Uitspraak
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen de moeder,
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
- het verzoekschrift van JBRA, met bijlagen, van 12 februari 2020, ingekomen op
- het verweerschrift van de moeder, ingekomen op 7 juli 2020;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 9 juli 2020.
- de moeder, bijgestaan door mr. B. Bos;
- de vader, bijgestaan door mr. Y. Welter;
- [vertegenwoordiger van de raad] , vertegenwoordiger van de Raad;
- [gezinsmanager] , gezinsmanager, werkzaam bij JBRA;
- [gedragsdeskundige] , gedragsdeskundige bij JBRA;
- [vertegenwoordiger van de GI] , vertegenwoordiger van de GI;
- [pleegvader] , pleegvader.
2.De feiten
24 februari 2017 weer thuis geplaatst, waarna hij bij beschikking van 2 januari 2018 opnieuw met spoed uit huis is geplaatst. Deze laatste beschikking is door het gerechtshof Amsterdam bekrachtigd op 24 juli 2018. De machtiging tot uithuisplaatsing is nadien steeds verlengd.
De situatie waarin hij niet weet waar hij aan toe is, duurt al te lang. Rekening houdend met het feit dat het verzoek van de Raad om een gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van beide ouders op korte termijn door deze rechtbank zou worden behandeld, heeft de kinderrechter de duur van de machtiging verlengd met drie maanden en het overig verzochte aangehouden.
3.Verzoek
het rapport van een aanvullend onderzoek.
Het is belangrijk dat moeder en stiefvader stoppen met het uitoefenen van emotionele druk op [de minderjarige] , want door de druk blijft hij gevangen in een loyaliteitsconflict en komt hij onvoldoende toe aan hechting en aan zijn eigen ontwikkeling. [de minderjarige] moet de zekerheid hebben dat moeder en stiefvader niet meer de zorg voor hem op zich zullen nemen en dat hij niet meer bij hen zal wonen. [de minderjarige] heeft ernstige trauma- en hechtingsproblematiek, waar hij gerichte behandeling voor moet krijgen. Om te profiteren van een psychologische behandeling is een veilige en rustige basis nodig.
De pedagogische onmacht blijkt uit het onvoldoende responsief en sensitief reageren op emotionele behoeften van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft, gezien zijn trauma- en hechtingsproblematiek
en zijn introverte en gevoelige karakter, meer dan gemiddeld passende aandacht, begrip en sturing nodig. Het is in het belang van [de minderjarige] dat helder is dat hij in het pleeggezin blijft. Gezagsbeëindiging onderstreept dit.
Op grond van dit onderzoek concludeert de Raad dat er geen aanleiding is het standpunt uit het eerdere Raadsonderzoek te heroverwegen.
een passend opvoedklimaat te bieden. Dat de Opvoedpoli aangeeft dat zij in het heden een groei ziet in het pedagogisch inzicht en handelen van moeder en stiefvader ten aanzien van zus [zus] , garandeert niet dat eenzelfde dynamiek zou ontstaan tussen [de minderjarige] , moeder en stiefvader. Een derde uithuisplaatsing zal niet kunnen worden uitgesloten en zou zeer schadelijk zijn.
Door de visie van de Opvoedpoli is de perspectiefboodschap die de GI aan [de minderjarige] geeft, onder druk komen te staan. Hij zit in een ernstig loyaliteitsconflict, dat versterkt wordt omdat moeder en stiefvader hem onvoldoende emotionele toestemming geven het goed te hebben in het pleeggezin.
Zijn belaste verleden, de voortdurende onduidelijkheid en het gegeven dat voor [de minderjarige] de redenen voor de uithuisplaatsing onvoldoende navolgbaar zijn, heeft een negatieve invloed op het gevoel van basisveiligheid dat hij ervaart. [de minderjarige] heeft meer dan gemiddeld behoefte aan een stabiele opvoedomgeving, met daarin sterk pedagogisch onderlegde opvoeders, die goed kunnen aansluiten bij zijn specifieke behoeften. Duidelijkheid zal [de minderjarige] in staat stellen een gevoel van basisveiligheid op te bouwen.
In de optiek van de Raad is voor [de minderjarige] de aanvaardbare termijn om duidelijkheid te mogen ervaren over zijn perspectief, ruimschoots overschreden.
