6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft aangeefster, zijn vriendin, in haar eigen woning mishandeld. Hij heeft zijn hand meerdere malen (hard) op haar mond en neus gedrukt waardoor zij het gevoel had te stikken en dacht dood te gaan. Ook heeft hij haar hardhandig bij de polsen beetgepakt om haar tegen te houden toen zij weg wilde gaan. Door op deze manier te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Het aanwenden van fysiek geweld in een relatie is onaanvaardbaar. Uit de aangifte blijkt wel dat het een zeer beangstigende situatie voor haar is geweest. Zo hebben de achterburen de luide angstkreten van aangeefster gehoord en is aangeefster midden in de nacht, gekleed in slechts een hemdje en een slipje, haar woning ontvlucht uit pure doodsangst.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 oktober 2020, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder terzake van het plegen van huiselijk geweld onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 6 oktober 2020 van [naam 1], als reclasseringswerker verbonden aan GGZ [naam 2] Den Bosch.
De rapportage houdt, kort en zakelijk weergegeven, het volgende in:
Ten aanzien van het tenlastegelegde feit heeft betrokkene een bagatelliserende houding.
Betrokkene zegt dat het allemaal erger gemaakt is dan hoe het werkelijk is gegaan. Hij vindt het overdreven dat hij nu verdacht wordt van poging tot doodslag. Dit vindt de reclassering zorgelijk. Betrokkene toont hiermee weinig zelfinzicht, empathisch vermogen en probleeminzicht.
We kunnen concluderen dat er een directe samenhang met het delictgedrag bestaat op de
leefgebieden middelengebruik, het psychisch functioneren en de relatie met zijn partner. Betrokkene is verslaafd aan cannabis. Wanneer hij niet onder invloed van cannabis is, voelt hij zich sneller prikkelbaar. Hieruit blijkt dat betrokkene nog steeds kampt met agressieregulatie-problematiek. Betrokkene ziet in dat er problemen zijn omdat zijn relatie met zijn partner niet goed verloopt. Echter, hij mist zelfinzicht in zijn problematiek en de juiste coping-vaardigheden om gedragsverandering te kunnen laten zien. Betrokkene en zijn partner hebben de relatie weer hervat zonder dat er concreet iets veranderd is. Hierdoor bevinden betrokkene en zijn partner zich blijvend in een risicovolle situatie.
Het risico op recidive wordt daarom als hoog geschat.
Betrokkene is bereid om aan zijn problemen te werken en daar ondersteuning en/of behandeling voor te ontvangen. Daarom heeft hij zich vrijwillig aangemeld voor het hervatten van de behandeling bij het forensisch FACT-team van [naam 2], welke hij al was gestart tijdens zijn laatste reclasseringstoezicht. Tevens zien wij meerwaarde in het inzetten van reclasseringstoezicht en extra hulp en/of ondersteuning middels de geadviseerde bijzondere voorwaarden zodat betrokkene een stok achter de deur heeft. Betrokkene heeft aangegeven dat hij zijn medewerking zal verlenen.
Bij een veroordeling adviseren wij een voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere
voorwaarden:
meldplicht bij reclassering;
gedragsinterventie BORG;
ambulante begeleiding;
ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname;
meewerken aan middelencontrole.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Deze straf is hoger dan door de officier van justitie gevorderd, omdat de rechtbank van oordeel is dat verdachte een flinke stok achter de deur nodig heeft om herhaling te voorkomen.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met en verplichte begeleiding door GGZ [naam 2] Den Bosch noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden, alsmede de overige bijzondere voorwaarden zoals door deze instelling geadviseerd.
De rechtbank is verder van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
In de reclasseringsrapportage wordt gesproken over een bagatelliserende houding van verdachte ten aanzien van het delict. De rechtbank heeft waargenomen dat verdachte ook op de zitting zo overkwam. Tevens heeft de reclassering, mede gelet op de relatie tussen de verdachte en het slachtoffer, de kans op recidive hoog geacht. Ter zitting is gebleken dat verdachte en het slachtoffer hun relatie weer hebben hersteld. De rechtbank zal daarom de dadelijke uitvoerbaarheid bevelen van de opgelegde bijzondere voorwaarden.
Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.