2.7.Uit de stukken volgt dat de ontbonden huwelijksgemeenschap in ieder geval bestaat uit de volgende activa en passiva:
a. de auto;
b. de inboedel;
c. de bankrekeningen;
d. de eenmanszaak van de vrouw ( [eenmanszaak] );
e. de aandelen in [BV 1] ;
f. de studieschulden bij [organisatie] .
Met betrekking tot deze posten wordt als volgt overwogen.
Onweersproken staat vast dat de Hyundai Tuscon [kenteken] op 18 februari 2019 voor
€ 2.000 is ingeruild door de vrouw.
De vrouw dient in dit kader € 1.000 te betalen aan de man.
De vrouw stelt dat de waarde van de Tesla waarin de man rijdt, moet worden verdeeld.
De man betwist dit en stelt dat de Tesla een lease auto is van de BV en dus geen onderdeel is van de huwelijksgemeenschap, bovendien heeft hij die na de peildatum in gebruik genomen.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd dat de Tesla op de peildatum tot de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen behoorde. Haar verzoek zal in zoverre worden afgewezen.
De man heeft verzocht de computer en zijn badjas aan hem toe te delen, vanwege de emotionele waarde. Voorts heeft hij verzocht de overige inboedel aan de vrouw toe te delen, tegen een waarde van € 8.000.
Nu de vrouw hiertegen geen verweer heeft gevoerd, zal het verzoek van de man worden toegewezen in die zin dat de vrouw aan de man moet overhandigen de computer en de badjas van de man en dat de overige inboedel aan haar wordt toebedeeld. Dit onder de verplichting voor de vrouw € 4.000 te vergoeden aan de man wegens overbedeling.
Partijen zijn het er over eens, althans de vrouw heeft onvoldoende weersproken, dat op de peildatum de volgende bank- en spaarrekeningen aanwezig waren:
[rekeningnummer]
[rekeningnummer]
[rekeningnummer]
[rekeningnummer]
op naam van beide partijen:
5. [rekeningnummer] : saldo € 0
6. [rekeningnummer] : saldo € 9.504,40
7. [rekeningnummer] : saldo € 0
8. [rekeningnummer] : saldo € 1
9. [rekeningnummer] : saldo € 0
10. [rekeningnummer] : saldo € 0
op naam van de man:
11. [rekeningnummer] : saldo € 183,81
11. [rekeningnummer] : saldo € 0
11. [rekeningnummer] : saldo €10,08
11. [rekeningnummer] : saldo € 0,04.
Niet betwist is dat ieder de op zijn eigen naam staande rekeningen behoudt.
Ook zijn partijen het er over eens dat het geld dat partijen voor de kinderen hebben gespaard op de op beider naam staande rekening met nummer [rekeningnummer] , voor de helft zal worden overgemaakt op een rekening op naam van [kind] en voor de helft op een rekening
op naam van [kind] .
Partijen twisten echter over de vraag aan wie het saldo van de overige rekeningen toekomt. De rechtbank ziet in de stellingen van partijen geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt dat de saldi per peildatum (30 november 2018) bij helfte moeten worden verdeeld.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen de op naam van beiden staande rekeningen zullen opheffen. De saldi van deze rekeningen moeten tussen hen bij helfte worden gedeeld, met uitzondering van het saldo van de rekening met nummer [rekeningnummer] .
Onduidelijk is wat de saldi van voornoemde op naam van de vrouw staande rekeningen op de peildatum zijn. De vrouw dient per ommegaande een bankafschrift van voornoemde rekeningen aan de man te overleggen waaruit blijkt wat het saldo op 30 november 2018 is, waarna de saldi bij helfte moeten worden verdeeld.
Uit de stukken blijkt dat de door de vrouw gestelde rekeningen op naam van de man met nummers [rekeningnummer] , [rekeningnummer] en [rekeningnummer]
zijn opgeheven voor de peildatum, zodat deze niet in de ontbonden huwelijksgemeenschap vallen.
De rekening met nummer [rekeningnummer] is een bankrekening van [BV 1] , zodat deze niet tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort.
Vaststaat dat de bankrekening met nummer [rekeningnummer] op naam van de eenmanszaak van de vrouw ( [eenmanszaak] ) staat.
Deze rekening zal dan ook hierna worden behandeld onder ad. d.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat ingevolge artikel 3:194 lid 2 BW een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoot verbeurt.
Het verzwijgen, zoek maken of verborgen houden van goederen vindt plaats telkens wanneer door de deelgenoot een handeling wordt verricht of iets nagelaten wordt met het oogmerk
de rechten van de andere deelgenoot te verkorten.
ad d. de eenmanszaak van de vrouw ( [eenmanszaak] )
Partijen zijn het erover eens dat de activa behorende tot de eenmanszaak [eenmanszaak] aan de vrouw worden toebedeeld.
