plaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres]
De politierechter heeft de zaak op 27 oktober 2020 onder het parketnummer 15-060544-20 naar deze kamer verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.S.T. Gaarthuis en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. S. Jankie, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 17 december 2019 te Heemskerk, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen van hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] toebehoorde
- onverhoeds en dreigend de weg, waar die [slachtoffer] met een voertuig (bromfiets) op reed, (grotendeels) versperd en/of
- een alarmpistool en/of een scherp voorwerp getoond en/of
- dat alarmpistool op die [slachtoffer] gericht en/of
- die [slachtoffer] vastgepakt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] van zijn bromfiets is gevallen en/of
- die [slachtoffer] met een auto (met hoge snelheid) achtervolgd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 17 december 2019 te Heemskerk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door
- onverhoeds en dreigend de weg, waar die [slachtoffer] met een voertuig (bromfiets) op reed, (grotendeels) te versperren en/of
- een alarmpistool en/of een scherp voorwerp te tonen en/of
- dat alarmpistool op die [slachtoffer] te richten en/of
- die [slachtoffer] vast te pakken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] van zijn bromfiets is gevallen en/of te achtervolgen en/of
- die [slachtoffer] met een auto (met hoge snelheid) te achtervolgen;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair en het subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit de verklaring van aangever blijkt dat hij met een snelheid van 35 km/u tegen één van de daders is aangereden, waardoor zijn snorfiets flink beschadigd is geraakt. Deze dader, aangeduid als dader 1, zou daarbij op de grond zijn gevallen en gewond zijn geraakt. Dader 1 zou verdachte zijn geweest. Echter blijkt uit het dossier dat verdachte bij zijn aanhouding kort na het incident niet mank liep en dat zijn kleding niet beschadigd was. Verder is het onderzoek naar de feiten en omstandigheden niet volledig geweest. Zo heeft er geen confrontatie plaats gevonden tussen aangever en verdachte en zijn de locatiegegevens van de telefoon van verdachte niet gecontroleerd. Er is ook geen buurtonderzoek gedaan naar mogelijke getuigen en/of mogelijke camerabeelden. Doordat veel zaken niet deugdelijk zijn onderzocht is er veel twijfel over het feit ontstaan. Deze twijfel staat aan een bewezenverklaring van het primair en het subsidiair tenlastegelegde in de weg. Indien de rechtbank al van oordeel is dat er wel een feit is dat bewezen kan worden verklaard, kan dit hooguit leiden tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde.
3.3.
Oordeel van de rechtbank: integrale vrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Hoewel er in het dossier aanwijzingen zijn voor de mogelijke betrokkenheid van verdachte bij hetgeen aangever op 17 december 2019 is overkomen, is de rechtbank van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen niet kan worden geconcludeerd dat het verdachte is geweest die zich, al dan niet samen met zijn medeverdachten, aan het primair dan wel subsidiair tenlastelegde schuldig heeft gemaakt. De door het openbaar ministerie getrokken conclusies worden onvoldoende ondersteund door wettig
enovertuigend bewijs, bij gebreke waarvan vrijspraak van de gehele tenlastelegging dient te volgen.

4.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.339,04 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij zou hebben geleden als gevolg van wat aan verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet in zijn vordering kan worden ontvangen nu verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen hem primair en subsidiair ten laste is gelegd.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. van Dongen, voorzitter,
mr. H.D. Overbeek en mr. M.D. Gunster, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 december 2020.
Mr. M.D. Gunster is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.