4.Standpunt ouders
De moeder wijst op het advies van de Opvoedpoli tot terugplaatsing van [de minderjarige] bij haar. Psychologen die [de minderjarige] behandelen, concluderen dat hij in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Ondanks alle jaren die hij in een pleeggezin heeft doorgebracht, ontwikkelt hij zich niet goed. Volgens de moeder kan [de minderjarige] niet op een veilige manier in het pleeggezin opgroeien, omdat dit gezin negatief staat tegenover haar, haar partner en [zus] . Als een kind de indruk krijgt dat zijn ouders onterecht veroordeeld worden, voelt hij zich niet veilig en zal het weinig of niets willen zeggen; dat is precies wat er nu gebeurt. De moeder stelt dat zij zich de laatste jaren positief ontwikkeld heeft en leerbaar is gebleken. Vaststaat dat zij over voldoende opvoedvaardigheden beschikt, zoals ze heeft bewezen met [zus] .
De moeder verwijt de GI zich onvoldoende te hebben ingespannen voor terugplaatsing, aangezien ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in beginsel tijdelijke maatregelen zijn, waarbij moet worden bezien of terugplaatsing mogelijk is.
5.Standpunt GI
De GI benadrukt dat voor iedereen wel duidelijk is dat [de minderjarige] in de knel zit.
De onduidelijkheid die er nu is over zijn perspectief, vormt een blokkade voor voortzetting van de behandeling die hij nodig heeft. Voor [de minderjarige] is noodzakelijk dat er duidelijkheid komt.
Het huidige pleeggezin voorziet in de behoefte van [de minderjarige] en biedt hem rust en stabiliteit.
Daar kan hij de vaardigheden opdoen die essentieel voor hem zijn. Van hieruit kan voor hem ruimte ontstaan om het contact te herstellen met moeder en zus, en met vader en diens ouders. [de minderjarige] kan zijn eigen roots leren kennen, wat onontbeerlijk is voor de ontwikkeling van een eigen identiteit.
6.Beoordeling
Dit betekent dat nog beoordeeld moet worden of de moeder in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn.
Doorslaggevend voor dit oordeel is dat de moeder de afgelopen jaren stelselmatig heeft geweigerd de visie van de GI, diverse kinderrechters en de Raad op de ontwikkelings-bedreigingen bij [de minderjarige] , te (h)erkennen. Zoals het gerechtshof in de beschikking van 1 oktober 2019 reeds heeft overwogen, moet [de minderjarige] binnen de rust en stabiliteit van het pleeggezin de gelegenheid krijgen zich vrijuit te ontwikkelen en kind te zijn.
Daarmee gaat zij eraan voorbij dat het haar en stiefvader tot twee maal toe niet gelukt is [de minderjarige] een passend opvoedklimaat te bieden.
De rechtbank concludeert dat de moeder niet bereid (en in staat) is (geweest) het belang van [de minderjarige] voorop te stellen en haar eigen verantwoordelijkheid als ouder te onderkennen.
Het is in het belang van [de minderjarige] dat hij de ruimte krijgt om zich positief te ontwikkelen en dat er vanaf nu geen onduidelijkheid meer is over zijn perspectief op de langere termijn.
Het verzoek daartoe zal dan ook worden toegewezen.
7.Verzoek
Ook wordt verzocht een dwangsom van € 100 op te leggen voor iedere keer dat de moeder de omgang en omgangsafspraken niet naleeft, tot een maximum van € 2.500.
8.Verweer
9.Beoordeling
Ter zitting heeft de rechtbank de moeder er al op gewezen dat het voor [de minderjarige] verschrikkelijk
10.Beslissing
- eens per 4 weken gedurende één uur, bij JB of Spirit. De omgang zal alleen in het bijzijn van moeder en [zus] zijn, stiefvader zal hier niet bij zijn;
- met bevoegdheid om van de verzochte regeling af te kunnen wijken tijdens de vakanties en zelf een passende regeling te bepalen.
- moeder [de minderjarige] tijdens de omgangsmomenten niet zal belasten met onvrede over de uithuisplaatsing van [de minderjarige] , de mogelijke thuisplaatsing van [de minderjarige] of over de pleegouders en / of vader;
- buiten de omgang op geen enkele manier contact is met [de minderjarige] , behalve na voorafgaande toestemming van de GI.
mr. A.H. Loos-Horstman, rechters, allen tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van
mr. J.C.M. Kroon, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2020.