Partijen twisten over de waarde van de activa van de eenmanszaak. Volgens de vrouw is de waarde nihil, de man stelt zich op het standpunt dat deze minimaal € 5.000 bedraagt.
Niet betwist is dat in de aangifte IB 2018 de activa van de eenmanszaak per 31 december 2018 zijn opgenomen voor een waarde van € 4.376.
Nu voor wat betreft de datum van waardering wordt aangesloten bij 30 november 2018, zal bij gebrek aan andersluidende gegevens worden uitgegaan van voornoemde waarde.
Dit betekent dat de activa van de eenmanszaak [eenmanszaak] , waaronder het saldo op de bankrekening met nummer [rekeningnummer] , worden toebedeeld aan de vrouw tegen een waarde van € 4.376, onder de verplichting voor de vrouw € 2.188 te vergoeden aan de man.
De vrouw dient daarnaast de eventuele schulden van de eenmanszaak als haar eigen schulden te voldoen.
ad e. de aandelen in [BV 1]
Vaststaat dat de man 100% aandeelhouder is van [BV 1] en dat deze holding op de peildatum 50% van de aandelen hield in [BV 2] .
Dit betekent dat slechts de aandelen in [BV 1] tot de ontbonden huwelijksge-meenschap behoren en niet de aandelen in [BV 2] .
Partijen zijn het er over eens dat de aandelen in [BV 1] worden toebedeeld aan de man. Zij twisten echter over de waarde van deze aandelen.
Volgens de man zijn de aandelen op 30 november 2018 € 83.700 netto waard.
Ter onderbouwing legt hij een berekening over van accountant [accountant] , alsmede een beoordeling van onafhankelijk adviesbedrijf [adviesbedrijf] .
Uit de stukken begrijpt de rechtbank dat de vrouw het niet eens is met voornoemde waarde van de aandelen en dat zij zelf een waarderingsspecialist heeft ingeschakeld. Volgens de vrouw beschikt deze specialist niet over de juiste jaarstukken van de man, omdat niet alle jaarstukken zijn aangeleverd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw de berekening van accountant [accountant] onvoldoende gemotiveerd betwist.
Uitgegaan zal dan ook worden van een waarde per 30 november 2018 van € 112.500 bruto, ofwel € 83.700 netto.
De aandelen in [BV 1] zullen tegen deze waarde aan de man worden toebedeeld, onder de verplichting voor de man de helft van deze waarde te vergoeden aan de vrouw.
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdeling, levering en overdracht van de aandelen voor 30 november 2020 moet plaatsvinden, omdat na deze datum niet langer een beroep kan worden gedaan op de faciliteit geruisloos doorschuiven na echtscheiding en 25% (aanmerkelijk belang) belasting wordt geheven over de overgedragen aandelen.
Aangezien vorenbedoelde tweejaarstermijn reeds is verstreken, zal in het kader van de aandelenoverdracht belasting worden geheven. Beide partijen zijn ieder voor de helft draagplichtig voor deze belastingschuld.
De man heeft verzocht vast te stellen dat hij zijn best heeft gedaan de vrouw tijdig te informeren en te wijzen op de bestaande risico’s ten aanzien van de verdeling van de aandelen ná 30 november 2020, en te bepalen dat de vrouw jegens hem aansprakelijk is voor de geleden en/of te lijden schade.
Deze verzoeken gaan het bestek van deze procedure te buiten. Ze zijn niet te kwalificeren als nevenvoorzieningen in de zin van de wet en zullen daarom worden afgewezen.
Voor zover de vrouw bedoeld heeft dat de rechtbank haar voorstel dat de man vanaf de peildatum het deel van de winst waar de vrouw recht op heeft naar haar overmaakt, opvat als een verzoek, zal dit worden afgewezen als te onbepaald. Het had op de weg van de vrouw gelegen dit verzoek te concretiseren en te onderbouwen.
ad f. de studieschulden bij [organisatie]
Onweersproken heeft de man gesteld dat uit de aangifte IB van partijen blijkt dat de vrouw eind 2018 een studieschuld bij [organisatie] had van € 5.000 en hij van € 34.518.
Ingevolge artikel 1:102 BW blijft na de ontbinding van de gemeenschap ieder van de echtgenoten voor het geheel aansprakelijk voor de gemeenschapsschulden, waarvoor hij voordien aansprakelijk was. De interne draagplicht van de echtgenoten volgt uit artikel 1:100 lid 1 BW: ieder draagt de helft van deze schulden, tenzij anders is bepaald bij overeenkomst die tussen de echtgenoten bij geschrift is gesloten met het oog op de aanstaande ontbinding van de gemeenschap.
Nu niet is gebleken dat partijen vorenbedoelde overeenkomst hebben gesloten, zijn zij ieder draagplichtig voor de helft van de twee schulden bij [organisatie] .
Degene die een schuld voor een groter deel heeft voldaan dan met zijn draagplicht overeenstemt, heeft voor het meerdere verhaal op de ander.