ECLI:NL:RBNHO:2020:10732

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
15.207959.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot zware mishandeling, veroordeling wegens mishandeling met betrekking tot een relatie

Op 15 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte opzet had om het slachtoffer van het leven te beroven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan mishandeling, omdat hij het slachtoffer meermalen bij de polsen had vastgepakt en zijn hand op de mond en neus van het slachtoffer had gedrukt, waardoor het slachtoffer het gevoel had te stikken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit van mishandeling, en heeft hem daarvoor veroordeeld.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte. De verdachte heeft het slachtoffer, zijn vriendin, in haar eigen woning mishandeld, wat een ernstige inbreuk op haar lichamelijke integriteit met zich meebracht. De rechtbank heeft ook de rapportage van de reclassering in overweging genomen, waaruit bleek dat de verdachte een bagatelliserende houding had ten aanzien van zijn gedrag en dat er een hoog risico op recidive bestond. De rechtbank heeft daarom besloten om een taakstraf op te leggen, alsook bijzondere voorwaarden voor begeleiding en behandeling, om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.

De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf toegewezen, maar omgezet in een taakstraf. De uitspraak benadrukt de noodzaak van toezicht en begeleiding van de verdachte door de reclassering en GGZ, om ervoor te zorgen dat hij aan zijn problemen werkt en herhaling van geweld in de toekomst voorkomt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-207959-20 en 01-092836-18 (vord tul) (P)
Uitspraakdatum: 15 december 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 december 2020 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
([adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.S.T. Gaarthuis en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.G.H. Langeweg, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 15 augustus 2020 te Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, een of meer malen, die [slachtoffer], het ademen heeft belet/belemmerd, door een of meer malen zijn hand op de mond en/of neus van die [slachtoffer] de duwen/drukken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 15 augustus 2020 te Purmerend [slachtoffer] heeft mishandeld door die Winhard een of meer malen bij de polsen te pakken en/of (vervolgens) een of meer malen zijn hand op de mond en/of neus van die [slachtoffer] te duwen /drukken.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, omdat het opzet van verdachte niet was gericht op de dood van aangeefster. Tevens dient verdachte van het subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat het handelen van verdachte in de optiek van de verdediging niet kan worden gekwalificeerd als mishandeling.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak ten aanzien van het primair tenlastegelegde
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat verdachte het opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, aangeefster van het leven te beroven.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Overweging ten aanzien van het subsidiair gevoerde verweer
De rechtbank is van oordeel dat – anders dan door de raadsvrouw bepleit - mishandeling kan worden bewezenverklaard. Verdachte heeft aangeefster meermalen hardhandig bij de polsen vastgepakt om haar in bedwang dan wel tegen te houden en heeft daarnaast meerdere keren zijn hand (hard) op de mond en/of neus van aangeefster gehouden waardoor haar de adem werd ontnomen. Hierdoor kreeg aangeefster het gevoel dat zij zou stikken en dacht zij dat zij dood zou gaan. Verdachte heeft aangeefster met vorenstaande handelingen pijn toegebracht.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 15 augustus 2020 te Purmerend [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen bij de polsen te pakken en meermalen zijn hand op de mond en neus van die [slachtoffer] te drukken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot:
 een taakstraf van 40 uren, bij niet of niet naar behoren verrichten te vervangen door 20 dagen hechtenis;
 een geldboete van € 500,-, bij niet-voldoening te vervangen door 10 dagen hechtenis;
 twee weken voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaren, waarbij aan de proeftijd de bijzondere voorwaarden conform het reclasseringsadvies dienen te worden verbonden en waarbij de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dienen te worden bevolen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht bij een veroordeling te volstaan met een voorwaardelijke straf. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor dadelijke uitvoerbaarheid van eventuele bijzondere voorwaarden en/of uit te oefenen toezicht.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft aangeefster, zijn vriendin, in haar eigen woning mishandeld. Hij heeft zijn hand meerdere malen (hard) op haar mond en neus gedrukt waardoor zij het gevoel had te stikken en dacht dood te gaan. Ook heeft hij haar hardhandig bij de polsen beetgepakt om haar tegen te houden toen zij weg wilde gaan. Door op deze manier te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Het aanwenden van fysiek geweld in een relatie is onaanvaardbaar. Uit de aangifte blijkt wel dat het een zeer beangstigende situatie voor haar is geweest. Zo hebben de achterburen de luide angstkreten van aangeefster gehoord en is aangeefster midden in de nacht, gekleed in slechts een hemdje en een slipje, haar woning ontvlucht uit pure doodsangst.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 oktober 2020, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder terzake van het plegen van huiselijk geweld onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 6 oktober 2020 van [naam 1], als reclasseringswerker verbonden aan GGZ [naam 2] Den Bosch.
De rapportage houdt, kort en zakelijk weergegeven, het volgende in:
Ten aanzien van het tenlastegelegde feit heeft betrokkene een bagatelliserende houding.
Betrokkene zegt dat het allemaal erger gemaakt is dan hoe het werkelijk is gegaan. Hij vindt het overdreven dat hij nu verdacht wordt van poging tot doodslag. Dit vindt de reclassering zorgelijk. Betrokkene toont hiermee weinig zelfinzicht, empathisch vermogen en probleeminzicht.
We kunnen concluderen dat er een directe samenhang met het delictgedrag bestaat op de
leefgebieden middelengebruik, het psychisch functioneren en de relatie met zijn partner. Betrokkene is verslaafd aan cannabis. Wanneer hij niet onder invloed van cannabis is, voelt hij zich sneller prikkelbaar. Hieruit blijkt dat betrokkene nog steeds kampt met agressieregulatie-problematiek. Betrokkene ziet in dat er problemen zijn omdat zijn relatie met zijn partner niet goed verloopt. Echter, hij mist zelfinzicht in zijn problematiek en de juiste coping-vaardigheden om gedragsverandering te kunnen laten zien. Betrokkene en zijn partner hebben de relatie weer hervat zonder dat er concreet iets veranderd is. Hierdoor bevinden betrokkene en zijn partner zich blijvend in een risicovolle situatie.
Het risico op recidive wordt daarom als hoog geschat.
Betrokkene is bereid om aan zijn problemen te werken en daar ondersteuning en/of behandeling voor te ontvangen. Daarom heeft hij zich vrijwillig aangemeld voor het hervatten van de behandeling bij het forensisch FACT-team van [naam 2], welke hij al was gestart tijdens zijn laatste reclasseringstoezicht. Tevens zien wij meerwaarde in het inzetten van reclasseringstoezicht en extra hulp en/of ondersteuning middels de geadviseerde bijzondere voorwaarden zodat betrokkene een stok achter de deur heeft. Betrokkene heeft aangegeven dat hij zijn medewerking zal verlenen.
Bij een veroordeling adviseren wij een voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere
voorwaarden:

meldplicht bij reclassering;

gedragsinterventie BORG;

ambulante begeleiding;

ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname;

meewerken aan middelencontrole.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Deze straf is hoger dan door de officier van justitie gevorderd, omdat de rechtbank van oordeel is dat verdachte een flinke stok achter de deur nodig heeft om herhaling te voorkomen.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met en verplichte begeleiding door GGZ [naam 2] Den Bosch noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden, alsmede de overige bijzondere voorwaarden zoals door deze instelling geadviseerd.
De rechtbank is verder van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
In de reclasseringsrapportage wordt gesproken over een bagatelliserende houding van verdachte ten aanzien van het delict. De rechtbank heeft waargenomen dat verdachte ook op de zitting zo overkwam. Tevens heeft de reclassering, mede gelet op de relatie tussen de verdachte en het slachtoffer, de kans op recidive hoog geacht. Ter zitting is gebleken dat verdachte en het slachtoffer hun relatie weer hebben hersteld. De rechtbank zal daarom de dadelijke uitvoerbaarheid bevelen van de opgelegde bijzondere voorwaarden.
Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 13 augustus 2018 in de zaak met parketnummer 01-092836-18 heeft de politierechter te ’s-Hertogenbosch in de rechtbank Oost-Brabant verdachte ter zake van onder andere mishandeling veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 16 augustus 2018 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 13 augustus 2018 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast, maar dat in plaats van de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf, een taakstraf wordt opgelegd bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 28 uren, subsidiair 14 dagen hechtenis.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit niet heeft nageleefd. De rechtbank zal daarbij echter bepalen dat de opgelegde gevangenisstraf dient te worden omgezet in een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van na te noemen aantal uren.
De rechtbank hanteert daarbij de in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht opgenomen maatstaf, waarbij bij omzetting van een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken een taakstraf van 60 uren wordt opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het subsidiair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
21(
eenentwintig) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 20 (twintig) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
 zich binnen drie werkdagen na datum vonnis meldt bij de verslavingsreclassering van [naam 2] op het adres Rompertsebaan 12 te 's-Hertogenbosch. Veroordeelde blijft zich melden op de afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
 actief deel neemt aan de gedragsinterventie BORG of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing en het voorkomen van huiselijk geweld. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
 zich laat begeleiden door Unitio of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding start zo snel mogelijk na het ingaan van de proeftijd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding.
 zich laat behandelen door het forensisch FACT-team van [naam 2] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie of stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
 zal meewerken aan controle op het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt of en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Geeft opdracht aan GGZ [naam 2] Den Bosch om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tevens tot het verrichten van
40 (veertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 01-092836-18, met dien verstande dat in plaats van de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf, opgelegd bij vonnis van de politierechter te ’s-Hertogenbosch in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 13 augustus 2018, wordt opgelegd een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
60 (zestig) uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.D. Gunster, voorzitter,
mr. F.W. van Dongen en mr. H.D. Overbeek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 december 2020.
Mr. M.D. Gunster is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.